ECLI:NL:GHAMS:2020:1642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
200.264.475/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens bedreiging en overlast door huurster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door Stichting Parteon tegen een huurster, aangeduid als [geïntimeerde]. Parteon vorderde ontruiming van de door [geïntimeerde] gehuurde woning, omdat zij zich niet aan de huurovereenkomst zou hebben gehouden door herhaaldelijk omwonenden te bedreigen met geweld. De huurster had sinds 27 oktober 2010 een huurovereenkomst met Parteon, maar er waren meerdere meldingen van overlast en bedreigingen door haar richting een medebewoonster, [A]. Deze bedreigingen waren zo ernstig dat [A] tijdelijk haar woning had moeten verlaten en onderdak had gezocht op een schuiladres. Het hof oordeelde dat er voldoende grond was voor de vordering tot ontruiming, gezien de ernst van de feiten en het spoedeisend belang van Parteon om een veilige woonomgeving voor andere huurders te waarborgen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter, die de vordering had afgewezen, en veroordeelde [geïntimeerde] tot ontruiming van de woning binnen een maand na betekening van het arrest. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van eerder aan haar betaalde bedragen door Parteon en in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.264.475/01 SKG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 7707843/VV EXPL 19-42
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juni 2020
inzake
STICHTING PARTEON,
gevestigd te Wormerveer,
appellante,
advocaat: mr. D. de Vries te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.M. Coskun te Uitgeest.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Parteon en [geïntimeerde] genoemd.
Parteon is bij dagvaarding van 16 juli 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, (hierna: de kantonrechter), van 18 juni 2019, in kort geding onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Parteon als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven en producties.
Nadat Parteon overeenkomstig de appeldagvaarding en onder overlegging van voormelde producties had geconcludeerd, heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord met producties, ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 januari 2020 doen bepleiten, Parteon door mr. De Vries voornoemd, aan de hand van een overgelegde pleitnotitie, en [geïntimeerde] door mr. Coskun voornoemd. Beide partijen hebben nog een of meer producties in het geding gebracht. Het bezwaar van [geïntimeerde] tegen overlegging van productie 7 (bestaande in een usb stick met daarop een filmpje) van de zijde van Parteon heeft het hof verworpen.
Op verzoek van partijen heeft het hof de zaak met het oog op een eventuele minnelijke regeling aangehouden. Vervolgens is om arrest gevraagd.
Parteon heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en [geïntimeerde] zal veroordelen, op straffe van de verbeurte van een dwangsom, tot ontruiming van de door haar gehuurde woning binnen drie dagen na betekening van het arrest en tot terugbetaling van al hetgeen Parteon op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Parteon in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gesteld en niet of onvoldoende zijn weersproken, komen de feiten op het volgende neer.
2.1
Tussen Parteon als verhuurster en [geïntimeerde] als huurster bestaat sinds 27 oktober 2010 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning [adres] (hierna: het gehuurde). Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden versie 31 januari 2007 van toepassing.
2.2
In artikel 6 van de Algemene Huurvoorwaarden zijn de algemene verplichtingen van de huurder opgenomen. Hiervan luiden de artikelen 6.9 en 6.11 als volgt:
6.9
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in of nabij het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.
(…)
6.11
Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde (…) activiteiten te verrichten die op grond van de wet strafbaar zijn gesteld.
(…)
2.3
Bij brief van 22 maart 2017 heeft Parteon aan [geïntimeerde] geschreven:
Op woensdag 15 maart 2017 ben ik met een collega bij u op gesprek geweest. Dit gesprek hebben wij gevoerd omdat wij ons zorgen maakten over uw situatie, dit naar aanleiding van meldingen van buren. (…) Wij adviseren u om voortaan niet de confrontatie te zoeken met uw buren.
