ECLI:NL:GHAMS:2020:1484

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
200.241.407/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot vaststellen zorgregeling in strijd met belangen van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2005. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, en de moeder, verzoekster in incidenteel hoger beroep, zijn verwikkeld in een langdurige juridische strijd over de omgang van de vader met hun zoon. De vader heeft verzocht om herstel van de zorgregeling, terwijl de moeder zich verzet en stelt dat de vader in het verleden mishandeling heeft gepleegd. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven waarin een ouderschapsonderzoek is gelast en deskundigen zijn benoemd. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2020 is de mening van de minderjarige gehoord, die aangaf momenteel geen contact met zijn vader te willen. Het hof heeft geconcludeerd dat het toewijzen van het verzoek van de vader in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 1:377a derde lid onder d BW. De vader heeft weliswaar zijn best gedaan om de situatie te verbeteren, maar er is onvoldoende basis voor contact. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot een contactverbod. De beslissing benadrukt het belang van de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige, die momenteel rust en duidelijkheid nodig heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.241.407/01
Zaaknummers rechtbank: C13/622531/FA RK 17-383 en C13/622555/FA RK 17-402
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 mei 2020 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Spaargaren te Hilversum.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] .
Als informant is aangemerkt:
- De kindbehartiger, de heer [X]
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag (locatie Amsterdam),
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Verwezen wordt naar de (tussen)beschikkingen van dit hof van 21 mei 2019 en 25 juni
2019. In de beschikking van 25 juni 2019 heeft het hof een ouderschapsonderzoek gelast en daartoe drs. O.B. Koppens, orthopedagoog, als deskundige benoemd. Voorts is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden.
1.2
Na voormelde tussenbeschikking van 25 juni 2019 zijn de volgende stukken ingekomen:
- een deskundigenbericht van drs. O.B. Koppens (hierna te noemen: de deskundige) van
4 november 2019 met bijlagen, ingekomen op 5 november 2019;
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 6 februari 2020 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 6 februari 2020 met bijlagen, ingekomen op
7 februari 2020.
1.3
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 19 februari 2020. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
De heer [X] (hierna te noemen: de kindbehartiger) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4
[de minderjarige] heeft zijn mening reeds kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de voorzitter van de mondelinge behandeling van 8 april 2019, voorafgaand aan die zitting. Tijdens de mondelinge behandeling van 19 februari 2020 is gebleken dat [de minderjarige] graag nogmaals een gesprek zou willen hebben om zijn standpunt naar voren te brengen. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020 met de voorzitter van die laatste zitting. Van dat gesprek is een zakelijk verslag opgemaakt dat op 17 maart 2020 aan de ouders is verzonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld binnen een week daarop te reageren.
1.5
Van de zijde van de man is bij faxbericht van 19 maart 2020 een reactie op bovengenoemd verslag ingekomen.
Van de zijde van de vrouw is bij faxbericht van 23 maart 2020 een reactie op bovengenoemd verslag ingekomen.

2.De verdere feiten

2.1
Uit het deskundigenbericht van 4 november 2019 komt – onder meer – naar voren dat tussen de ouders sprake is van een patroon van discussies met een zeer hoge escalatiegraad (symmetrische escalatie). De ouderrelatie lijkt op korte termijn niet voor verbetering vatbaar, maar de deskundige ziet wel een verbetering in de omstandigheid dat de vader het verzoek van de moeder tot het stoppen met inzetten van social media heeft ingewilligd. De vader ziet volgens de deskundige nog mogelijkheden in ouderrelatietherapie en in psychiatrische hulp, maar de moeder niet. Er zijn al vele hulpverleningstrajecten de revue gepasseerd waarmee de ouders volgens de deskundige hebben laten zien dat zij enorm hun best hebben gedaan om de problemen op te lossen. Er is op dit moment echter geen overeenstemming tussen de ouders over het inzetten van een nieuw traject. De deskundige meent dat in de informatieverschaffing van de moeder aan de vader over het dagelijks leven en de ontwikkeling van [de minderjarige] een mogelijkheid ligt om het pad naar eventueel toekomstig contact tussen de vader en [de minderjarige] te effenen. Op het moment dat [de minderjarige] zelf zou besluiten zijn vader weer te willen zien, hoeft er dan geen inhaalslag gemaakt te worden en kunnen vader en zoon gemakkelijker de draad weer oppakken en de goede band die zij samen hebben gehad (volgens de vader) voortzetten, aldus de deskundige.

