ECLI:NL:GHAMS:2020:179

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
23-001037-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel met terugwijzing door de Hoge Raad en lagere straf wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor mensenhandel. De zaak was teruggewezen door de Hoge Raad der Nederlanden na een cassatieberoep van de verdachte. De rechtbank Amsterdam had de verdachte op 1 maart 2000 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren voor het medeplegen van mensenhandel. In hoger beroep heeft het gerechtshof op 2 september 2004 het vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. De verdachte heeft vervolgens cassatie ingesteld, wat leidde tot een terugverwijzing door de Hoge Raad op 30 oktober 2018. Het hof heeft de zaak opnieuw behandeld op 17 januari 2020.

Tijdens de zitting heeft het hof vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door meerdere vrouwen, die zich in een kwetsbare positie bevonden, te dwingen tot prostitutie. De verdachte heeft geweld gebruikt en bedreigingen geuit om controle over de slachtoffers te behouden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot een derde slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was.

De strafmaat is vastgesteld op 18 maanden gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had een leidende rol in de uitbuiting van de slachtoffers, wat leidde tot ernstige schendingen van hun integriteit. Het hof heeft de op te leggen straf gematigd vanwege de lange duur van de procedure, maar heeft desondanks een gevangenisstraf opgelegd die recht doet aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001037-19
datum uitspraak: 31 januari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 oktober 2018 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2000 in de strafzaak onder parketnummer 13-014248-97 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Tsjechoslowakije) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1].

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 1 maart 2000 ter zake van (kort gezegd) het medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is op 9 maart 2000 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 2 september 2004 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft op 30 maart 2017 tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld, nadat aan de verdachte op 2 juli 2016 in persoon de mededeling van de uitspraak van het hof van 2 september 2004 was betekend.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 30 oktober 2018 het cassatieberoep van de verdachte ontvankelijk verklaard, het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hof constateert dat twee verschillende versies van de dagvaarding in eerste aanleg zich in het dossier bevinden, gedateerd respectievelijk 6 januari 1998 en 20 januari 1998. Op de dagvaarding van 20 januari 1998 is vermeld dat deze onder intrekking van de reeds eerder uitgebrachte dagvaarding is uitgebracht. Gelet op deze mededeling, in samenhang bezien met de inhoud van het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 april 1998, waaruit volgt dat de verdachte laatstgenoemde dagvaarding heeft ontvangen, zal het hof de tenlastelegging zoals opgenomen in de dagvaarding van 20 januari 1998 als uitgangspunt nemen.
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte begrijpt het hof de tenlastelegging aldus dat aan de verdachte onder primair meerdere strafbare feiten (impliciet) cumulatief/alternatief zijn ten laste gelegd, te weten sub 1 en sub 2 van artikel 250ter, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (oud).
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen hem primair met betrekking tot artikel 250ter, eerste lid, sub 2 Sr (oud) ten laste is gelegd. De rechtbank is tot een bewezenverklaring gekomen van het primair ten laste gelegde met betrekking tot sub 1 van artikel 250ter, eerste lid Sr (oud).
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak.

