ECLI:NL:GHAMS:2020:1587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
200.270.390/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring en voorlopige voorzieningen in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil tussen [de moeder], [de man] en [de vader] over de erkenning van de minderjarige [de minderjarige] en de omgangsregeling. De moeder en de man hebben in hoger beroep verzocht om de werking van de bestreden beschikking te schorsen en voorlopige voorzieningen te treffen. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en zelf ook verzoeken ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de man op 9 december 2019 in hoger beroep zijn gekomen van de beschikking van 11 september 2019. De vader heeft op 23 januari 2020 een verweerschrift ingediend en aanvullende verzoeken gedaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 februari 2020, waarbij alle partijen aanwezig waren, inclusief de raad voor de kinderbescherming.

De feiten van de zaak zijn complex en omvatten onder andere de geboorte van de minderjarige, de erkenning door de vader, en de rol van de bijzondere curator. Het hof heeft de belangen van de minderjarige in overweging genomen en geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling, die twee keer per week plaatsvindt, in het belang van de minderjarige is. De verzoeken van de moeder en de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad zijn afgewezen, evenals hun verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Het hof heeft echter een voorlopige informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder verplicht is om de vader elke twee weken te informeren over de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.270.390/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/285735 / FA RK 19-1283
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 april 2020 inzake

1.[de moeder] ,

wonende te [woonplaats A] ,

2. [de man]

wonende te [woonplaats B] ,
verzoekers tevens verweerders tegen het zelfstandig verzoek,
verder te noemen: respectievelijk [de moeder] , [de man] of gezamenlijk: verzoekers,
advocaat: mr. W.I. Feenstra te Haarlem,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats C] ,
verweerder tevens zelfstandig verzoeker,
verder te noemen: [de vader] ,
advocaat: mr. N. Grijmans-Veenendaal te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [de minderjarige] , in eerste aanleg vertegenwoordigd door mr. E.C.H. de Leon, bijzondere curator.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 11 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[de moeder] en [de man] zijn op 9 december 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 11 september 2019. Zij hebben daarbij verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen en een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen gedaan.
2.2.
[de vader] heeft op 23 januari 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend. Hij heeft op 23 januari 2020 tevens een verweerschrift tegen het schorsingsverzoek en het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen gedaan, alsmede zelfstandige verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend.
2.3.
[de vader] heeft op 6 februari 2020 aanvullende zelfstandige verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend.
2.4.
[de moeder] en [de man] hebben op 13 februari 2020 een verweerschrift tegen de (aanvullende) zelfstandige verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend.
2.5.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van [de vader] van 16 januari 2020, met bijlagen (productie A t/m Q), ingekomen op 24 januari 2020;
- een journaalbericht met bijlage (brief) van de zijde van [de vader] van 30 januari 2020 (houdende bezwaar tegen gescheiden behandeling), ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van [de vader] van 6 februari 2020, met bijlage (productielijst en correctie foutieve vermelding), ingekomen op 7 februari 2020;
- een journaalbericht van de zijde van [de moeder] en [de man] van 6 februari 2020 met bijlagen (aanvullend procesdossier eerste aanleg), ingekomen op 10 februari 2020.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2019 is mr. E.C.H. de Leon benoemd tot bijzondere curator. In verband met de pensionering van mr. de Leon heeft mr. Bosman bij het hof aangegeven de zaak over te nemen en heeft zij (onder andere) een verweerschrift ingediend. Mr. Bosman zelf was echter niet benoemd tot bijzondere curator en heeft het hof op 30 januari 2020 laten weten dat zij zich onttrekt. De door mr. Bosman ingediende stukken zullen daarom buiten beschouwing blijven.
2.7.
De mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek en de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen heeft op 19 februari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [de moeder] en [de man] , bijgestaan door hun advocaat;
- [de vader] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
2.8.
Bij – separate - beschikking van heden is mr Scheffer door het hof benoemd als bijzondere curator.

3.De feiten

3.1.
Op 7 maart 2017 heeft [de vader] een oproep geplaatst op de website van de stichting “ [X] ”.
3.2.
[de moeder] heeft per mail van 4 april 2017 op de oproep van [de vader] gereageerd.
3.3.
Op 18 mei 2017 heeft [de vader] [de moeder] het eerste concept van een co-ouderschapsplan per mail toegezonden.
