ECLI:NL:GHAMS:2020:1487

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
23-004467-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met betrekking tot de hoeveelheid en strafmaat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 14 oktober 2019 te Schiphol. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden. In hoger beroep werd de zaak opnieuw bekeken, waarbij het hof de bewijsoverwegingen met betrekking tot de hoeveelheid cocaïne die de verdachte had ingevoerd, kritisch evalueerde.

De verdediging betoogde dat niet alle aangetroffen bollen cocaïne bevatten, wat zou moeten leiden tot een lagere straf. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van 599 gram cocaïne had ingevoerd, bestaande uit 480 gram van categorie A en 119 gram van categorie B. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en bevestigde de straf van zeven maanden gevangenisstraf, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging nam. De verdachte had eerder al meerdere keren voor soortgelijke feiten gestraft gekregen, wat meegewogen werd in de beslissing.

Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat de op te leggen straf in overeenstemming moest zijn met de ernst van de feiten. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004467-19
datum uitspraak: 28 mei 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-248303-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1971,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om doelmatigheidsredenen.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat alle bollen cocaïne bevatten, hetgeen zou moeten leiden tot een lagere strafoplegging. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Bij de verdachte zijn slikkersbollen aangetroffen die door medewerkers van de Koninklijke Marechaussee op basis van grootte en kleur in twee categorieën zijn onderverdeeld: categorie A en categorie B. Van categorie A is één bol getest, die een positieve kleurreactie gaf op cocaïne. Van categorie B is aanvankelijk eveneens één bol getest; die gaf geen positieve kleurreactie op cocaïne. Vervolgens zijn alle bollen van categorie B voor nader onderzoek naar het NFI gezonden en bleken tien van de vijfentwintig bollen geen cocaïne te bevatten. Gelet op de uitslag van categorie B kan niet zonder meer worden aangenomen dat
allebollen van categorie A cocaïne bevatten, nu niet alle bollen van deze categorie door het NFI zijn onderzocht. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de verdachte 599 gram heeft ingevoerd, maar moet worden uitgegaan van 122 gram.
Het hof is met de politierechter van oordeel dat geen aanleiding bestond om de 60 bollen met een nettogewicht van 8 gram per bol van categorie A nader te onderzoeken, aangezien die bollen qua grootte, vorm en kleur nagenoeg identiek waren en er een positieve kleurreactie optrad bij het testen van een willekeurige bol van die categorie met de MMC cocaïne test set. Voor die categorie bollen kon derhalve worden volstaan met de standaardprocedure, waarin slechts één van de bollen wordt getest voor het bepalen van de Opiumwetsubstantie, waarna het nettogewicht per bol wordt vermenigvuldigd met de totale hoeveelheid bollen. In casu betreft dit 60 bollen maal 8 gram cocaïne per bol, derhalve een hoeveelheid van 480 gram cocaïne.
Voor de 25 bollen van categorie B is dat anders: toen een willekeurige bol met de MMC cocaïne test set werd getest, trad immers geen positieve kleurreactie op. Er kon niet worden vastgesteld welke stof het betrof, zodat alle 25 bollen van categorie B voor nader onderzoek naar het NFI zijn gestuurd. Daar bleken de bollen ook niet identiek te zijn: 15 bollen (nader onderverdeeld in subcategorie A) hadden een gewicht van 11,7 gram en 10 bollen (nader onderverdeeld in subcategorie B) een gewicht van 9,1 gram. Na onderzoek bleken de 15 subcategorie A bollen met een totaal netto gewicht van 119 gram, cocaïne te bevatten, de 10 subcategorie B bollen bevatten vermoedelijk sacharose.
Gelet op het vorenoverwogene is sprake van een hoeveelheid van in totaal 599 gram cocaïne (480 gram en 119 gram).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft een lagere straf bepleit op grond van het hiervoor reeds door het hof verworpen verweer inzake de hoeveelheid ingevoerde verdovende middelen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 599 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Toch heeft de verdachte zich laten verleiden door zijn zucht naar ‘snel geld’ om een machine voor zijn landbouwbedrijf te kunnen financieren. Het hof rekent dit de verdachte aan, temeer nu de verdachte zich blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2020 maar liefst viermaal eerder schuldig heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne. De hem ter zake in 2004, 2006, 2007 en 2011 in Nederland en Groot-Brittannië opgelegde gevangenisstraffen hebben hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Gelet hierop en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt bij een hoeveelheid van tussen de 500 en 1.000 gram een gevangenisstaf van tussen de zes en acht maanden als uitgangspunt genomen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zeven maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2020.
=========================================================================
[…]