Tenlastelegging

Blijkens de dagvaarding van 20 januari 1998 is aan de verdachte – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – ten laste gelegd dat hij:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 23 oktober 1997 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) één of meer anderen, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], door geweld of een of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden, althans door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht, in elk geval onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en) daardoor in de prostitutie belandden, bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en), althans bovenomschreven misbruik uit en/of bestaande die handeling(en) hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s)
  • (met betrekking tot [slachtoffer 1]) (in de periode van 1 mei 1997 tot en met 26 juli 1997) en/of
  • (met betrekking tot [slachtoffer 2] (in de periode van 1 juni 1997 tot en met 31 augustus 1997) en/of
  • (met betrekking tot [slachtoffer 3] (in de periode van 3 oktober 1997 tot en met 23 oktober 1997)
 in strijd met de waarheid die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben voorgespiegeld/medegedeeld dat zij (in Nederland) in een salon en/of in een discotheek (als prostituee) werkzaam zouden zijn en/of
 die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft/hebben medegedeeld dat zij iedere dag voor hem, verdachte en/of zijn mededader(s) moest(en) werken (in de prostitutie)
(om de/een schuld (ontstaan door de/een reis naar Nederland en/of het verblijf alhier in Nederland en/of voor de aanschaf van een valse paspoort) af te lossen) en/of
de kleding en/of bagage van die [slachtoffer 2] heeft/hebben afgepakt/afgenomen en/of bewaard in een woning, in welke woning die [slachtoffer 2] niet kon komen en/of geen toegang had en/of van welke woning die [slachtoffer 2] geen sleutel(s) had en/of kreeg (van hem, verdachte en/of diens mededader(s) en/of
 die [slachtoffer 1] (met de dood) heeft/hebben bedreigd en/of gedreigd dat hij, verdachte en/of diens mededader(s) haar familie (in Slowakije) zou gaan inlichten/vertellen en/of foto’s zou opsturen naar haar familie waaruit zou blijken dat die [slachtoffer 1] in de prostitutie werkzaam was; en/of
 die [slachtoffer 2] (met de dood) heeft/hebben bedreigd en/of gedreigd dat als zij iets over hem en/of diens mededader(s) zou vertellen dat de vriend van die [slachtoffer 2] zou worden afgemaakt/gedood; en/of
 die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft/hebben gebracht naar, althans heeft/hebben laten gaan en/of heeft/hebben opgehaald van de plaats waar de prostitutie werd bedreven; en/of
 die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft/hebben gedwongen, althans bewogen, tot de afgifte aan hem, verdachte en/of diens mededader(s) van (een deel van) het geld dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] als prostituee(s) verdiende; en/of
 die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft/hebben medegedeeld en/of gedwongen door te werken tijdens de periode van ongesteldheid; en/of
 die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] tijdens hun/haar werkzaamheden als prostituee(s) en/of elders (in/op hun/haar verblijfadres) heeft/hebben gecontroleerd en/of bewaakt en/of heeft/hebben belet en/of belemmerd dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] kon(den) gaan en/of staan waar zij wilde(n); en/of
 die [slachtoffer 2] heeft/hebben mishandeld (ondermeer door die [slachtoffer 2] bij haar keel te grijpen en/of die [slachtoffer 2] tegen een muur te gooien en/of te duwen en/of die [slachtoffer 2] onder/bij haar kin vast te pakken en/of vast te houden) en/of
 die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] (vanuit de machtspositie ontstaan door een of meer der bovengenoemde handelingen) er toe heeft/hebben gebracht zich aan de prostitutie over te geven;
Subsidiair:
op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 23 oktober 1997 (telkens) te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (ondermeer) na te noemen personen, althans een of meer van die personen
(telkens) uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het verblijven in Nederland en/of die perso(o)n(en) tot dat verblijven/verblijf (telkens) uit winstbejag gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar
(telkens) opzettelijk uit winstbejag (een of meer gedeelten van) ( een) kamer(s) en/of (een) etage(’s) en/of (een) appartement(en), in elk geval een of meer .(woon en/of verblijfs)ruimten in een of meer percelen en/of een of meer gedeelten van die/dat perce(e)l(en), (o.a) gelegen aan de [adres 2] en/of de [adres 3] ( en/of een zijstraat hiervan) en/of in een of meer kamers gelegen op de “wallen” en/of op het Rokin te Amsterdam – (telkens) tegen betaling in geld – aangeboden en/of verhuurd en/of onderverhuurd en/of ter beschikking gesteld aan (ondermeer) de navolgende perso(o)n(en) , te weten:
 [slachtoffer 1]) (in de periode van 1 mei 1997 tot en met 26 juli 1997) en/of
 ([slachtoffer 2] (in de periode van 1 juni 1997 tot en met 31 augustus 1997) en/of
 ([slachtoffer 3] (in de periode van 3 oktober 1997 tot en met 23 oktober 1997)
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf (telkens) wederrechtelijk was, immers was het die perso(o)n(en) ingevolge het bepaalde bij en/of krachtens de Vreemdelingenwet (telkens) niet en/of niet langer toegestaan alstoen in Nederland te verblijven;
en/of
in of omstreeks de periode’ van 1 juni 1997 tot en met 31 augustus 1997 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] een of meermalen (met kracht) in diens keel (hals) heeft geknepen en/of diens keel (hals) (met kracht) heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen een muur heeft geduwd en/of getrokken en/of gegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Partiële vrijspraak ([slachtoffer 3])

Het hof is van oordeel dat, conform de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de raadsman, de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbende op de aangeefster [slachtoffer 3]. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden bewezen dat de verdachte zich jegens deze aangeefster schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) mensenhandel dan wel (het medeplegen van) mensensmokkel.