3.4.
Op 6 augustus 2017 hebben [de moeder] en [de vader] een co-ouderschapsplan ondertekend.
3.5.
Op 1 oktober 2017 bleek [de moeder] zwanger te zijn.
3.6.
Op 19 januari 2018 heeft [de moeder] aan [de vader] meegedeeld dat zij de erkenning van het kind – anders dan [de vader] wenst en anders dan partijen in artikel 10 van het co-ouderschapsplan zijn overeengekomen – pas na de geboorte wil laten plaatsvinden.
3.7.
[in] 2018 is uit [de moeder] [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ) geboren.
3.8.
De moeder van [de moeder] heeft de geboorte van [de minderjarige] aangegeven bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het kind heeft, zonder overleg met [de vader] en anders dan in artikel 3.7 van het co-ouderschapsplan overeengekomen, in plaats van één voornaam de voornamen “ [voornamen] ” gekregen.
3.9.
Nadat [de moeder] en [de minderjarige] op 20 juni 2018 uit het ziekenhuis waren ontslagen hebben [de vader] en [de minderjarige] regelmatig contact gehad met elkaar.
3.10.
Bij brief van 20 juli 2018 vraagt [de vader] aan [de moeder] wat zij nodig heeft om hem meer ruimte te geven als vader, om nadere afspraken te maken over de omgangsregeling en verzoekt hij haar tevens om na te denken over het geven van haar toestemming tot de erkenning van en het gezag over [de minderjarige] , zoals partijen zijn overeengekomen in het co-ouderschapsplan. [de moeder] heeft gereageerd bij brief van 1 augustus 2018, waaruit, kort gezegd blijkt dat zij en [de vader] niet op één lijn zitten, dat zij alle formele zaken vooruit schuift en dat zij [de vader] niet méér ruimte kan geven als vader.
3.11.
In augustus 2018 is een contactregeling tot stand gekomen waarbij [de vader] op maandagmiddag in de woning van [de moeder] aanwezig is om een aantal uren met [de minderjarige] door te brengen.
3.12.
[de vader] heeft [de moeder] per mail van 6 september 2018 nogmaals bericht dat hij [de minderjarige] wil erkennen en hoe belangrijk erkenning voor hem is.
3.13.
Vanaf 13 september 2018 is [de moeder] niet meer bereikbaar voor [de vader] en vanaf 17 september 2018 ziet [de vader] [de minderjarige] niet meer.
3.14.
Bij brief van 18 september 2018 heeft de advocaat van [de vader] aan [de moeder] meegedeeld dat [de vader] een procedure tot vervangende toestemming tot de erkenning bij de rechtbank wil indienen, maar dat deze procedure kan uitblijven als [de moeder] dezelfde week alsnog haar toestemming aan [de vader] tot erkenning van [de minderjarige] verleent.
3.15.
Op 10 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter mondeling vonnis gewezen. Het proces-verbaal houdende mondeling vonnis luidt voor zover thans van belang als volgt:
“- bepaalt dat [de vader] met [de minderjarige] omgang heeft iedere maandag en woensdag van 13.00 uur tot 14.00 uur in de woning van [de moeder] ;
- vanaf januari 2019 wordt de regeling een keer per jaar voor drie aaneengesloten weken (te bepalen door [de moeder] ) onderbroken. “
De voorzieningenrechter heeft er voorts op gewezen dat partijen in mediation alles kunnen bespreken met betrekking tot [de minderjarige] en dat door hen gemaakte afspraken over de omgang de in deze procedure vastgestelde regeling vervangen.
3.16.
[de vader] en [de moeder] hebben tussen 27 november 2018 en 30 januari 2019 getracht via mediation hun geschillen op te lossen.
3.17.
Op 16 januari 2019 is [de minderjarige] met toestemming van [de moeder] door [de man] erkend.
3.18.
[in] 2019 zijn [de moeder] en [de man] met elkaar gehuwd. Door de erkenning en het aansluitende huwelijk is [de man] van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.19.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2019 is mr. E.C.H. de Leon benoemd tot bijzondere curator.
3.20.
Bij brief van 9 mei 2019 heeft de bijzondere curator aan de rechtbank verslag uitgebracht en de rechtbank geadviseerd om [de vader] vervangende toestemming te verlenen tot de erkenning van [de minderjarige] en de erkenning door [de man] te vernietigen.
