ECLI:NL:GHAMS:2020:1553
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verklaring voor recht inzake vorderingen op nalatenschap en proceskosten in familierechtelijke geschillen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] betreffende de nalatenschap van erflaatster. [appellant] is één van de erfgenamen van zijn overleden moeder, die als executeur is benoemd. De zaak betreft een vordering tot verklaring voor recht dat na betaling van een bedrag van € 20.939,57 aan [geïntimeerde sub 2], er geen vorderingen meer bestaan tussen de partijen en op de nalatenschap van erflaatster. De kantonrechter had in eerste aanleg een deel van de vordering toegewezen, maar [appellant] ging in hoger beroep omdat hij vond dat de kantonrechter niet volledig had erkend dat partijen na betaling niets meer van elkaar te vorderen hadden.
Het hof heeft vastgesteld dat de feiten in hoger beroep niet in geschil zijn en heeft de vordering van [appellant] om voor recht te verklaren dat er geen vorderingen meer zijn, toegewezen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte niet had verklaard dat partijen na betaling over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. De vordering van [appellant] om [geïntimeerde sub 1] te veroordelen in de proceskosten werd afgewezen, omdat [geïntimeerde sub 1] had aangegeven geen vorderingen te hebben. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover dat de subsidiaire vordering van [appellant] had afgewezen en heeft opnieuw recht gedaan, waarbij het de gevorderde verklaring voor recht heeft toegewezen.