4.1Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tegelijk de ene week bij de man zullen zijn en de andere week bij de vrouw, waarbij de wissel wordt gemaakt op vrijdag uit school, en dat zij de ene helft van de vakanties en feestdagen bij de man zullen zijn en de andere helft bij de vrouw, waarbij de zorgregeling door zal lopen, met uitzondering van de zomervakantie waarbij de kinderen in de even jaren de eerste drie weken bij de man zullen zijn en de laatste drie weken bij de vrouw en in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vrouw zullen zijn en de laatste drie weken bij de man, waarbij de kinderen maximaal drie aaneengesloten weken bij één van de ouders verblijven.
Als wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap met betrekking tot het onroerend goed is bepaald dat:
- de vrouw uiterlijk zes maanden na deze beschikking aan de man kenbaar dient te maken of zij in staat is het onroerend goed tegen een waarde van € 1.350.000,- geleverd te krijgen en de onderneming in het onroerend goed voort zal zetten, zodanig dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening op dit onroerend goed en hij de helft van de overwaarde ontvangt, waarbij iedere partij gehouden is de helft van de kosten ter zake van de levering aan de vrouw te dragen;
- indien de vrouw gebruik maakt van het aanbod van de man om, wanneer zij niet het gehele benodigde bedrag gefinancierd krijgt, een bedrag van hem te lenen, een maximaal bedrag van € 150.000,- van hem kan worden geleend, tegen een vergoeding van 2% over het bedrag dat zij de man schuldig blijft;
- indien de vrouw na afloop van de zes maanden na datum van deze beschikking doch binnen 10 jaar alsnog overgaat tot verkoop van het onroerend goed, zij gehouden is de helft van het verschil in opbrengst tussen € 1.350.000,- en € 1.612.500.- (waarbij rekening moet worden gehouden met de alsdan geldende fiscale claim over 60% van het waardeverschil) aan de man te vergoeden;
- partijen, indien het onroerend goed verkocht dient te worden, gezamenlijk opdracht tot verkoop verstrekken aan een makelaar tegen een door partijen overeen te komen vraagprijs;
- indien zij niet binnen vier weken na de mededeling door de vrouw een gezamenlijke opdracht tot verkoop hebben gegeven, de vrouw bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht tot verkoop aan een NVM-makelaar;
- indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt, welke prijs dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van het onroerend goed;
- als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de prijs waarvoor het onroerend goed aan een derde verkocht wordt, deze zal worden bepaald door de makelaar naar beste weten en kunnen;
- beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van het onroerend goed aan de koper;
- iedere partij gehouden is de helft van de kosten van makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- de op het onroerend goed rustende hypothecaire schulden bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van het
onroerend goed;
- de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen.
Voorts is als wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande overige eenvoudige gemeenschappen onder andere vastgesteld dat aan de vrouw worden toegedeeld de activa van de voormalige vof tegen een waarde van € 5.000,- onder de verplichting van de vrouw een bedrag van € 2.500,- aan de man te vergoeden. Daarnaast is de vrouw veroordeeld om in het kader van de verdeling van de banksaldi € 12.672.- aan de man te voldoen.
Bij herstelbeschikking van 1 februari 2019 is voormelde beschikking, voor zover thans van belang, aangevuld als volgt:
“veroordeelt de vrouw om in het kader van de in 2016 gerealiseerde winst een bedrag van
€ 16.233,- aan de man te voldoen, voor zover dat door haar nog niet is gedaan”.