3.21.
Verilabs Laboratorium voor Verwantschapsonderzoek (verder: Verilabs) heeft onderzoek gedaan naar de verwantschap tussen [de vader] en [de minderjarige] . Op 5 augustus 2019 heeft Verilabs een rapport uitgebracht waarin staat dat de waarschijnlijkheid van het ouderschap van [de vader] met betrekking tot [de minderjarige] 99,9999999982% bedraagt.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang:
- [de vader] vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] , onder gelijktijdige doorhaling van de door [de man] gedane erkenning;
- de griffier opgedragen – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW- op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
- de advocaat van [de vader] verzocht een kopie van de akte van erkenning aan de rechtbank toe te zenden;
- de griffier gelast de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van [de moeder] en [de man] ten aanzien van [de minderjarige] door te halen, na ontvangst van de schriftelijke mededeling van de ambtenaar van de burgerlijke stand dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- [de moeder] veroordeeld in de kosten van het DNA onderzoek;
- totdat nader wordt beslist de volgende tijdelijke onbegeleide omgangsregeling vastgesteld: [de minderjarige] verblijft tweemaal per week op de maandag en de woensdag van 9.00 tot 13.00 uur bij [de vader] , waarbij [de vader] [de minderjarige] ophaalt en weer thuis brengt;
- bepaald dat de beslissing over het gezag, de definitieve omgangsregeling, de informatie- en consultatieregeling, de voornaamswijziging en de kostenveroordeling – met uitzondering van de kosten van het DNA-onderzoek- wordt aangehouden tot 8 januari 2020 pro forma;
- de raad voor de kinderbescherming verzocht ten aanzien van de omgangsregeling een onderzoek te verrichten en advies uit te brengen.
De beschikking is ten aanzien van de kostenveroordeling inzake het DNA onderzoek en de tijdelijke omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2.
[de moeder] en [de man] verzoeken (in het incident):
- de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen;
- een oordeel over de bestreden onderdelen van de beslissing van de rechtbank over (de vervangende toestemming tot) erkenning en de (tijdelijke) omgangsregeling aan te houden met een pro forma termijn van zes maanden;
- gedurende deze termijn nader advies van de raad in te winnen (en het onderzoek uit te breiden) ter beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:
- is er een risico dat de belangen van [de minderjarige] en/of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad, indien het verzoek van de man tot vervangende toestemming wordt toegewezen?;
- is hulpverlening voor één of beide partijen of het kind of een andere vorm van ondersteuning nodig, zo ja met welk doel?;
- op welke wijze kan worden georganiseerd dat de moeder minder stress ervaart?;
- op welke wijze kan worden georganiseerd dat de man inzicht heeft in zijn handelen ten opzichte van het veroorzaken van stress en leed bij [de moeder] en de gevolgen daarvan voor het kind ( incl. het aanvaarden van de eventuele gevolgen daarvan)?;
- wanneer en op welke wijze kunnen partijen stappen zetten om de verhouding tussen de moeder en de man als (bio) vader meer te normaliseren?;
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
- het (tussen)arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3.
[de vader] heeft verweer gevoerd tegen het schorsingsverzoek en het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen van [de moeder] en [de man] .
[de vader] heeft daarnaast zelfstandig verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen gedaan. Hij verzoekt:
1. met betrekking tot de tijdelijke omgangsregeling:
primair:dat de tijdelijke onbegeleide omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] wordt uitgebreid in die zin dat [de minderjarige] vanaf de behandeling ter zitting de eerste week bij hem is op donderdag van 8.00 uur tot 17.00 uur en de zaterdag van 8.00 uur tot 17.00 uur, in de tweede week op donderdag van 8.00 uur tot 19.00 uur, vrijdag van 8.00 uur tot 19.00 uur, zaterdag van 8.00 uur tot 19.00 uur en in de derde week van donderdag 8.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en de zaterdag van 8.00 uur tot 19.00 uur en in de vierde week van donderdag 8.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en van zaterdag 8.00 uur tot 8.00 uur zondag en in de vijfde en volgende weken van woensdag 20.00 uur tot zondag 8.00 uur;
subsidiair:de tijdelijke onbegeleide omgangsregeling uit te breiden in die zin dat hij omgang heeft met [de minderjarige] vanaf de behandeling ter zitting van iedere maandag 9.00 uur tot woensdag 12.00 uur;
[de vader] heeft daar nog een aantal uitgangspunten aan toegevoegd die er kort gezegd op neer komen dat de ouders in gelijke mate dienen zorg te dragen voor het halen en brengen van [de minderjarige] , waarbij de ene ouder [de minderjarige] ophaalt bij de (andere) ouder bij wie hij het laatst verbleven heeft, en dat [de minderjarige] door [de vader] , dan wel door [de moeder] wordt opgehaald, zonder begeleiding van familie, partners of kennissen.