2.4
Blijkens een proces-verbaal van 19 november 2017 heeft [A] (hierna: [A] ), destijds woonachtig in dezelfde flat als [geïntimeerde] , op die dag aangifte gedaan van bedreiging door [geïntimeerde] met een mes op de galerij in hun flat, in het bijzijn van haar zoontje. In het proces-verbaal is onder meer opgenomen:
Deze vrouw [geïntimeerde] is een gevaar voor de omgeving en voor zichzelf. Ik voel me niet meer veilig in mijn eigen flat.
2.5
Blijkens een proces-verbaal van 23 februari 2018 heeft [A] op die dag aangifte gedaan van bedreiging en mishandeling door [geïntimeerde] en een andere persoon op 19 februari 2018 respectievelijk 23 februari 2018. Uit dit proces-verbaal blijkt dat [A] tegen dezelfde personen drie maal eerder aangifte heeft gedaan wegens bedreiging, vernieling en/of mishandeling. In het proces-verbaal is onder meer opgenomen:
Op maandag 19 februari omstreeks 16:30 uur was ik thuis. Mijn kinderen van 8 en 4 waren ook thuis. (…) Ik zag (…) toen ik de voordeur opende de voor mij bekende [geïntimeerde] staan. Zoals in mijn eerdere aangiften staat leef ik in conflict met haar. (…) Ik probeerde mijn voordeur dicht te doen maar [geïntimeerde] en (…) deden er alles aan om de deur open te houden. Zij duwden daarom alle twee de deur open. (…) mijn gezicht is opengekrabd door [geïntimeerde] . (…) Mijn kinderen waren erg overstuur nadat de vrouwen weg waren. Nog steeds hebben zij er last van. Mijn kinderen hebben het er continu over. Deze vrouwen houden niet op. Zij hebben lak aan de politie en blijven mij opzoeken om mij te intimideren. Ik zie dat de intimidaties steeds ergere vormen aannemen. (…)
Vandaag 23 februari 2018 omstreeks 08:30 was ik thuis. Wederom met mijn kinderen. (…) Ik zag dat [geïntimeerde] weer voor mijn deur stond. Ik hoorde een hard gebonk op mijn voordeur en ik hoorde [geïntimeerde] schreeuwen: “ [A] , doe open kankerhoer!”. Ik zag dat zij twee staven bij zich had. Een ijzeren staaf en een groenkleurige staaf. (…) Ik heb toen direct 112 gebeld en ben weggegaan uit de keuken. (…) Ik hoorde mijn buurvrouw zeggen dat [geïntimeerde] ook een mes bij zich had en dat zij de mes van [geïntimeerde] had afgepakt. Ik weet niet wat de buurvrouw met dit mes heeft gedaan. (…) Dit houdt niet op. (…) Mijn hele leven is ontregeld door [geïntimeerde] (…). Mijn kinderen en ik kunnen hier niet van slapen en ik durf niet naar buiten. (…)
2.6
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2018 hebben twee agenten van de politie Eenheid Noord-Holland op die dag een melding ontvangen om naar het adres van [A] te gaan. Bij dat bezoek hebben zij ook de buurvrouw van [A] gesproken, die verklaarde dat een vrouw die ochtend voor de deur van [A] stond te schreeuwen met een mes en een metalen pijp waarop de buurvrouw dat mes heeft afgepakt.
2.7
Bij brief van 23 februari 2018 heeft Parteon aan [geïntimeerde] geschreven:
Wij hebben meldingen ontvangen van omwonende (…) met betrekking tot overlast die u veroorzaakt. De gemelde overlast bestaat o.a. uit:
  • agressief gedrag van u naar omwonende,
  • schreeuwen op de galerij naar omwonende met discriminerende woord gebruik,
(…)
-
Het bedreigen van omwonende, omwonende geven aan u met regelmaat onder invloed te zien.
Diverse malen hebben omwonende de politie moeten bellen aangezien u niet voor reden vatbaar was en u niet op uw gedrag was aan te spreken. Ook het sociaalwijkteam heeft geprobeerd met u in contact te komen. Ook hun hulp heeft u niet geaccepteerd.
