ECLI:NL:GHAMS:2020:1676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
23-002210-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1988, was eerder veroordeeld voor bedreiging en vernieling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 27 mei 2019. De tenlastelegging bestond uit twee zaken: in zaak A werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van een slachtoffer met verkrachting, en in zaak B van het opzettelijk vernielen van een dagverblijf dat toebehoorde aan de nationale politie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 april 2017 de aangeefster heeft bedreigd met woorden die haar angst en onveiligheid hebben bezorgd. In zaak B heeft de verdachte op 13 februari 2019 een cel onbruikbaar gemaakt door te urineren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van 375 euro en 7 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de Politie, toegewezen tot een bedrag van 48 euro voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002210-19
datum uitspraak: 25 juni 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-037064-19 (zaak A) en 13-037151-19 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1],

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 19 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enige misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met verkrachting en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid, door die [slachtoffer], een of meermalen, dreigend de woorden toe te voegen dat zij waarschijnlijk nooit seks heeft gehad en dat verdachte haar ging pakken en eens goed zou neuken;
Zaak B:
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Diemen, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (zogenaamd) dagverblijf/ophoudverblijf, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de nationale politie, eenheid Amsterdam vestiging [adres 2], toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging zaak A

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de in zaak A tenlastegelegde bedreiging en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Uit de bewijsmiddelen kan niet buiten redelijke twijfel de overtuiging volgen dat de verdachte het feit heeft begaan, omdat niet duidelijk is hoe de naam [verdachte] aan de achternaam [verdachte] gekoppeld is en bij de waardering van het bewijs rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop tussen het feit en de aangifte enerzijds en de (aanvullende) verklaring van de aangeefster en de verklaringen van de getuigen anderzijds. Daarnaast heeft de neef van de verdachte, [neef], verklaard dat hij niets van het voorval heeft meegekregen.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was met diverse familieleden, onder wie zijn neef [neef], op 19 april 2017 aanwezig op het afscheid van zijn tante, de moeder van [neef], in het AMC in Amsterdam. Na afloop daarvan is de aangeefster bedreigd door een bezoeker, die volgens een collega [verdachte] zou heten en die een neef van [neef] zou zijn. Beveiliger [beveiliger] heeft verklaard dat hij op 19 april 2017 in het AMC aan het werk was en werd aangesproken door [neef] en zijn neef, genaamd [verdachte]. Zij hebben hem te kennen gegeven dat zij bij motorclub [motorclub] waren aangesloten en [verdachte] heeft een filmpje op zijn mobile telefoon getoond. [naam] heeft op 9 januari 2018 verklaard dat [neef] en zijn neef [verdachte] aanwezig waren op het afscheid op 19 april 2017.
Nu niet is betwist dat de verdachte bij het afscheid van zijn tante aanwezig was en niet is gesteld of (anderszins) aannemelijk is geworden dat er meer aanwezigen met de naam [verdachte] op dat afscheid rondliepen, acht het hof het bijzonder onwaarschijnlijk dat de getuigen over een andere [verdachte] dan de verdachte hebben verklaard. Het hof betrekt daarbij tevens dat [beveiliger] heeft verklaard over de inhoud van het gesprek met de verdachte, diens lidmaatschap van een motorclub en over het tonen van een filmpje, zodat zijn wetenschap over de voor- en achternaam van de verdachte niet uit de lucht komt vallen. Daarvan uitgaande acht het hof overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft bedreigd. De omstandigheid dat de neef van de verdachte, [neef], heeft verklaard niets van het voorval te hebben meegekregen, betekent niet dat dit niet heeft plaatsgevonden. Het enkele tijdsverloop tussen de aangifte en de latere verklaringen brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A en in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 19 april 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met verkrachting of feitelijke aanranding van de eerbaarheid door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen dat zij waarschijnlijk nooit seks heeft gehad en dat verdachte haar ging pakken en eens goed zou neuken;
Zaak B:
hij op 13 februari 2019 te Diemen opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf/ophoudverblijf dat geheel aan de nationale politie, eenheid Amsterdam vestiging [adres 2], toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt.
Hetgeen in de zaak A en in de zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A en in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met verkrachting of feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A en in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van 375 euro, subsidiair 7 dagen hechtenis met aftrek naar de maatstaf van 50 euro per dag van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde in zaken A en B zal worden veroordeeld tot een geldboete van 400 euro, subsidiair 8 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht, in het geval van strafoplegging, primair een voorwaardelijke geldboete op te leggen, omdat verdachte geen inkomen heeft. Subsidiair heeft hij verzocht geen hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met verkrachting of feitelijke aanranding van de eerbaarheid door bedreigende woorden tegen het slachtoffer te uiten. Dit is een buitengewoon naar en vernederend feit. De omstandigheden waaronder de onderhavige bedreiging is geuit, heeft bij het slachtoffer serieuze en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte een cel van het politiebureau (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt door op de vloer te urineren. Dit is een ergerlijk misdrijf dat overlast veroorzaakt voor de dienstdoende agenten en schoonmaakkosten voor de organisatie.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2020 is hij eerder voor onder andere geweldsdelicten en bedreigingen onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht een geldboete zoals door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden, maar zal deze matigen vanwege het tijdsverloop in deze zaak.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Politie. Eenheid Amsterdam

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 58,08 (vermeerderd met de wettelijke rente). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 48,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd, gelet op de bijlage bij de ingediende vordering. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaken A en in de B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A en in de zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij Politie, Eenheid Amsterdam
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politie-eenheid Amsterdam ter zake van het in de zaak B bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 48,00 (achtenveertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
verplichtingop
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie, Eenheid Amsterdam, ter zake van het in de zaak B bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 48,00(achtenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële schade op
13 februari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van drs. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2020.
mr. A.M. van Ginhoven en mr. M.R. Cox zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.