[de vader] heeft voorts verzocht een uitgebreide vakantieregeling vast te stellen, conform het door [de vader] overgelegde schema, alsmede een regeling met betrekking tot de verjaardagen.
Daarnaast heeft [de vader] verzocht te bepalen dat:
2. [de moeder] wordt veroordeeld iedere twee weken in een mail aan hem te laten weten hoe het gaat met [de minderjarige] , waarbij een korte samenvatting wordt gegeven van eventuele bezoeken die zijn afgelegd bij artsen, het consultatiebureau enzovoorts;
3. [de moeder] wordt veroordeeld om bij gewichtige zaken op voorhand, te weten vier weken voorafgaand aan de gebeurtenis, [de vader] te consulteren in die zin dat de kwestie aan hem wordt voorgelegd, waarbij hij daarna zijn mening kan geven over de desbetreffende beslissing;
4. te bepalen dat, naast deze verzoeken, het ouderschapsplan en de daarin (overigens) gemaakte afspraken onderdeel uitmaken van de beschikking.
4.4.
[de vader] heeft op 6 februari 2020 aanvullende verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend, waarbij hij verzoekt:
- te bepalen dat de griffier wordt opgedragen per direct, omdat drie maanden zijn verstreken, een afschrift van de bestreden beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
- te bepalen dat de griffier wordt gelast per direct de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en [de man] ten aanzien van [de minderjarige] door te halen;
- primair dat [de vader] direct na de erkenning samen met [de moeder] wordt belast met het gezag over [de minderjarige] , subsidiair dat direct na de erkenning [de vader] in plaats van [de moeder] wordt belast met het gezag over [de minderjarige] .
4.5.
[de moeder] en [de man] verzoeken alle verzoeken van [de vader] tot het treffen van voorlopige voorzieningen af te wijzen.

5.De verzoeken

5.1.
Door partijen zijn over en weer verschillende verzoeken gedaan. Deze zullen hierna worden besproken.
De verzoeken van [de moeder] en [de man] tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking en tot het treffen van voorlopige voorzieningen
5.2.
[de moeder] en [de man] verzoeken de schorsing van de werking van de beslissingen op het punt van de kostenveroordeling DNA-onderzoek en van de omgangsregeling. Zij voeren ter onderbouwing hiervan het volgende aan. Volgens hen is deze beslissing door de rechtbank niet weloverwogen genomen. De tenuitvoerlegging van de beschikking voor wat betreft de omgangsregeling zal voor [de moeder] een psychische noodtoestand doen ontstaan. Zij is vanwege de spanningen tussen partijen niet langer in staat de omgangsregeling na te komen. Volgens haar schreeuwt en gilt [de minderjarige] als hij [de vader] ziet en is hij dagenlang van slag. Een oplossing om het wisselmoment door de grootouders te doen plaatsvinden (buiten tegenwoordigheid van [de moeder] ) heeft geen effect gehad.
Voor het overige betogen [de moeder] en [de man] (in het kader van de schorsing van de werking) dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat erkenning door [de vader] niet in het belang van [de minderjarige] is.
Daarnaast hebben [de moeder] en [de man] , het hof begrijpt als voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), verzocht een aanvullend raadsonderzoek te gelasten, waarbij de omgangsregeling ‘on hold’ wordt gezet, dan wel de zaak pro forma aan te houden voor de duur van zes maanden (waarbij zij, naar het hof begrijpt, bedoelen dat in de periode dat de zaak wordt aangehouden geen omgang tussen [de vader] en [de minderjarige] plaatsvindt). Zij zijn van mening dat een aanvullend raadsonderzoek dient te worden gelast naar de vervangende toestemming tot erkenning, waarbij de vragen zoals vermeld onder 4.2. aan de orde dienen te komen. De aanhouding voor de duur van zes maanden zal volgens [de moeder] en [de man] zorgen voor rust en [de moeder] kan zich in die periode concentreren op haar traumabehandeling (EMDR therapie).
