Op 19 mei 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure van belanghebbende [X], wonende te [Z], tegen een eerdere uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende, dat was verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende aanmaningskosten in rekening gebracht voor de aanslag waterschapsbelasting 2017, en het bezwaar hiertegen was ongegrond verklaard. Belanghebbende had beroep ingesteld bij de rechtbank, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, maar ook dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald binnen de gestelde termijn.
Belanghebbende heeft op 16 oktober 2019 een verzetschrift ingediend, waarin zij aanvoert dat zij nooit een nota heeft ontvangen. Het Hof heeft vastgesteld dat er wel een kopie van de aangetekend verzonden brief in het dossier aanwezig is, maar dat er geen bewijs van ontvangst van die brief is. Gegevens van de verzending zijn niet meer beschikbaar via PostNL. Het Hof concludeert dat, in het geval er geen bewijs van ontvangst is, moet worden aangenomen dat de nota griffierecht niet op het adres van belanghebbende is afgeleverd.
Het Hof verklaart het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak vervalt. Het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond, en de griffier wordt opgedragen om belanghebbende opnieuw per aangetekende post een nota griffierecht te zenden. De kosten die belanghebbende heeft gemaakt zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen. De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, en wordt openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen beroep in cassatie open.