ECLI:NL:GHAMS:2020:1742

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
200.274.258/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in februari 2020 hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 4 december 2019 had besloten tot de uithuisplaatsing van de kinderen. De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) was verweerster in deze procedure. De kinderen waren sinds 2017 onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun veiligheid en welzijn, onder andere door huiselijk geweld en de problematiek van de moeder, die in het verleden met verslavingsproblemen en justitiële problemen te maken had gehad.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2020, die vanwege COVID-19 via een beeldverbinding plaatsvond, zijn de moeder, haar advocaat, een gezinsmanager van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De moeder heeft aangegeven dat zij inmiddels aan bepaalde voorwaarden voldoet en dat zij graag de kinderen weer bij zich wil hebben. De GI heeft echter betoogd dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de ernstige schade die de kinderen hebben opgelopen en de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapportage bevestigd dat de kinderen ernstig beschadigd zijn en dat de moeder niet in staat is om de benodigde opvoeding te bieden. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de bestreden beschikking van de kinderrechter terecht was en heeft de verlenging van de uithuisplaatsing bekrachtigd. De beslissing is genomen met het oog op het welzijn van de kinderen, die een veilige en stabiele opvoedomgeving nodig hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.274.258/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/295847 / JU RK 19-2166
beschikking van de meervoudige kamer van 9 juni 2020 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. van Halderen te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam (locatie Alkmaar),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna: [kind B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de kinderrechter) van 4 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 19 februari 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 4 december 2019.
2.2
De GI heeft op 6 mei 2020 een verweerschrift (met drie bijlagen) ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een journaalbericht van de zijde van de moeder van 16 april 2020 met bijlage, ingekomen op 20 april 2020.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 mei 2020 plaatsgevonden. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus/COVID-19 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding vanuit het gerechtshof. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI;
- mevrouw D.M. van Dijk namens de raad.
Tevens is verschenen de pleegmoeder van [kind A] en [kind B] , die als informant door het hof is gehoord.
2.5
Omdat in verband met de uitbraak van COVID-19 een fysieke zitting niet mogelijk was, is deze wijze van horen in overeenstemming met artikel 2, eerste lid van de Wet van 22 april 2020, houdende tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19). Dit artikel is met ingang van 16 maart 2020 in werking getreden krachtens Koninklijk Besluit van 22 april 2020, Staatsblad 2020, 126. Het hof is van oordeel dat op deze wijze aan alle betrokkenen voldoende gelegenheid is gegeven om hun stellingen nader toe te lichten. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om uitspraak te doen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn geboren:
- [kind A] [in] 2009 en
- [kind B] [in] 2010 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 6 december 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De maatregel is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 6 december 2020.
In het kader van de ondertoezichtstelling zijn de kinderen uit huis geplaatst in een pleeggezin. Aanvankelijk verbleven de kinderen in een crisispleeggezin en sinds februari 2018 verblijven zij in een perspectief biedend pleeggezin/gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en overeenkomstig het verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 6 december 2020.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, (zo begrijpt het hof) het inleidend verzoek van de GI ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen, de machtiging op te heffen met ingang van heden, en te bepalen dat de kinderen bij haar worden geplaatst.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op verzoek van de GI kan de rechter de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen (art. 1:265c, tweede lid BW)
5.2
De moeder stelt dat niet meer wordt voldaan aan de gronden van artikel 1:265b BW. Zij erkent dat zij enige tijd niet capabel was om voor de kinderen te zorgen, maar zij voldoet inmiddels aan de aan haar gestelde voorwaarden. Zij heeft sinds kort een huurwoning in [woonplaats] , zij was (in ieder geval tot de uitbraak van COVID-19) fulltime als uitzendkracht werkzaam in de catering van een ziekenhuis en zij komt haar afspraken met de reclassering en De Waag na. De moeder verwijst in dit verband naar de verklaring van haar reclasseringsmedewerker. Zij kampt voorts niet meer met verslavingsproblematiek. De moeder heeft een hulpverleningstraject gevolgd bij De Brijder. Sinds 21 november 2018 is zij bovendien niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. De moeder heeft een stabiel sociaal netwerk opgebouwd en tijdens de omgang met de kinderen is te zien dat zij emotioneel beschikbaar voor hen is. Zij zou dan ook graag zien dat de kinderen weer bij haar komen wonen. De moeder ziet in dat er nog zorgen over de kinderen zijn, maar de ondertoezichtstelling kan waarborgen dat er nog toezicht op hen is. Zij heeft probleembesef en zij staat open voor hulpverlening.
De moeder wil graag met de GI overleggen over de mogelijkheden van een proefterugplaatsing, dan wel een gefaseerd thuisplaatsingstraject. Zij wijst erop dat het op grond van de Richtlijnen uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming tot de taak van de GI behoort om de mogelijkheid tot terugplaatsing te bevorderen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aan het voorgaande toegevoegd dat zij door de uitbraak van COVID-19 niet meer werkt en dat zij een WW-uitkering ontvangt. Zij heeft herhaald dat zij de kinderen graag weer bij zich thuis heeft of in ieder geval vaker zou willen zien. De bezoekregeling is teruggebracht naar eens per acht weken en (mede) door de uitbraak van COVID-19 heeft de moeder de kinderen sinds december 2019 niet meer gezien.
