ECLI:NL:GHAMS:2020:1666

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
23-001695-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en drugsbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en het opzettelijk aanwezig hebben van drugs. De mishandeling vond plaats op 22 oktober 2017, toen de verdachte, onder invloed van drugs en alcohol, een beveiliger in het gezicht sloeg. De verdediging stelde dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van letsel en dat hij handelde uit noodweer, maar het hof verwierp deze argumenten. Het hof oordeelde dat het handelen van de beveiliger niet kon worden aangemerkt als een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. Daarnaast werd het drugsbezit bewezen verklaard, aangezien de verdachte zelf had erkend MDMA bij zich te hebben. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op van € 500,00, te betalen in vijf maandelijkse termijnen, en 10 dagen hechtenis, bij gebreke van betaling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001695-19
datum uitspraak: 18 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-119425-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in het gezicht, in elk geval tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,50 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 0,66 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of ongeveer 1 tablet 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of ongeveer 1,5 tablet 4-FA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-FA zijnde amfetamine en/of MDMA en/of 2C-B en/of 4-FA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling primair gesteld dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van pijn of letsel aan de aangever, nu hij de aangever onbedoeld met een losrukkende beweging heeft geraakt.
Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Het onder feit 2 ten laste gelegde drugsbezit kan niet worden bewezen, omdat uit het dossier niet blijkt waar de drugs zijn aangetroffen. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van beide feiten, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
Mishandeling (feit 1)
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende, aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
De aangever was op 22 oktober 2017 als beveiliger werkzaam bij club [club] in Amsterdam. Hij trof de verdachte in de club erg emotioneel aan en heeft hem naar buiten gebracht, waar hij hem op diens gedrag aansprak. Even later heeft hij de verdachte, die opeens hard begon te schreeuwen, opnieuw op diens gedrag aangesproken. Op het moment dat hij van de verdachte wegdraaide, kreeg hij van de verdachte in één keer een klap op zijn hoofd, waarbij hij werd geraakt onder zijn linkeroog.
De opsporingsambtenaren die ter plaatse waren, zagen dat de beveiligingsmedewerker de verdachte bij diens polsen vasthield en dat de verdachte de beveiliger in zijn gezicht sloeg.
De verdachte, die flink onder invloed was, maakte volgens hen een agressieve indruk en probeerde zich met slaande bewegingen kennelijk los te slaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij toen voor het eerst LSD had gebruikt en bier had gedronken.
Opzet
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte de aangever onbedoeld met een losrukkende beweging heeft geraakt. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was het opzet van de verdachte gericht op het toebrengen van pijn of letsel aan de aangever.
Noodweer
Het hof is van oordeel dat het door de aangever, in zijn hoedanigheid van beveiliger, bij de polsen vastpakken van een onder invloed van drugs en alcohol verkerende, schreeuwende en agressieve jongeman niet kan worden aangemerkt als een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door de aangever waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof acht het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen.
Drugsbezit (feit 2)
De aangetroffen drugs zijn volgens de kennisgeving van inbeslagneming uit handen van de verdachte in beslag genomen (dossierpagina 21). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij weet dat hij MDMA bij zich had. Het hof acht, mede gelet hierop en bij gebreke van enige concrete aanwijzing voor twijfel aan de juistheid van de kennisgeving van inbeslagneming, niet aannemelijk dat de drugs bij iemand anders dan de verdachte zouden zijn aangetroffen.
Het hof acht dan ook het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 oktober 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan;
2.
hij op 22 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,50 gram amfetamine en 0,66 gram MDMA, 1 tablet 2C-B en 1,5 tablet 4-FA.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De stelling van de raadsvrouw, dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een acute psychose, is niet onderbouwd en ook niet anderszins aannemelijk geworden.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 (te betalen in vijf maandelijkse termijnen).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot die zelfde straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een beveiliger geslagen, nadat die beveiliger hem aansprak op zijn gedrag. Het is bijzonder kwalijk dat de beveiliger met zulk geweld werd geconfronteerd, terwijl hij gewoon zijn werk deed. De politie heeft bij de verdachte vervolgens harddrugs aangetroffen, waaronder MDMA en amfetamine. Deze harddrugs zijn voor de volksgezondheid schadelijke stoffen. De handel en het gebruik van harddrugs gaan vaak gepaard met drugs gerelateerde misdrijven en brengen dientengevolge veel onrust en overlast voor de samenleving met zich mee.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 mei 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, zodat het hof hem als
first offenderaanmerkt. Ter zitting heeft de verdachte er blijk van gegeven doordrongen te zijn van het kwalijke van zijn handelen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete in termijnen zoals door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 24a, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 juni 2020.
=========================================================================
[…]