Ter zitting hebben zij hier (onder andere) het volgende aan toegevoegd. [de minderjarige] zit knel tussen de verschillende betrokkenen. Zij merken dit uit zijn reacties op de omgang met [de vader] . [de minderjarige] is daarna moe en in zichzelf gekeerd, hij moet lang bijkomen. Hij laat ook ander zorgelijk gedrag zien zoals met zijn hoofd tegen de muur bonken. De spanningen tussen [de vader] enerzijds en [de moeder] en [de man] anderzijds zijn ontwrichtend geworden. Er is al een lange periode geen communicatie met [de vader] , het meeste verloopt via de advocaat. Belangrijke informatie over bijvoorbeeld oordruppels wordt wel gegeven. Het is belangrijk dat er rust komt, voor [de moeder] en voor [de minderjarige] . Als de situatie tot rust is gekomen kan van daaruit voorzichtig worden gebouwd aan contact tussen [de vader] en [de minderjarige] , als [de minderjarige] aangeeft dat hij dit wil.
5.3.
[de vader] heeft zich verweerd tegen de verzoeken. Hij is van mening dat het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de kostenveroordeling inzake het DNA-onderzoek moet worden afgewezen omdat dit niet is onderbouwd. Het verzoek van [de moeder] ten aanzien van de omgang begrijpt [de vader] als een verzoek in het kader van artikel 223 Rv tot stopzetting van de omgang. Stopzetting van de omgang is volgens [de vader] niet in het belang van [de minderjarige] . In het kader van de hechting is het juist van belang dat ook kinderen tot twee jaar overnachten bij de niet verzorgende ouder. Er zijn geen ontzeggingsgronden voor de omgang. De gevraagde voorlopige voorziening aangaande het aanvullend onderzoek door de raad dient afgewezen te worden. De raad doet al onderzoek en dit onderzoek is inmiddels uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
Het voorstel tot aanhouding van de zaak voor zes maanden begrijpt [de vader] als een schorsing van de omgang voor zes maanden. [de vader] wijst erop dat dan de omgangsregeling zoals bepaald in het kort gedingvonnis van 10 oktober 2018 zou herleven. Dit zou betekenen dat hij weer omgang heeft met [de minderjarige] in het huis van [de moeder] , in aanwezigheid van de grootouders. Het verzoek tot aanhouding voor raadsonderzoek, dan wel schorsing van de omgangsregeling voor zes maanden moet dan ook worden afgewezen.
De verzoeken van [de vader] tot het treffen van voorlopige voorzieningen
5.4.
De verzoeken van [de vader] houden kort samengevat in: uitbreiding van de tijdelijke omgangsregeling en vastlegging van een vakantieregeling, vastlegging van een (voorlopige) informatie- en consultatieregeling, aanhechting van het ouderschapsplan, het gelasten van de griffier de bestreden beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te zenden (met de bedoeling dat de erkenning van [de man] wordt doorgehaald), het gelasten van de griffier per direct de aantekening van het gezamenlijk gezag van [de moeder] en [de man] ten aanzien van [de minderjarige] door te halen, te bepalen dat [de vader] direct na de erkenning met het gezamenlijke gezag wordt belast en subsidiair dat [de vader] in plaats van [de moeder] met het gezag over [de minderjarige] wordt belast.
Ter onderbouwing van zijn verzoeken voert [de vader] het volgende aan. De tijdelijke omgangsregeling dient per direct te worden uitgebreid. Hij ziet [de minderjarige] nu maar twee keer per week gedurende vier uur. Er is volgens hem sprake van gewijzigde omstandigheden die maken dat de tijdelijke omgangsregeling gewijzigd moet worden. [de minderjarige] is nu het merendeel van de tijd bij [de moeder] , waar sprake is van een niet wenselijke en onveilige opvoedsituatie. [de moeder] lijdt volgens haar eigen verklaring aan een posttraumatisch stress syndroom, [de minderjarige] reageert kennelijk bij [de moeder] en [de man] zeer heftig op de omgang, ook al verloopt deze aantoonbaar goed, en [de moeder] erkent dat zij [de minderjarige] en [de vader] afluistert tijdens de omgang. Als overige wijzigingen voert [de vader] aan dat het onderzoeksrapport van de raad nog steeds niet klaar is, dat [de moeder] onvoldoende aan de slag is gegaan met haar emotionele weerstand tegen hem en dat door de huidige regeling de zeer onnatuurlijke en onwenselijke situatie, dat [de minderjarige] hoofdzakelijk door [de moeder] en haar partner wordt opgevoed en niet door [de vader] , een onherroepelijk karakter lijkt te krijgen. Met het in stand houden van de huidige beperkte omgangsregeling ontstaat er scheefgroei in de mogelijkheden die [de minderjarige] heeft om de band met zijn vader te verdiepen.