5.3
De GI is van mening dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De uithuisplaatsing van de kinderen was noodzakelijk, omdat de kinderen ernstige, blijvende schade hebben opgelopen toen zij nog thuis woonden. De moeder heeft echter nauwelijks probleembesef getoond en zij legt de zorgen buiten zichzelf, terwijl zij had moeten ingrijpen in diverse situaties waarin de kinderen in gevaar waren. Er was sprake van huiselijk geweld en criminele activiteiten in de woning van de vader en de moeder. De moeder had de kinderen uit deze situatie moeten halen of hulp moeten inschakelen. Daarnaast heeft de moeder zelf in diverse situaties haar verantwoordelijkheid verzaakt te nemen als gevolg van drank- en drugsgebruik, waardoor zij niet beschikbaar was voor de kinderen. Dat resulteerde in situaties waarin de kinderen zichzelf moesten verzorgen, geen eten hadden en op straat zwierven. Er is sprake van mishandeling en verwaarlozing. Bij de kinderen is dientengevolge sprake van PTSS en hechtingsproblematiek. De moeder heeft goede intenties en zij heeft haar best gedaan om aan de haar gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing te voldoen, maar de kinderen hebben meer nodig dan huisvesting en financiële zekerheid. Gezien de ontwikkelingsbedreigingen op meerdere gebieden moeten de kinderen opgroeien op een plek waar in hun specifieke behoeften wordt voorzien en de moeder is daartoe door haar persoonlijke problemen niet in staat. Het perspectief van de kinderen ligt bij een passend pleeggezin.
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI verklaard dat een verzoek strekkende tot de beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen bij de rechtbank is ingediend.
Gezien de last die de kinderen ondervinden na contact met de moeder, is de GI voornemens het contact terug te brengen naar vier keer per jaar.
De GI ziet in dat de moeder enkele positieve stappen vooruit heeft gezet, maar centraal staan de kinderen en die zijn ernstig getraumatiseerd. Wat zij nodig hebben, is dermate specifiek dat de moeder daaraan niet kan voldoen, ook niet als zij een woning en een baan heeft.
5.4
De raad heeft op verzoek van de GI onderzocht of een beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is in verband met het toekomstperspectief van de kinderen. Bij zijn onderzoek, waarvan op 30 april 2020 rapport is uitgebracht, heeft de raad geconstateerd dat de kinderen ernstig beschadigd en verwaarloosd zijn. Om de kinderen te helpen, moeten alle zeilen worden bijgezet en hebben de kinderen een ‘opvoeder plus plus plus’ nodig. De moeder is niet de opvoeder die de kinderen nodig hebben, aldus de raad ter zitting in hoger beroep. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook terecht verlengd en de raad adviseert derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.5
Uit de stukken blijkt dat de gespannen thuissituatie van de vader en de moeder de aanleiding vormde voor de ondertoezichtstelling en (spoed)uithuisplaatsing van de kinderen eind 2017. Door de regelmatige ruzies tussen de ouders (gepaard gaand met verbaal en fysiek geweld) ervoeren de kinderen veel stress en angst. Bovendien was sprake van veel schoolverzuim en werden de kinderen aan hun lot overgelaten. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is nadien meerdere keren noodzakelijk gebleken, onder andere vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder: zo is zij meermaals in aanraking gekomen met de politie en heeft zij in detentie gezeten vanwege een poging tot doodslag van de vader. Bij haar was voorts sprake van alcohol- en drugsgebruik. Na het verbreken van de relatie van de ouders is de vader buiten beeld geraakt. Intussen lieten de kinderen in het pleeggezin steeds meer zorgelijke kindsignalen zien, zoals gedragsproblemen en seksueel grensoverschrijdend gedrag, reageerden zij heftig op de omgangsmomenten en vertelden zij steeds meer over wat zich bij de ouders thuis had voorgevallen. Zo waren de kinderen getuige geweest van seksueel contact tussen de ouders onderling en met anderen.
Uit een persoonlijkheidsonderzoek is gebleken dat de kinderen hechtingsproblematiek en PTSS hebben. Hulpverlening van Parlan Theraplay is ingezet voor de hechtingsproblematiek en traumabehandeling zal worden ingezet voor hun PTSS.
De raad stelt in zijn rapport van 30 april 2020 dat voornoemde problemen van de kinderen ingewikkeld gedrag meebrengen. Beide kinderen hebben een trauma dat regelmatig wordt ‘getriggerd’, als gevolg waarvan de kinderen emotioneel volledig van slag raken. Zij hebben opvoeders nodig die met hun gedrag(sproblemen) kunnen omgaan. Dat vergt extra capaciteiten van hun opvoeders; niet alleen dienen zij de kinderen basisvoorwaarden zoals onderdak en voeding te bieden, maar ook moeten zij sensitief kunnen omgaan met het trauma van de kinderen. De kinderen hebben volgens de raad een opvoedomgeving nodig met veel voorspelbaarheid, rust en passende affectieve en pedagogische aandacht. Hoewel de moeder goede intenties heeft en haar best doet, is zij naar het oordeel van het hof niet in staat de kinderen een dergelijke opvoedomgeving te bieden. De moeder heeft een (ongedateerd) document met de titel ‘voorwaarden terug naar huis plaatsing [kind B] en [kind A] ’ overgelegd. Inderdaad voldoet de moeder thans aan een aantal van die voorwaarden. Zo heeft zij wekelijks gesprekken met een psycholoog van De Waag en heeft zij medicatie gekregen, aldus haar verklaring ter zitting in hoger beroep. De moeder heeft een woning gekregen die zij aan het inrichten is en zij beschikt over een inkomen. Gesteld noch gebleken is echter dat zij thans de sensitieve, voorspelbare, pedagogisch vaardige en emotioneel beschikbare ouder is die de kinderen nodig hebben. Derhalve wordt naar het oordeel nog steeds aan de gronden van artikel 1:265b BW voldaan en dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en mr. A.R. Sturhoofd, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 9 juni 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.