ECLI:NL:GHAMS:2020:1753

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
200.262.039/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensregime naar Tunesisch recht; geldige rechtskeuze voor Tunesisch recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de keuze van het huwelijksvermogensregime van partijen, die in 2011 in Tunesië met elkaar zijn gehuwd. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, betwistte de geldigheid van de rechtskeuze voor Tunesisch recht, terwijl de man, verweerder in principaal hoger beroep, stelde dat de huwelijkse voorwaarden rechtsgeldig waren opgesteld bij een Tunesische notaris. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw de akte in de Arabische taal heeft medeondertekend, wat de rechtsgeldigheid van de keuze voor het huwelijksvermogensregime naar Tunesisch recht bevestigt. Het hof oordeelde dat de verdeling van de gemeenschap van goederen, zoals vastgesteld door de rechtbank, in stand blijft. De vrouw had ook grieven ingediend tegen de waardebepaling van een Jaguar en de verdeling van onroerend goed, maar het hof heeft deze grieven afgewezen. De beslissing van het hof houdt in dat de man aan de vrouw een bedrag van € 600,- moet betalen uit hoofde van de toedeling van de auto. De overige verzoeken van de vrouw zijn afgewezen, en het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, onder aanvulling van gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.262.039/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/15/259064/FA RK 17-2832 en C/15/264103/FA RK 17-5370
beschikking van de meervoudige kamer van 23 juni 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M. Altena-Staalenhoef te Badhoevedorp.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna te noemen: de rechtbank) van 19 december 2018 en 17 april 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 4 juli 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen van
19 december 2018 en 17 april 2019.
2.2.
De man heeft op 27 augustus 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 27 september 2019 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 januari 2020 met bijlagen, ingekomen op 10 januari 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 10 januari 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 januari 2020 met bijgevoegde brief van gelijke datum, ingekomen op 13 januari 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 20 januari 2020 met bijgevoegde brief van 21 januari 2020, ingekomen op 21 januari 2020.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 23 januari 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft zich ter zitting laten bijstaan door dhr. M. Kasmi, tolk in de Arabisch-Tunesische taal. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht en daarbij pleitaantekeningen overgelegd. Mr. Altena-Staalenhoef heeft de tweede, derde (behoudens de laatste zinsneden, vanaf “De stukken, overgelegd …” en de laatste alinea van de eerste pagina niet voorgedragen, evenals de eerste twee alinea’s van de tweede pagina. Deze maken dan ook geen deel uit van het procesdossier.
Ter zitting zijn nog aan het hof verstrekt kleurkopieën van de (voor- en achterzijden) van de originelen van de “Acte de mariage” die als productie 1 bij het verzoekschrift in eerste aanleg was gevoegd, van de in de Marokkaanse taal gestelde akte die als productie 24 in hoger beroep is overgelegd, en de in de Franse taal gestelde “Contrat de Mariage” van 23 juli 2011 die als productie 18 in eerste aanleg bij de stukken van mr. Altena-Staalenhoef van 3 oktober 2018 was gevoegd.
Ter zitting is met partijen besproken dat de uitlatingen van mr. Altena-Staalenhoef, vervat in de brief van 10 januari 2020, als in strijd met de twee-conclusieregel geen deel zullen uitmaken van het procesdossier. Een uitzondering geldt voor hetgeen op de derde pagina is vermeld vanaf de tweede alinea (“Ten tijde van …”) tot de laatste alinea van die pagina (“Het is ook…”), nu dit onderdeel kan worden gezien als een toegestane korte toelichting op de bij deze brief overgelegde producties 24 tot en met 26. De producties 42 en 43 zijn, hoewel deze niet binnen de daarvoor geldende termijn zijn ingediend, toegelaten tot het procesdossier, nu het een vertaling van reeds overgelegde stukken betreft en van de inhoud op eenvoudige wijze kan worden kennisgenomen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2011 te [plaats A] (Tunesië) met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 17 mei 2019 ontbonden door inschrijving van de in zoverre niet bestreden beschikking van 19 december 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Ten tijde van de huwelijkssluiting had de vrouw de Tunesische nationaliteit. Sinds
22 juni 2016 heeft zij ook de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de beschikking van 19 december 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang en kort gezegd, bepaald dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Tunesisch recht en dat Nederlands recht daarop van toepassing is vanaf het moment dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Alle vermogensbestanddelen die partijen na dat moment hebben verworven maken deel uit van een huwelijksgoederengemeenschap naar Nederlands recht.
