3.1In eerste aanleg heeft de vrouw in conventie, voor zover thans nog van belang, gevorderd:
- dat de man primair wordt geboden om aan de vrouw de volgende sieraden af te staan:
1. een gouden sieradenset met armband, oorbellen, ring en een ketting met hanger;
2. een gouden sieradenset met armband, oorbellen, ring en ketting;
3. een gouden ketting met hanger die de vrouw van haar vader heeft gekregen;
4. een gouden armband met een munt erin die de vrouw voor het huwelijk van partijen van haar moeder heeft gekregen;
5. een armband die de vrouw van vrienden uit Koeweit heeft gekregen;
6. zeven ringen die de vrouw van haar moeder heeft gekregen;
7. een gouden ketting met daarin een edelsteen;
8. een gouden ring die de vrouw van de moeder van de man heeft gekregen;
9. twee ringen die de vrouw van haar oma heeft gekregen;
10. een gouden ketting met een hanger met daarin de naam van God gegraveerd;
11. ringen en kettingen van zilver;
12. twee paar oorbellen;
subsidiair dat wordt bepaald dat de sieraden in de verdeling moeten worden betrokken;
- dat de man wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de schuld van € 75.000,- aan [X] te Koeweit , en dat wordt bepaald dat de schuld aan partijen wordt toegescheiden, ieder voor de helft.