ECLI:NL:GHAMS:2020:1661

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
23-001480-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een schaar door psychotische verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 9 december 2016 in Amsterdam met een schaar in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. De verdachte was ten tijde van het delict psychotisch en er zijn verschillende rapportages over zijn geestelijke gezondheid opgesteld. De psychiater en psycholoog hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en een verstandelijke beperking, waardoor hij niet in staat was om zijn gedrag te overzien. Het hof heeft vastgesteld dat het bewezen verklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend, en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof oordeelde dat de verdachte goed is ingebed in de zorg en dat het recidiverisico laag is. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 500,00. Het hof heeft ook bepaald dat de schaar, die in beslag was genomen, aan het verkeer zal worden onttrokken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001480-18
datum uitspraak: 18 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684611-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 09 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een schaar, in elk geval met een puntig en/of scherp voorwerp, in de rug, in elk geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft gestoken en/of geprikt;
subsidiairhij op of omstreeks 09 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [benadeelde] heeft mishandelend, welke mishandeling bestond uit het (met kracht) steken en/of prikken met een schaar, in elk geval met een puntig en/of scherp voorwerp, in de rug, in elk geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde], waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 9 december 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een schaar in de rug van [benadeelde] heeft gestoken.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de toerekenbaarheid van de verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt.
De psychiater [naam 1] heeft in een Pro Justitia rapportage van 23 maart 2017 zakelijk weergegeven het volgende geadviseerd:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie en een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een verstandelijke beperking, licht tot matig van ernst.
Betrokkene was ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch. Vanuit de door de paranoïde psychotische stoornis ingegeven gevoelens van achterdocht, boosheid en angst en de sterk gestoorde realiteitstoetsing is hij niet in staat zijn situatie goed te overzien, zijn gedrag te overwegen en consequenties in te schatten. Deze ziekteverschijnselen komen voort uit een ernstige stoornis en beperken betrokkene in zijn algehele functioneren in de vorm van oordeels- en kritiekstoornissen, een gestoorde realiteitstoetsing, emotionele labiliteit en een verminderde impulscontrole. De verstandelijke beperking heeft de oordeel- en kritiekstoornissen, emotionele labiliteit en de verminderde impulscontrole waarschijnlijk nog verder beperkt. Op grond van bovenstaande overwegingen wordt geadviseerd om betrokkene het tenlastegelegde, indien bewezen, niet toe te rekenen.
De psycholoog [naam 2] heeft op 25 maart 2017, zakelijk weergegeven, grotendeels gelijkluidend geadviseerd:
Betrokkene heeft ziekelijke stoornissen in de vorm van schizofrenie en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking, waarbij hij momenteel op de grens van licht en matig verstandelijk beperkt functioneert. Betrokkene was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde psychotisch. Zijn denken, voelen en handelen stonden onder invloed van stemmen, die hem opdracht gaven zelfmoord te plegen. Dit leidde tot een conflict met in eerste instantie zijn moeder, en daarna met zijn persoonlijk begeleider. Omdat hiermee de sturingsmogelijkheden van zijn gedrag volledig ontbraken, wordt geadviseerd hem het tenlastegelegde in het geheel niet toe te rekenen.
[naam 1] en [naam 2] hebben op 4 november 2019, onderscheidenlijk op 28 oktober 2019, een actualisatie van hun eerdere rapporten opgemaakt. Daarbij is hun oordeel ten aanzien van de diagnose en de toerekenbaarheid van de verdachte niet veranderd.
Het hof neemt de conclusies van de deskundigen over. Het bewezenverklaarde kan de verdachte wegens een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens niet worden toegerekend.
De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Overweging ten aanzien van oplegging van maatregelen

Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel opgelegd van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zonder dat aan hem een maatregel (in de vorm van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis) wordt opgelegd.
De raadsman heeft eveneens bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zonder dat aan hem een maatregel in de vorm van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Psychiater [naam 1] heeft op 4 november 2019 een NIFP-rapportage opgesteld als actualisatie van zijn eerdere rapportage. Daarin adviseert hij, zakelijk weergegeven, het volgende:
De psychose is onder invloed van de huidige medicatie in remissie. Omdat het recidive risico momenteel vrijwel volledig samenhangt met de psychotische symptomen, kan gesteld worden dat het recidive risico momenteel laag is. Betrokkene is voldoende goed ingebed om snel in te grijpen bij decompensatie. Betrokkene functioneert momenteel goed in de woonvorm waar hij verblijft. Hij is veranderd van een onvoorspelbare man naar een 'modelpatiënt'. Geadviseerd wordt betrokkene te ontslaan van rechtsvervolging en hem geen strafrechtelijke maatregel op te leggen omdat het recidiverisico reeds afdoende is afgedekt door de BOPZ-maatregel. Binnen dit kader kan betrokkene, indien noodzakelijk, met dwang klinisch opgenomen worden.
Psycholoog [naam 2] heeft haar advies eveneens geactualiseerd in een NIFP-rapportage van 28 oktober 2019:
Het recidiverisico is momenteel afgenomen tot laag doordat betrokkene inmiddels goed is ingesteld op medicatie en een goede inbedding in zorg, waarmee gegarandeerd kan worden dat bij ontregelingen eerder wordt gesignaleerd en zo nodig adequaat wordt gereageerd. De huidige BOPZ-maatregel in de vorm van een Rechtelijke Machtiging biedt voldoende waarborgen om onderzochte, mocht het noodzakelijk zijn om hem desnoods met dwang klinisch op te nemen, dit te kunnen doen. Aanvullend op deze maatregel worden geen andere maatregelen geadviseerd.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2020 is gebleken dat de verdachte onverminderd goed functioneert in de huidige structuur. Zijn persoonlijk begeleider, de heer [naam 3], heeft als deskundige ter terechtzitting toegelicht dat de verdachte medicatietrouw is, er geen psychotische symptomen meer bij hem zijn gezien, en hij zich goed houdt aan afspraken. De verdachte is goed op zijn plek in [woonplek]. De huidige zorg op zijn (begeleid) woonplek [woonplek] kan voor onbepaalde tijd worden voortgezet.
De verdachte heeft te kennen gegeven graag op de huidige plek te blijven wonen.
Het hof ziet op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, geen meerwaarde in het opleggen van een strafrechtelijke maatregel in de vorm van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. De verdachte is inmiddels, ruim drie en een half jaar na het plegen van het onderhavige strafbare feit, door middel van civielrechtelijke maatregelen goed ingebed in de zorg, waardoor het recidiverisico is afgenomen en eventueel met behulp van die maatregelen kan worden ingegrepen indien het toch in de toekomst minder goed met de verdachte zal gaan.

Onttrekking aan het verkeer

Het primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van een in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een schaar. De schaar zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 900,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, in elk geval bestaande uit lichamelijk letsel, zodat sprake is van ander nadeel als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een schaar, nummer 5301356.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 december 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juni 2020.