[de vader] verzoekt voorts dat aan [de moeder] een voorlopige consultatie- en informatieregeling wordt opgelegd omdat zij hem overal buiten houdt.
Ten aanzien van de door hem verzochte aanvullende voorlopige voorzieningen (ten aanzien van de erkenning en het gezag) stelt [de vader] dat hij hier belang bij heeft, kort gezegd, omdat [de moeder] en [de man] hem helemaal niet bij [de minderjarige] betrekken en de beslissing in de bodemzaak nog lange tijd kan duren. Hij vraagt om te mogen erkennen op korte termijn en om gezamenlijk gezag zodat [de moeder] bijvoorbeeld niet opeens kan verhuizen. Omdat [de moeder] geen enkele mogelijkheid geeft aan [de vader] om naast haar de zorg en opvoeding over [de minderjarige] te dragen zou volgens [de vader] het gezag subsidiair aan hem overgedragen moeten worden. Hij verwijst naar de conclusie van het parket van de Hoge Raad in de zaak ECLI:NL:PHR:2013:1136.
[de vader] is van mening dat deze verzoeken mogelijk zijn in het kader van de voorlopige voorzieningen omdat zij geen definitief karakter hebben: een latere, mogelijk andersluidende, beslissing in de bodemzaak in hoger beroep, kan met een enkele handeling worden geregistreerd bij de gemeente en het gezagsregister.
[de vader] heeft hier ter zitting in hoger beroep (onder andere) het volgende aan toegevoegd. Hij heeft veel last van de huidige situatie. Hij is bang dat hij juridisch en feitelijk uit het leven van [de minderjarige] wordt gebannen. [de moeder] en [de man] communiceren niet met hem en hij wordt overal buiten gehouden. Hij is al sinds september 2018 door [de moeder] geblokkeerd op WhatsApp en hij krijgt belangrijke informatie over [de minderjarige] niet. De omgang met [de minderjarige] verloopt goed, [de minderjarige] heeft het leuk bij hem en zijn partner en hij ziet geen zorgelijke signalen bij [de minderjarige] . Voor de hechtingsrelatie tussen [de vader] en [de minderjarige] is het van groot belang dat de omgang zo snel mogelijk wordt uitgebreid. Het is van belang dat er nú wordt gehandeld, aldus [de vader] .
5.5.
[de moeder] en [de man] hebben zich tegen de verzoeken van [de vader] verweerd. Het verweer komt er kort gezegd op neer dat deze verzoeken veel te verstrekkend zijn, geen rekening houden met de situatie van [de moeder] en niet in het belang van [de minderjarige] zijn. Er is volgens hen, gelet op alle spanningen de afgelopen periode en de weerslag daarvan op [de moeder] , sprake van een contra-indicatie voor verruiming van de omgang. Zij achten het niet in het belang van [de minderjarige] dat de omgangsregeling wordt uitgebreid. Zij stellen dat zij [de vader] op de hoogte houden van de relevante informatie over [de minderjarige] .
5.6.
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd. De raad heeft daarbij het volgende opgemerkt. [de minderjarige] is nog erg jong en als gevolg daarvan volledig afhankelijk van de ouders en de keuzes die zij maken. Dit zal zo blijven tot hij 10 á 12 jaar oud is. [de minderjarige] leeft nu in twee werelden, tussen welke werelden nauwelijks contact bestaat. Een dergelijke situatie zorgt er vaak voor dat kinderen zich daarvoor verantwoordelijk gaan voelen. De raad heeft de ouders gewezen op hun ouderlijke verantwoordelijkheid. De ouders moeten deze werelden beter op elkaar afstemmen en informatie over [de minderjarige] met elkaar delen. Voor de lange termijn geldt dat het voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang is dat hij informatie moet kunnen ‘ophalen’ over zijn beide ouders. Dat zij van elkaar verschillen is daarbij een feitelijk gegeven.
