ECLI:NL:GHAMS:2020:1485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
23-003130-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter inzake rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het rijden zonder rijbewijs op 7 oktober 2018 te Haarlem. De tenlastelegging stelde dat hij als bestuurder van een personenauto op de Kruistochtstraat reed zonder dat hem een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen. De verdediging voerde aan dat de herkenning door de verbalisant twijfelachtig was, verwijzend naar een eerdere vrijspraak in een vergelijkbare zaak. Het hof oordeelde echter dat er geen reden was om aan de herkenning van de verbalisant te twijfelen, aangezien deze de verdachte goed kende en eerder had bekeurd voor het rijden zonder rijbewijs. Het hof verwierp de verweren van de verdediging en achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een hechtenis van drie weken, waarbij het hof de ernst van de overtreding en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging nam. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003130-19
datum uitspraak: 28 mei 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-228256-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 7 oktober 2018 te Haarlem, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Kruistochtstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde feit bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte is in een eerdere, vergelijkbare zaak door dit hof vrijgesproken. In die eerdere zaak was, net als in de onderhavige zaak, sprake van een herkenning door verbalisant [verbalisant] waarbij niet is geverbaliseerd aan de hand van welke onderscheidende kenmerken hij tot een herkenning van de verdachte is gekomen. Hetgeen de verbalisant in die eerdere zaak heeft gerelateerd omtrent de herkenning is bovendien vrijwel woordelijk gelijk aan hetgeen in de onderhavige zaak is opgenomen. Daarnaast komen bij
cross-racialeherkenningen vaker verkeerde identificaties voor. Ten slotte is degene aan wie getuige [getuige] zijn auto zou hebben uitgeleend, [naam], ten onrechte niet door de politie gehoord.
Het hof overweegt als volgt.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 7 oktober 2018 gerelateerd dat hij die dag een personenauto van het merk Ford, type Ka, zag rijden op de Kruistochtstraat te Haarlem en dat hij de bestuurder van die auto, op welke bestuurder hij goed zicht had en die ook in zijn richting keek, heeft herkend als de hem ambtshalve bekende verdachte. De verbalisant heeft in dit verband vermeld dat hij in het verleden diverse malen betrokken is geweest bij staande- dan wel aanhoudingen van de verdachte en dat hij de verdachte met grote regelmaat heeft zien lopen door het centrum van Haarlem en Haarlem Schalkwijk, waardoor hij de verdachte zeer goed kan herkennen. Het was verbalisant [verbalisant] ambtshalve bekend dat de verdachte geen geldig rijbewijs had, omdat hij de verdachte hier op 26 september 2018 voor had bekeurd.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken van enige aanwijzing voor twijfel aan deze herkenning. De verdachte heeft ook geen verklaring willen afleggen, bijvoorbeeld omtrent zijn eventuele aanwezigheid elders. Het enkele feit dat in een eerdere zaak door diezelfde verbalisant een soortgelijk proces-verbaal met betrekking tot de herkenning van de verdachte is opgemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Dat
cross-racialeherkenningen in zijn algemeenheid eerder tot foutieve identificaties zouden leiden evenmin. Zonder nadere onderbouwing valt ten slotte ook niet in te zien waarom het door de politie niet horen van de getuige [naam] tot een ander oordeel zou moeten leiden. De raadsman heeft ook niet om het (alsnog) horen van deze getuige verzocht.
Het hof verwerpt derhalve de door de raadsman gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 oktober 2018 te Haarlem als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Kruistochtstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot hechtenis voor de duur van vier weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot hechtenis voor de duur van drie weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs. Dit is een overtreding waardoor de verkeersveiligheid ernstig in gevaar wordt gebracht. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan, temeer nu hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2020 eerder voor een soortgelijk delict onherroepelijk is veroordeeld en hij het onderhavige feit heeft gepleegd gedurende twee proeftijden. Deze veroordelingen hebben kennelijk weinig tot geen indruk op de verdachte gemaakt en hem in ieder geval er niet van weerhouden onderhavig feit te begaan.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur.
Het hof acht, alles afwegende, een hechtenis van drie weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot hechtenisvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2020.
=======================================================================
[…]