3.Het verdere geschil in hoger beroep

3.1
De vader handhaaft zijn eerdere verzoeken en standpunten in principaal en incidenteel hoger beroep, zoals weergegeven in overwegingen 4.2 en 4.4 van de tussenbeschikking van dit hof van 21 mei 2019.
3.2
De moeder handhaaft haar eerdere verzoeken en standpunten in principaal en incidenteel hoger beroep zoals weergegeven in overweging 4.3 van de tussenbeschikking van dit hof van 21 mei 2019.

4.Verdere beoordeling van het hoger beroep

Principaal hoger beroep
4.1
Partijen verschillen nog immer van mening over de zorgregeling.
4.2
In aanvulling op zijn standpunt – als weergegeven onder 5.2 van de beschikking van
21 mei 2019 – heeft de vader het volgende aangevoerd Uit het ouderschapsonderzoek is gebleken dat de vader wil samenwerken met de moeder ter verbetering van hun communicatie. De moeder geeft niet aan wat zij zelf zou kunnen of willen doen om de situatie te verbeteren. De moeder weigert elke vorm van samenwerking en wenst de vader in een kwaad daglicht te stellen. Het hof dient consequenties te verbinden aan het handelen van de vrouw door de omgang tussen [de minderjarige] en de man te herstellen, zoals verzocht. Het gedrag van [de minderjarige] op 23 november 2019 kan niet anders worden gezien dan als een schreeuw om aandacht en hulp van een kind dat zijn vader mist en graag contact met hem wil. Er is geen sprake van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a derde lid BW. De vader betwist dat hij [de minderjarige] in het verleden zou hebben mishandeld. Geen contact tussen hem en [de minderjarige] kan niet in het belang van [de minderjarige] worden geacht. Hij heeft hulp nodig om uit de ontstane situatie te komen en de vrijheid te ervaren contact te hebben met beide ouders. De vader heeft zich aan zijn toezegging gehouden om alles wat hij op social media over [de minderjarige] of de moeder had geplaatst, te verwijderen. Hij heeft echter nooit toegezegd geen contact meer te zullen zoeken met [de minderjarige] . Als gevolg van het handelen van de vrouw is sprake van oudervervreemding, -onthechting en –verstoting.
4.3
De moeder heeft in aanvulling op haar standpunt – als weergegeven onder 5.3 van de beschikking van 21 mei 2019 – het volgende aangevoerd. [de minderjarige] heeft duidelijk kenbaar gemaakt wat hij wil. Hij geeft aan dat hij later, als hij (emotioneel) sterker is, contact met zijn vader zal opnemen om met hem te praten. Maar nu, in de laatste jaren van zijn jeugd, wil hij rust. Er is sprake van de ontzeggingsgronden zoals genoemd in artikel 1:377a BW. [de minderjarige] heeft aangegeven dat zijn vader hem in het verleden heeft mishandeld. De vader weigert dat te erkennen. De GI heeft voorgesteld dat de vader in elk geval laat blijken begrip te tonen voor wat [de minderjarige] heeft ervaren, maar de vader weigert dat. Daarmee is de deur gesloten voor contactherstel tussen [de minderjarige] en zijn vader. [de minderjarige] geeft zelf aan dat hij zijn vader nu niet meer wil zien. Alleen indien de vader bereid is om in te zien welke schade hij heeft aangericht en bereid is om daarvoor therapeutische behandeling te ondergaan, is er een kleine kans op contact tussen de vader en [de minderjarige] in de toekomst. De rechter heeft een vergaande verantwoordelijkheid bij ondersteuning van het kind in zijn verzoeken als het kind ouder is dan twaalf jaren. De vader heeft zich niet gehouden aan zijn eerder gedane toezegging om geen berichten meer op social media te posten over [de minderjarige] en de moeder. Ook nu heeft de
vader weer de media opgezocht. Hij heeft geen enkel idee wat dit betekent voor [de minderjarige] , aldus de moeder.