Op dit moment wordt door de raad onderzocht welke omgangsregeling het beste aansluit bij [de minderjarige] . De raad heeft geadviseerd gedurende dit onderzoek de huidige regeling in stand te laten. Daarnaast heeft de raad benadrukt dat alle betrokkenen de benodigde informatie over [de minderjarige] met elkaar moeten uitwisselen.
De beoordeling
5.7.
Het hof zal eerst de verzoeken van [de moeder] en [de man] tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking beoordelen. Voor zover nog nodig overweegt het hof dat de rechtbank alleen de beslissingen ten aanzien van het DNA-onderzoek en de tijdelijke omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, zodat het verzoek tot schorsing alleen op die beslissingen betrekking kan hebben.
Het hof overweegt dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de werking van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking in navolging van de bestaande rechtspraak (laatstelijk HR 20 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026), en in aanmerking nemend dat in de vorige instantie geen gemotiveerde beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gegeven, de volgende maatstaven gelden:
i) uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende het hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn;
ii) afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de afweging van de betrokken belangen ziet het hof (in het kader van de beslissing ten aanzien van de tijdelijke omgangsregeling) aanleiding in dit geval ook de belangen van de minderjarige [de minderjarige] te betrekken;
iii) bij de toepassing van de onder i) genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat het hof in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
Ten aanzien van de kostenveroordeling DNA-onderzoek is het hof van oordeel dat op geen enkele manier is onderbouwd dat, en op welke wijze aan de gronden voor schorsing van deze beslissing wordt voldaan, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Voorts is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat er gronden aanwezig zijn voor schorsing van de tijdelijke omgangsregeling, waarbij de vraag onbesproken kan blijven of schorsing van die omgangsregeling zou betekenen dat de regeling zoals bepaald in het kort gedingvonnis van 10 oktober 2018 weer zou herleven. Duidelijk is dat de huidige situatie voor alle partijen zeer moeilijk is en veel spanningen met zich meebrengt. Dat sprake is van een psychische noodtoestand bij [de moeder] bij nakoming van de huidige omgangsregeling van twee keer per week vier uur omgang tussen [de vader] en [de minderjarige] is naar het oordeel van het hof echter onvoldoende onderbouwd. Evenmin is voldoende onderbouwd dat deze regeling zodanig in strijd is met de belangen van [de minderjarige] dat de regeling geschorst dient te worden. De signalen die [de minderjarige] volgens [de moeder] en [de man] laat zien zijn niet nader met stukken onderbouwd noch is gebleken dat het bestaan ervan door onafhankelijke (professionele) derden wordt onderschreven. Daarnaast acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat hij contact met zijn biologische vader heeft en heeft [de vader] er groot belang bij dat hij regelmatig contact met [de minderjarige] blijft houden. Het hof zal de verzoeken tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking dan ook afwijzen.
5.8.
Ten aanzien van de overige verzoeken van [de moeder] en [de man] overweegt het hof als volgt. De raad is op verzoek van de rechtbank reeds een onderzoek gestart naar de omgangsregeling, welk onderzoek inmiddels is uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. Dit onderzoek is thans in volle gang en zal naar verwachting nog enige tijd in beslag nemen. Het hof ziet onvoldoende aanleiding het raadsonderzoek uit te breiden op de wijze als door [de moeder] en [de man] is verzocht. Het is aan de moeder om haar stelling in de bodemzaak dat – kort gezegd – het geven van vervangende toestemming haar belangen bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of daardoor een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang komt zelf te onderbouwen. Daar is een raadsonderzoek in beginsel niet voor bedoeld. Daarbij komt dat in de hoofdzaak een bijzondere curator is benoemd, wier taak het is de belangen van [de minderjarige] te behartigen en om zich – na onderzoek – uit te laten over de verzochte vervangende toestemming tot erkenning.
Het hof ziet evenmin aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden voor de duur van zes maanden. Voor zover [de moeder] en [de man] met deze verzoeken bedoeld hebben een voorlopige voorziening te treffen tot stopzetting van de omgang voor een bepaalde periode overweegt het hof, onder verwijzing naar hetgeen onder 5.7 is overwogen dat hier geen aanleiding toe bestaat. Deze verzoeken zullen derhalve ook afgewezen worden.