Door het veroorzaken van overlast handelt u in strijd met de verplichtingen uit de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene voorwaarden. Wij verzoeken u vriendelijk doch dringend om per direct de overlast te staken en gestaakt te houden. Indien u ontkent overlast te hebben veroorzaakt dient dat geen enkel probleem te zijn. Mocht u ondanks ons verzoek door gaan met het veroorzaken van overlast dan zullen wij verdergaande maatregelen moeten nemen. (…)
2.8
Bij brief van 21 maart 2018 heeft Parteon aan zowel [geïntimeerde] als [A] geschreven dat hun een laatste kans wordt geboden om zich conform de algemene huurvoorwaarden te gedragen en een eind te maken aan onwenselijk gedrag in de vorm van bedreigen, vernielingen, mishandelingen, gebruik van wapens, intimidatie en treiterijen naar elkaar.
2.9
Bij brief van 13 juni 2018 heeft Parteon aan [geïntimeerde] meegedeeld:
Ondanks onze laatste waarschuwing van 21 maart 2018 hebben wij toch weer klachten over u ontvangen. Wij hebben u reeds meerdere malen gewaarschuwd, echter heeft dit niet het gewenste resultaat gehad. Wij tolereren deze situatie niet langer meer. (…)
2.1
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2019 heeft deze rechtbank - onder meer - bewezen verklaard dat [geïntimeerde] op 23 februari 2018 ‘(…)
[A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte dreigend een ijzeren staaf en een mes gepakt en deze ijzeren staaf en dit mes aan voornoemde [A] getoond en hard op de voordeur van voornoemde [A] gebonkt en daarbij naar voornoemde [A] geschreeuwd’.[geïntimeerde] is voor dit delict, tezamen met een ander delict, strafbaar verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, alsmede tot het verrichten van 60 uur taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld dat [geïntimeerde] zich binnen vijf dagen na dat vonnis meldt bij de reclassering en zich vervolgens gedurende de proeftijd van drie jaar zal blijven melden, zolang de reclassering dit nodig acht en dat zij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen met [A] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
In het vonnis zijn onder meer de volgende overwegingen opgenomen:
Het slachtoffer [A] is door verdachte bedreigd met een mes en een ijzeren staaf. Uit de aangifte van het slachtoffer, die zich in haar eigen woning bevond en verdachte voor haar voordeur zag staan en dreigen, volgt dat verdachte het slachtoffer ernstige vrees heeft aangejaagd. Het slachtoffer heeft verklaard dat haar hele leven is ontregeld door verdachte. Zij en haar kinderen kunnen er niet van slapen en durven niet naar buiten. Ook uit het requisitoir van de officier van justitie volgt dat de bedreiging een grote impact heeft gehad op het slachtoffer en dat zij tot op heden op een schuiladres verblijft.
(…)
De rechtbank rekent verdachte dit ontwrichtende en beangstigende gedrag ernstig aan. Bovendien acht de rechtbank het bijzonder zorgelijk dat verdachte, ondanks confrontatie met wat zich heeft afgespeeld, geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen en – tot nu toe – geen aanknopingspunten voor zelfinzicht heeft gegeven. Zo geeft zij aan geen alcoholprobleem te hebben en weigert zij te stoppen met haar gewoonte om elk weekend minstens twee flessen sherry te drinken. Daarmee, in samenhang beschouwd met de persoon van verdachte (…), blijft de mogelijkheid van herhaling van een dergelijke voor buitenstaanders onverwachte aanval open. Zeker nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij nog steeds te allen tijde een mes onder haar bank bewaart.
2.11
Na kennisname van voormeld vonnis heeft de gemachtigde van Parteon bij brief van 23 mei 2019 aan [geïntimeerde] meegedeeld:
Cliënte accepteert onder geen enkele voorwaarde dat een van haar huurders een andere huurder op deze wijze bejegent en wenst dan ook de huurovereenkomst met u te beëindigen. (…) Cliënte heeft besloten een gerechtelijke procedure tegen u te starten waarin zij ontruiming van de woning zal vorderen (…) U kunt deze procedure voorkomen door vrijwillig de huurovereenkomst op te zeggen.