Overweging ten aanzien van de bewezen verklaarde periodes

Het hof komt op grond van de verklaringen van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot andere bewezen verklaarde periodes dan door de rechtbank bewezen verklaard en door de advocaat-generaal gevorderd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op tijdstippen in de periode van 10 juni 1997 tot 8 augustus 1997 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, telkens anderen, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], door geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht tot prostitutie heeft gebracht, bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en die bedreiging met die andere feitelijkheden en bovenomschreven misbruik hieruit dat verdachte en/of zijn mededader
  • met betrekking tot [slachtoffer 1] in de periode van 10 juni 1997 tot 26 juli 1997 en
  • met betrekking tot [slachtoffer 2] in de periode van 2 juli 1997 tot 8 augustus 1997
 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben medegedeeld dat zij iedere dag voor hem, verdachte en zijn mededader moesten werken in de prostitutie om een schuld ontstaan door de reis naar Nederland en het verblijf alhier in Nederland af te lossen en
 [slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd en gedreigd dat hij, verdachte, haar familie in Slowakije zou gaan inlichten en foto’s zou opsturen naar haar familie waaruit zou blijken dat [slachtoffer 1] in de prostitutie werkzaam was en
 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gebracht naar en hebben opgehaald van de plaats waar de prostitutie werd bedreven en
 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gedwongen, althans bewogen, tot de afgifte aan hem, verdachte en diens mededader van (een deel van) het geld dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als prostituees verdienden en
 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gedwongen door te werken tijdens de periode van ongesteldheid en
 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tijdens hun werkzaamheden als prostituees hebben gecontroleerd en
 [slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] bij haar keel te grijpen en tegen een muur te gooien en
 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanuit de machtspositie ontstaan door een of meer der bovengenoemde handelingen ertoe hebben gebracht zich aan de prostitutie over te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht een eventueel op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, nu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en de verdachte een blanco strafblad heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn mededader hebben vrouwen die zich in Slowakije in sociaal en economisch opzicht in een zwakke positie bevonden in Nederland in de prostitutie te werk gesteld. Daarbij hebben de verdachte en zijn mededader deze vrouwen, kennelijk louter uit financieel gewin, misbruikt en uitgebuit. Zij hebben de vrouwen voorgehouden dat zij een schuld hadden opgebouwd en hen ernstig belemmerd in hun bewegingsvrijheid. Voorts heeft de verdachte één van hen mishandeld.
De verdachte had hierbij een leidende rol. Hij bepaalde de werktijden van deze vrouwen, controleerde hen voortdurend en dreigde met bekendmaking van de werkzaamheden aan familie dan wel gebruikte geweld wanneer zij zich – in zijn ogen – niet naar behoren gedroegen. Dit gedrag van de verdachte kan worden beschouwd als onderdeel van de stelselmatige onderdrukking waaraan de vrouwen in Nederland ten prooi vielen. Daarnaast werden de vrouwen verplicht hun verdiensten aan de verdachte af te staan, waardoor het voor de vrouwen onmogelijk werd gemaakt ten aanzien van het uitoefenen van de prostitutie vrije keuzes te maken en zelfstandig beslissingen te nemen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededader de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 januari 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld in Nederland.
Het hof is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf.
Het hof zou, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden hebben opgelegd. Het hof heeft echter geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) fors is overschreden. Daarom zal het hof een korting van tien procent op de op te leggen straf toepassen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 250ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van het primair ten laste gelegde met betrekking tot artikel 250ter, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde – en doet opnieuw recht.
Spreekt de verdachte vrij van het primair en het subsidiair ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbende op de aangeefster [slachtoffer 3].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde met betrekking tot artikel 250ter, eerste lid, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht (oud) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2020.
=========================================================================
[…]