Ten aanzien van de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap is bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 17 april 2019 als volgt beslist:
aan de vrouw wordt toebedeeld:
- het saldo van de bankrekening met rekeningnummer [1] ;
aan de man wordt toebedeeld:
- het saldo van de bankrekening met rekeningnummer [2] ;
- het saldo van de bankrekening met rekeningnummer [3] ;
- het saldo van de bankrekening met rekeningnummer [4] ;
- de personenauto van het merk Jaguar.
Voorts is bepaald dat de man wegens overbedeling een bedrag van € 1.033,- aan de vrouw dient te voldoen.
4.2.
De vrouw stelt met haar eerste grief aan de orde dat het eerste huwelijksdomicilie van partijen Nederland is geweest. De vrouw voert aan dat de man nimmer hoofdverblijf in Tunesië heeft gehad en ook nooit de bedoeling daartoe heeft gehad en dat de bedoeling van partijen van aanvang huwelijk af was dat zij zich in Nederland zouden vestigen In de regel wordt daarbij uitgegaan van een termijn van zes maanden, waarbinnen een eerste huwelijksdomicilie kan worden gevestigd. In het bijzonder wanneer een lange wachttijd voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning in de weg heeft gestaan aan tijdige vestiging, kan van een langere periode worden uitgegaan, aldus de vrouw.
De vrouw richt haar tweede grief tegen de waardebepaling van de Jaguar. Zij schat de waarde op € 2.000,-. Voorts betoogt de vrouw dat ten aanzien van de verdeling van de [a-straat] zwart en rood dient te worden uitgegaan van de WOZ-waarde 2018.
In principaal hoger beroep verzoekt de vrouw, met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre, te bepalen dat de gemeenschap van goederen onder andere de nog te verdelen navolgende bestanddelen omvat en deze als volgt te verdelen:
een woning aan de [a-straat] 18 zwart te [plaats B] met een waarde ad € 187.000,- welke aan de man kan worden toegescheiden onder voldoening van de helft van de waarde aan de vrouw ad € 93.500,-;
een woning aan de [a-straat] 18 rood te [plaats B] met een waarde ad € 210.000,-, welke aan de man kan worden toegescheiden onder voldoening van de helft van de waarde aan de vrouw ad € 105.000,-;
een lening bij de gemeente, Stimuleringsfonds Volkshuisvesting ter hoogte van
€ 60.788,50 waarvoor de vrouw voor de helft draagplichtig is ad € 30.394,27;
een lening bij de ABNAMRO bank ter hoogte ad € 57.424,65 waarvoor de vrouw voor de helft draagplichtig is ad € 28.712,32;
een auto van het merk Jaguar met een waarde ad € 2.000,- kan aan de man worden toegescheiden onder voldoening van de helft van de waarde aan de vrouw;
zodat de man in hoger beroep per saldo aan de vrouw dient te voldoen een bedrag ad
€ 140.393,40.
4.3.
De man voert verweer. In incidenteel hoger beroep voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat partijen rechtsgeldige huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan bij een Tunesische notaris. Uit deze huwelijkse voorwaarden volgt dat tussen partijen moet worden afgewikkeld op grond van een gemeenschap van goederen naar Tunesisch recht. Daarbij dient het voorhuwelijkse vermogen privé te blijven en het vermogen dat tijdens het huwelijk is verkregen middels een eenvoudige gemeenschap te worden verdeeld. Daarmee dient de verdeling als vastgesteld door de rechtbank in stand te blijven, zij het op andere dan de in de bestreden beschikkingen aangenomen gronden, aldus de man. Ter zitting heeft de man toegelicht dat partijen voor het sluiten van het huwelijk bij de notaris zijn geweest en daar overeenkomstig de overgelegde productie 24 hebben getekend voor de keuze gemeenschap van goederen. Daarna is de huwelijksakte opgesteld, waarin ook is gekozen voor een gemeenschap van goederen en waarin wordt terugverwezen naar de overgelegde productie 24. Van productie 24 is een Franse vertaling opgemaakt op 10 oktober 2011, de acte de mariage. Ter nadere onderbouwing van de keuze en de ondertekening van de overgelegde productie 24 ook door de vrouw heeft hij na daartoe verkregen toestemming van de rechtbank de notaris verzocht om een verklaring af te geven. De man heeft deze stukken overgelegd en vertalingen daarvan in het geding gebracht.
De man verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikkingen met aanvulling van de rechtsgronden als door de man voorgedragen te bekrachtigen.
4.4.
De vrouw voert verweer, waarop in het onderstaande nader wordt ingegaan. Zij verzoekt het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1.
Het hof heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep uitgebreid met partijen stilgestaan bij de gang van zaken rond de huwelijkssluiting destijds in juli 2011.
5.2.