3.Beoordeling

3.1
In deze procedure vordert Parteon bij wijze van voorlopige voorziening veroordeling van [geïntimeerde] om tot ontruiming van het gehuurde over te gaan binnen een termijn van drie dagen na betekening van - aanvankelijk - het vonnis, thans het arrest. Daarnaast vordert Parteon dat deze veroordeling geschiedt op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00 althans een door het hof nader te bepalen dwangsom.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Parteon afgewezen op de grond dat er geen sprake is van dusdanig ernstige feiten dat thans met spoed een voorziening is vereist en een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Parteon met drie grieven op.
3.2
Met haar
eerste griefbetoogt Parteon dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] de stellingen van Parteon gemotiveerd heeft betwist en dat het op de weg van Parteon had gelegen om haar stellingen omtrent de door [geïntimeerde] veroorzaakte overlast te staven. Parteon is van mening dat zij wel voldoende heeft aangedragen om haar stellingen hieromtrent te motiveren. Met haar
tweede grief en derde griefkeert Parteon zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat een veroordeling door een strafrechter onvoldoende is om als grondslag te dienen voor het toewijzen van een vordering in kort geding. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.3
Kern van het onderhavige geschil is of voldoende grond bestaat de vordering van Parteon tot ontruiming van het gehuurde in kort geding toe te wijzen. Bij de beantwoording van de vraag of op grond van een gestelde tekortkoming in de nakoming van een huurovereenkomst een vordering tot een zo ingrijpende maatregel als ontruiming bij wege van voorlopige voorziening in kort geding kan worden toegewezen, stelt het hof het volgende voorop. Uitgangspunt dient te zijn dat de in kort geding beslissende rechter zich heeft te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure. Daarbij dient echter grote terughoudendheid te worden betracht, gelet op enerzijds de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt en anderzijds de omstandigheid dat in een kort gedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar bestreden feiten. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, wanneer het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van die vordering zal komen. Daarnaast is vereist dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van deze vordering.
3.4
Wat betreft het spoedeisend belang heeft Parteon gesteld dat zij dient te waken voor de belangen van omwonenden alsmede voor een van haar kerntaken: het zorgen voor een leefbare (woon)omgeving. Parteon heeft daarbij gesteld dat als gevolg van het gedrag van [geïntimeerde] omwonenden bang voor haar zijn geworden en dat een omwonende, te weten [A] , tezamen met haar minderjarige kinderen, hierom tijdelijk haar woning is ontvlucht en is ondergebracht op een onderduikadres. [geïntimeerde] daarentegen stelt zich op het standpunt dat Parteon geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat er na 15 juni 2018 geen onregelmatigheden meer hebben plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat, ook al zouden zich recentelijk geen incidenten meer hebben voorgedaan (hetgeen door Parteon wordt betwist) de aard van de gestelde tekortkomingen (waaronder het meer dan eens met geweld bedreigen van een omwonende) en de impact daarvan op het ongestoorde, veilige woongenot van andere huurders van Parteon en hun minderjarige kinderen dermate ernstig is dat Parteon, gelet op haar taak om te zorgen voor een leefbare woonomgeving, een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de vordering.
