In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer. De zaak betreft een geschil over de onbevoegdheid van de bestuursrechter om kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding. Belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, die het hoger beroepschrift ter overname naar het Gerechtshof heeft gestuurd. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard, omdat de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over schadevergoeding in dit geval; een dergelijke vordering kan alleen bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
Belanghebbende heeft vervolgens verzet aangetekend, waarbij hij aanvoert dat de uitspraak geen rechtskracht heeft omdat er geen griffierecht is geheven. Het Hof heeft echter geoordeeld dat voor een uitspraak op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het heffen van griffierecht niet vereist is. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om de eerdere uitspraak te herzien en heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak blijft in stand, en er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.