Daarbij heeft de vrouw ter zitting desgevraagd verklaard dat zij de akte, gesteld in de Marokkaanse taal die als productie 24 in hoger beroep is overgelegd, heeft (mede-)ondertekend. Het hof constateert dat deze verklaring een wezenlijke afwijking is van het standpunt van de vrouw als in het beroepschrift (onder 3) ingenomen, dat erop neerkomt dat weliswaar sprake is van een rechtskeuze, maar dat deze niet rechtsgeldig is, nu de man en de vrouw niet hebben medeondertekend.
Daarnaast heeft de man (nogmaals) ter zitting aangegeven dat hij – evenals de vrouw - de akte heeft getekend. Deze verklaring van de vrouw, en haar standpunt bij verweerschrift in incidenteel appel dat de akte is medeondertekend door de betreffende autoriteit en de notariële getuigen, welk standpunt aansluit bij het standpunt van de man dat in het bijzijn van de notaris en getuigen de akte is opgemaakt, leiden het hof tot het oordeel dat sprake is geweest van een keuze voor een huwelijksvermogensregime naar Tunesisch recht.
5.3.
Daartoe overweegt het hof naast het voorgaande nog dat, blijkens de vertaling die de man bij de productie 24 heeft gevoegd, de verklaring is getekend door partijen (“the husband” en “the wife”) en “notaries”, waarbij een stempel van Khalifa Machmoun en Omar Farah, Notaries te Monastir, is geplaatst en de akte zelf melding maakt van Khalifa Machmoun en Omar Farah als betrokken notaries. De akte meldt dat partijen hebben gekozen voor “the regime of joint Property estate”.
5.4.
Ter mondelinge behandeling is voorts vastgesteld dat vervolgens op 10 oktober 2011 is opgesteld een vertaling van de huwelijksakte, de “Acte de Mariage”. Met partijen is ter zitting vastgesteld dat deze akte een vertaling is naar de Franse taal van de huwelijksakte van partijen die is gesteld in de Arabische taal, en dat deze vertaalde akte destijds nodig was voor de registratie van het huwelijk van partijen in Nederland. In deze akte is het huwelijksgoederenregime, omschreven, aldus dat “Les deux époux ont déclaré qu’ils ont opté pour le régime de la communauté des biens en application de la loi no. 98-94”. Het hof begrijpt aldus dat de huwelijksakte een keuze bevat voor het huwelijksvermogensregime naar Tunesisch recht van een “communauté des biens”.
5.5.
Bovendien is overgelegd een van “L’officier de L’état Civil (mogelijk vergelijkbaar met de ambtenaar van de burgerlijke stand alhier) afkomstige en ondertekende – en door het ministerie van Buitenlandse Zaken gelegaliseerde – verklaring inhoudende een “Contrat de Mariage”, van 25 augustus 2012, waarin onder meer is weergegeven dat partijen hebben gekozen voor “le régime de communauté des biens”. Het betreft, aldus is van de zijde van de vrouw aangegeven, een uittreksel van een officiële inschrijving van de huwelijksakte in het daarvoor bestemde register te [plaats A] .
5.6.
Het hof overweegt dat het verweer van de vrouw dat zij niet heeft getekend voor (de keuze van) een huwelijksgoederenregime op grond van het voorgaande niet langer stand houdt, nu ter zitting in hoger beroep is vastgesteld dat de vrouw de akte in de Arabische taal heeft medeondertekend. Ten aanzien van de rechtsgeldigheid neemt het hof tot uitgangspunt artikel 10 van het Haagse Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978 (hierna: het Haags Huwelijksvermogensverdrag), dat bepaalt dat aan de hand van het gekozen recht moet worden bepaald of sprake is van wilsovereenstemming van partijen over het gekozen recht (de materiële geldigheid). Voor de vraag op welke wijze de rechtskeuze moet blijken, bepaalt art. 11 Huwelijksvermogensverdrag dat de rechtskeuze uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig moet voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. Voor de vorm van huwelijkse voorwaarden gelden krachtens art. 12 Huwelijksvermogensverdrag hetzij de vereisten van het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, hetzij de vereisten van het recht van de plaats waar de huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. In ieder geval geldt als minimumvereiste dat de huwelijkse voorwaarden moeten zijn neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk. De vorm waaraan de rechtskeuze moet voldoen, is volgens art. 13 Huwelijksvermogensverdrag gekoppeld aan de vorm van huwelijkse voorwaarden. De rechtskeuze moet plaatsvinden in de vorm die is voorgeschreven voor huwelijkse voorwaarden, hetzij van het gekozen recht, hetzij van het recht van de plaats waar de rechtskeuze wordt gedaan. Ook in dit geval geldt het minimumvereiste dat de rechtskeuze moet zijn neergelegd in een schriftelijk stuk dat is gedagtekend en door beide echtgenoten is ondertekend.