3.5
Wat betreft de gestelde tekortkomingen wijst het hof erop dat Parteon - onder meer - gemotiveerd heeft gesteld, onder verwijzing naar de stukken genoemd onder 2.4-2.6 en 2.10, dat [A] meerdere keren aangifte tegen [geïntimeerde] heeft gedaan wegens bedreiging met een mes en wegens mishandeling en dat [geïntimeerde] door de strafrechter is veroordeeld voor bedreiging van [A] in haar eigen woning, in bijzijn van haar minderjarige kinderen, op 23 februari 2018. [geïntimeerde] heeft weliswaar gesteld dat zij tegen het betreffende strafvonnis, dat mede betrekking heeft op een ander delict, in hoger beroep is gegaan maar zij heeft niet toegelicht waarom haars inziens het strafvonnis wat betreft de bedreiging van [A] niet deugt. [geïntimeerde] heeft weliswaar gesteld dat zijzelf juist het slachtoffer was van allerlei pesterijen door [A] en andere omwonenden, maar zij heeft dat niet (voldoende) onderbouwd. Zo is niet gesteld of aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] zelf ooit aangifte heeft gedaan bij de politie of bij Parteon geklaagd heeft over [A] of andere huurders van Parteon. Naar het oordeel van het hof komt aan het bewezenverklaarde in het strafvonnis, ook al is dat nog niet onherroepelijk, een groot gewicht toe, zeker nu [geïntimeerde] hiertegenover in onderhavige procedure geen gemotiveerde betwistingen heeft ingebracht. Ook de ter zitting aanwezige vertegenwoordiger van de reclassering heeft niet ontkend dat de door Parteon geschetste tekortkomingen inzake de bedreigingen van omwonenden gefundeerd zijn. Het hof kent voorts groot gewicht toe aan de aard van deze tekortkomingen, omdat deze rechtstreeks raakt aan het ongestoorde en veilige huurgenot van andere bewoners, waaronder kinderen, en daarmee zeer ernstig is. Dat deze tekortkomingen, naar [geïntimeerde] stelt, zich recentelijk niet meer hebben voorgedaan, doet niet af aan de ernst hiervan. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat [geïntimeerde] , voordat zich de huidige problemen in 2017/2018 openbaarden, actief was als vrijwilliger in een meidendansgroep in de wijk. De stelling van [geïntimeerde] dat zij ‘geliefd is bij alle bewoners van het complex’ heeft zij slechts onderbouwd met een slecht leesbaar lijstje met namen, zonder adres, geschreven in een handschrift dat - op het eerste oog - een en hetzelfde handschrift lijkt en boven de in datzelfde handschrift geschreven verklaring dat er geen problemen of overlast met [geïntimeerde] zijn. Dat er in de relatie met [A] recentelijk geen incidenten meer hebben plaatsgevonden valt eenvoudig te verklaren uit het feit dat het strafvonnis bepaalt dat [geïntimeerde] gedurende de proeftijd van drie jaar geen contact zal opnemen met [A] . [geïntimeerde] heeft niets gesteld op basis waarvan het hof zou kunnen concluderen dat zij een nieuwe kans zou willen benutten om haar gedrag richting omwonenden te verbeteren. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft Parteon dan ook voldoende aannemelijk weten te maken dat [geïntimeerde] ernstig te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichting om geen overlast te bezorgen en heeft [geïntimeerde] dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Voor zover [geïntimeerde] heeft gesteld dat haar woonbelang zwaarder weegt dan het belang van Parteon heeft bij ontruiming heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. De stelling dat zij ernstig ziek is en herstellende is van operaties heeft zij onvoldoende gemotiveerd. Het hof acht het daarom voldoende aannemelijk dat de bodemrechter, wanneer het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van de vordering tot ontruiming zal komen. De door Parteon gevorderde termijn van drie dagen na betekening van het arrest acht het hof evenwel te kort. Het hof zal deze termijn bepalen op een maand na betekening van het arrest. Voor het toewijzen van de gevraagde dwangsom ziet het hof evenwel geen grond omdat Parteon de bevoegdheid heeft bij de ontruiming de hulp van de sterke arm in te roepen.
3.6
De vordering van Parteon tot terugbetaling van al hetgeen Parteon op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald is niet betwist en zal daarom eveneens worden toegewezen.
3.7
De grieven slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen een termijn van een maand na betekening van dit arrest en tot terugbetaling van al hetgeen Parteon op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om de woning aan Poelenburg 332 te Zaandam binnen een maand na betekening van dit arrest te ontruimen en ter beschikking van Parteon te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo 444 Rv bepaalde;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Parteon van al hetgeen Parteon op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Parteon begroot op € 222,06 aan verschotten en € 240,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 842,06 aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J. Dun, mr. R.J.M. Smit en mr. C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.