In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie tussen twee erfgenamen, [appellant] en [geïntimeerde], die beiden kinderen zijn van de overleden erflater. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarbij hij inzage in de bankafschriften van de erflater had gevorderd. [appellant] was van mening dat hij recht had op deze informatie om de omvang van de nalatenschap te kunnen vaststellen. Het hof heeft in zijn arrest van 19 mei 2020 geoordeeld dat [appellant] rechtmatig belang heeft bij inzage in de bankafschriften van de ABN AMRO-rekening van de erflater over de periode van twee jaar voor en een jaar na het overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van [appellant] voldoende specifiek was en dat [geïntimeerde] niet had aangetoond dat er gewichtige redenen waren om niet aan de vordering te voldoen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld om [appellant] inzage te geven in de gevraagde bankafschriften. Tevens is bepaald dat indien [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen aan deze veroordeling voldoet, het arrest in de plaats treedt van de vereiste medewerking en handtekening van [geïntimeerde]. De proceskosten in hoger beroep zijn voor rekening van [geïntimeerde].