ECLI:NL:GHAMS:2020:169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
23-001118-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenvoudige belediging van een ambtenaar in functie met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de beschuldigingen in zaak B, maar werd veroordeeld in zaak A voor het beledigen van een buitengewoon opsporingsambtenaar, te weten de hoofdconductrice van de Nederlandse Spoorwegen. De belediging vond plaats op 2 januari 2018 te Amsterdam, waarbij de verdachte de conductrice de woorden "met je kankerbek" toebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging van een ambtenaar tijdens de uitoefening van haar functie. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft geoordeeld dat het niet raadzaam is om een straf op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte, die zich in een klinische behandeling bevindt voor alcoholverslaving. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 100,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof was onderworpen en heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001118-19
datum uitspraak: 28 januari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-035979-18 (zaak A) en 13-248060-18 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres],

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De politierechter heeft de verdachte bij voormeld vonnis vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B is ten laste gelegd en hem veroordeeld voor hetgeen aan hem in zaak A is ten laste gelegd. Op 21 maart 2019 is bij akte tegen dit vonnis – namens de verdachte – beperkt hoger beroep ingesteld, te weten enkel tegen de beslissingen van de politierechter in zaak A. Het hoger beroep is aldus (slechts) aan het oordeel van het hof onderworpen voor zover dit ziet op deze beslissingen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
Zaak A:hij op of omstreeks 02 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een buitengewoon opsporingsambtenaar, te weten [benadeelde] (hoofdconductrice van de Nederlandse Spoorwegen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "met je kankerbek”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:hij op 2 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk een buitengewoon opsporingsambtenaar, te weten
[benadeelde] (hoofdconductrice van de Nederlandse Spoorwegen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: "met je kankerbek”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, subsidiair vier dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een hoofdconductrice van de Nederlandse Spoorwegen tijdens de uitoefening van haar functie. Hij heeft de conductrice, die enkel haar werk deed, in haar eer en goede naam aangetast en haar gezag als ambtsdrager ondermijnd.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte bij vonnis van 28 juni 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarbij is als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte zich klinisch laat behandelen in verband met zijn alcoholverslaving. In dat verband verblijft de verdachte nu al enkele maanden in een kliniek in Oostrum om die klinische behandeling te ondergaan. Het gehele traject duurt één jaar.
Het hof heeft geconstateerd dat het onderhavige feit is gepleegd voordat genoemde gevangenisstraf, met daaraan gekoppeld de betreffende voorwaarde, werd opgelegd. Gelet op het voorgaande acht het hof het niet raadzaam de verdachte voor het onderhavige feit een straf op te leggen.
Bij deze stand van zaken, en gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schade-vergoeding ter hoogte van € 200,00 ter zake immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de belediging rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 100,00, waarbij is gelet op het grievende karakter van de belediging als ook op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Beoordeling van de vordering voor zover deze uitgaat boven laatstvermeld bedrag vormt een onevenredige belasting van het rechtsgeding zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte in zaak A meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 2 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. H.M.J. Quaedvlieg, F.M.D. Aardema en M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2020.
mr. M.C.A.E. van Binnebeke is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.