5.9.
Voorts liggen nog de verzoeken van [de vader] ter beoordeling voor. Ten aanzien van het verzoek van [de vader] bij wijze van voorlopige voorziening de omgangsregeling direct uit te breiden en een vakantie- (en verjaardagen)regeling vast te leggen – een en ander als omschreven in het verzoekschrift - overweegt het hof als volgt. De huidige feitelijke en juridische situatie wijkt zeer sterk af van de afspraken die zijn gemaakt in het ouderschapsplan, hetgeen (begrijpelijk) voor [de vader] moeilijk te accepteren is. Dit betekent echter niet dat de omgangsregeling per direct kan worden uitgebreid. De jonge leeftijd van [de minderjarige] en de spanningen tussen alle betrokkenen vergen een zorgvuldig onderzoek naar de vraag welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. Zoals uit het voorgaande is gebleken doet de raad reeds onderzoek naar deze vraag. De raad heeft het hof geadviseerd de huidige omgangsregeling gedurende het raadsonderzoek te handhaven. Gelet op de gecompliceerde situatie, het lopende raadsonderzoek en het advies van de raad acht het hof het op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] de huidige regeling te handhaven. Daarbij weegt het hof mee dat [de vader] thans regelmatig contact heeft met [de minderjarige] . Dat het raadsonderzoek nog enige tijd kan duren maakt dit niet anders. Vaststelling van een uitgebreide vakantieregeling ligt gelet op het voorgaande en gelet op het karakter van de voorlopige voorzieningen (een tijdelijke maatregel die geldt voor de duur van de procedure) niet in de rede. Dit betekent dat de verzoeken tot uitbreiding van de omgangsregeling en vastlegging van de vakantieregeling zullen worden afgewezen.
5.1
[de vader] heeft voorts gevraagd een (voorlopige) informatie- en consultatieregeling te bepalen. Het hof zal het verzoek een voorlopige informatieregeling te bepalen toewijzen. Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat er niet of nauwelijks communicatie is tussen [de vader] enerzijds en [de moeder] en [de man] anderzijds. Dit betekent dat belangrijke informatie over (de gezondheid van) [de minderjarige] niet altijd duidelijk en tijdig wordt gedeeld. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat alle betrokkenen over de benodigde informatie beschikken. Het hof benadrukt dat het hierbij om feitelijke informatie gaat, zoals bijvoorbeeld over de oordruppels.
Voor een voorlopige consultatieregeling is naar het oordeel van het hof geen plaats nu de beslissing omtrent het gezag nog bij de rechtbank ligt.
Het verzoek van [de vader] , te bepalen dat het ouderschapsplan en de andere, naast deze verzoeken, gemaakte afspraken, onderdeel uitmaken van de beschikking is niet toewijsbaar, reeds omdat het verzoek onvoldoende bepaald is.
5.11
Ten slotte dienen de door [de vader] gedane aanvullende verzoeken om voorlopige voorzieningen te treffen met betrekking tot de erkenning en het gezag te worden beoordeeld. Het hof is van oordeel dat de aanvullende verzoeken van [de vader] gelet op het karakter ervan – zij zijn gericht op het verkrijgen van beslissingen met een constitutief karakter – zich niet met een voorlopige voorziening (een ordemaatregel voor de duur van de procedure) verdragen, en dus niet toewijsbaar zijn. [de vader] zal de uitkomst van de bodemprocedure in hoger beroep dienen af te wachten.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige informatieregeling wordt toegewezen en dat alle overige verzoeken worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
stelt een voorlopige informatieregeling voor de duur van de procedure in hoger beroep vast, inhoudende dat [de moeder] iedere twee weken per mail aan [de vader] feitelijke informatie geeft over hoe het gaat met [de minderjarige] , waarbij een korte samenvatting zal worden gegeven van eventuele bezoeken aan bijvoorbeeld artsen of het consultatiebureau;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de overige verzoeken van [de vader] tot het treffen van voorlopige voorzieningen af;
wijst de verzoeken van [de moeder] en [de man] tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af;
wijst de verzoeken van [de moeder] en [de man] tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 7 april 2020 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.