Nu aan deze vereisten is voldaan, er is immers sprake van een dagtekening op de linkerpagina en partijen hebben een keuze gedaan voor een huwelijksvermogensregime overeenkomstig de Tunesische wet nr. 98-94 van 9 november 1998, terwijl uit de keuze van het huwelijksgoederenregime ondubbelzinnig voortvloeit dat partijen hebben gekozen voor – een huwelijksgoederenregime volgens – Tunesisch recht, slaagt de grief van de man in incidenteel hoger beroep. Nu de man hieraan het gevolg verbindt dat de verdeling zoals deze is vastgesteld in stand dient te blijven en de vrouw dat overigens niet bestrijdt, volstaat het hof met deze vaststelling. Het voorgaande brengt tevens mee dat de eerste grief van de vrouw niet slaagt.
5.7.
De vrouw heeft weliswaar nog de authenticiteit en echtheid van productie 24 betwist en aangevoerd dat de rechtskeuze niet voldoet aan de daaraan gestelde vereisten, maar dit doet niet af aan het voorgaande. De man heeft immers met de door hem overgelegde en getoonde bescheiden in hun onderling verband gezien en zijn toelichting daarop, de gang van zaken rondom het aangaan van het huwelijk en het uitbrengen van de keuze voor het huwelijksgoederenregime overeenkomstig de Tunesische wet nr. 98-94 voldoende aannemelijk gemaakt en ook dat daarvoor de juiste weg is gevolgd. Daartegenover had van de vrouw mogen worden verwacht dat zij deze stellingen, die tot de zitting in hoger beroep vooral erop waren gericht te weerspreken dat zij de akte had medeondertekend, aan de hand van stukken, nader en – gelet op het grievenstelsel: ook tijdiger - te onderbouwen.
5.8.
Ten aanzien van de tweede grief van de vrouw heeft te gelden dat partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de Jaguar die in de bestreden beschikking aan de man is toebedeeld. Partijen hebben ingestemd met een waarde van € 1.200,-, hetgeen meebrengt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 600,- uit hoofde van de toedeling van de auto dient te betalen.
5.9.
De vrouw heeft in haar toelichting op grief 2 aangegeven dat voor de verdeling van de woningen aan de [a-straat] 18 te [plaats B] de WOZ-waarde dient te worden toegepast Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man aangegeven dat deze woningen lang voor het huwelijk met de vrouw door de man in eigendom zijn verkregen en dus buiten iedere gemeenschap vallen, hetgeen strookt met het door de vrouw in eerste aanleg overlegde uittreksel uit het kadaster, waaruit volgt dat de woningen in 1988 en 1995 zijn gekocht door de man. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is op het huwelijksgoederenregime van partijen Tunesisch recht van toepassing en wordt vanwege deze keuze door partijen voorhuwelijks vermogen van een van partijen niet gemeenschappelijk door het huwelijk. Gelet op het voorgaande vallen deze woningen niet in enige gemeenschap tussen partijen en valt er derhalve niets te verdelen. De grief 2 van de vrouw faalt op dit punt en haar onder rechtsoverweging 4.2. weergegeven verzoeken 1 en 2 zullen worden afgewezen.
5.10.
Het hof zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar in rechtsoverweging 4.2. onder 3 en 4 weergegeven verzoeken, nu grieven ten aanzien van deze verzoeken ontbreken, hetgeen in strijd is met de uit artikel 359 in verbinding met artikel 278, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voortvloeiende eis dat het beroepschrift de gronden van het hoger beroep dient te bevatten.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikkingen, onder aanvulling van gronden in die zin dat de toepasselijkheid van het huwelijksgoederenregime van de communauté des biens naar Tunesisch recht kan worden aangenomen, dienen te worden bekrachtigd. Ook de toedeling van de personenauto van het merk Jaguar blijft in stand; uit hoofde van toedeling van die auto aan de man dient hij aan de vrouw – gelet op de overeenstemming tussen partijen omtrent de waarde van de auto - een bedrag van € 600,- te betalen. De overige verzoeken van de vrouw zullen worden afgewezen.

6.Beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken sub 3 en 4 van haar petitum in hoger beroep;
bekrachtigt, onder aanvulling van gronden, de beschikkingen waarvan beroep;
rechtdoende in hoger beroep:
bepaalt dat de man uit hoofde van de toedeling van de personenauto van het merk Jaguar aan de vrouw een bedrag van € 600,- dient te betalen;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de overige verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters, mr. H.A. van den Berg en
mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 23 juni 2020 in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. Schenkeveld.