In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor mensenhandel. De zaak was teruggewezen door de Hoge Raad der Nederlanden na een cassatieberoep van de verdachte. De rechtbank Amsterdam had de verdachte op 1 maart 2000 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren voor het medeplegen van mensenhandel. In hoger beroep heeft het gerechtshof op 2 september 2004 het vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. De verdachte heeft vervolgens cassatie ingesteld, wat leidde tot een terugverwijzing door de Hoge Raad op 30 oktober 2018. Het hof heeft de zaak opnieuw behandeld op 17 januari 2020.
Tijdens de zitting heeft het hof vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door meerdere vrouwen, die zich in een kwetsbare positie bevonden, te dwingen tot prostitutie. De verdachte heeft geweld gebruikt en bedreigingen geuit om controle over de slachtoffers te behouden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot een derde slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was.
De strafmaat is vastgesteld op 18 maanden gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had een leidende rol in de uitbuiting van de slachtoffers, wat leidde tot ernstige schendingen van hun integriteit. Het hof heeft de op te leggen straf gematigd vanwege de lange duur van de procedure, maar heeft desondanks een gevangenisstraf opgelegd die recht doet aan de ernst van de feiten.