ECLI:NL:GHAMS:2020:175
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om eenhoofdig gezag over een minderjarige afgewezen wegens gegronde vrees voor verwaarlozing van belangen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om alleen met het gezag over zijn dochter belast te worden. De vader had eerder in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn verzoek was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er gegronde vrees bestond dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het verleden van de minderjarige, die een zorgelijke opvoedomgeving heeft gekend en momenteel in een pleeggezin verblijft. De vader heeft zijn dochter nog nooit gezien en het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij in een stabiele omgeving blijft. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de vader in staat is om de belangen van de minderjarige adequaat te behartigen, gezien haar kwetsbare situatie. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.