4.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 19 februari 2020 geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad meent – kortgezegd - dat [de minderjarige] een belang heeft om gehoord te worden, waarbij zijn gevoelens en wensen moeten worden erkend, los van de vraag hoe anderen naar zijn beleving kijken. De raad acht de wens van de vader tot contactherstel invoelbaar, maar signaleert ook dat [de minderjarige] een andere beleving heeft van de situatie. Hij is heel helder in het uitspreken van zijn gevoel. Het nu vaststellen en afdwingen van contact, al dan niet met het opnieuw inzetten van hulpverleners, past daarbij niet, en zal misschien zelfs averechts werken. Als [de minderjarige] ervaart dat hij gehoord wordt, geeft dat hem misschien de mogelijkheid om een stap te maken. Volgens de raad is omgang op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] .
Ten aanzien van het door de moeder in incidenteel hoger beroep verzochte contactverbod, refereert de raad zich aan het oordeel van het hof.
4.5
De vader heeft het hof ter zitting in overweging gegeven om op [datum] de op NPO2 (2Doc) uit te zenden BNNVARA documentaire ‘ [de documentaire] ’ te bekijken en heeft aangegeven dat het hof de inhoud daarvan mag betrekken bij de beoordeling van de zaak.
Nog afgezien van de vraag of de mondeling ter zitting gedane uitnodiging van de vader aan het hof om de betreffende documentaire te bekijken en in de besluitvorming “mee te nemen” ertoe leidt dat deze documentaire onderdeel uit maakt van de processtukken, zal het hof de inhoud van de desbetreffende documentaire niet betrekken bij de besluitvorming in deze zaak. Deze documentaire geeft de visie van de vader op zijn situatie. Hoe doorvoeld hetgeen hij vertelt in deze documentaire ook mag zijn, het blijft een eenzijdige visie op zijn situatie waarop de moeder niet meer kan reageren. Het zou in strijd zijn met de goede procesorde om deze nog in ’s hofs besluitvorming te betrekken.
4.6
Het hof overweegt voorts als volgt. Uit de stukken van het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Na het uiteengaan van de ouders in 2010/2011 is sprake van een voortdurende strijd tussen hen over de omgang van de vader met [de minderjarige] . Aanvankelijk is sprake van een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader waarbij [de minderjarige] iedere veertien dagen van woensdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijft, evenals de helft van de vakanties en bijzondere dagen. De uitvoering van deze zorgregeling stagneert in november 2016 als [de minderjarige] aangeeft niet meer bij zijn vader te willen verblijven. Er zijn zorgen over [de minderjarige] ’s algehele ontwikkeling. In het kindgesprek met de voorzitter van 13 maart 2020 heeft [de minderjarige] zijn standpunt nogmaals duidelijk en consistent naar voren gebracht. [de minderjarige] voelt op dit moment geen ruimte om het contact met zijn vader aan te gaan. Zijn vader is een aantal keren ongevraagd naar een hockeywedstrijd van hem komen kijken, hetgeen de laatste keer heeft geleid tot een vervelend incident. [de minderjarige] geeft aan dat hij er buikpijn van krijgt als zijn vader komt kijken naar zijn hockeywedstrijden en op zo’n moment niet meer verder wil spelen.
Er is geen sprake van samenwerking of constructieve communicatie tussen de ouders en er zijn inmiddels al diverse procedures gevoerd. Momenteel loopt er bij de rechtbank een procedure met betrekking tot het gezag over [de minderjarige] . In de afgelopen jaren is er intensieve hulpverlening ingezet zoals de training Geweldloze Communicatie, het traject Kinderen uit de Knel en de cursus Luisteren naar Kinderen, maar helaas heeft deze hulpverlening niet geleid tot een verbetering in de communicatie tussen de ouders en is de strijd steeds meer verhard. De eerder uitgesproken ondertoezichtstellingen en de in het kader daarvan ingezette
hulpverlening hebben evenmin voldoende effect gehad. In het kader van het ouderschapsonderzoek is met ouders verkend of zij een weg zouden kunnen vinden om in de toekomst beter met elkaar te communiceren, bijvoorbeeld door het toepassen van de principes van geweldloze communicatie, maar zonder resultaat. Datzelfde geldt voor het verkennen van de mogelijkheid of de ouders richting [de minderjarige] een gemeenschappelijke boodschap konden formuleren.
Het hof blijft bij zijn oordeel dat de uitingen en de beleving van [de minderjarige] op dit moment gerespecteerd dienen te worden. De inzet van het hof, zoals overwogen onder 5.8 van de beschikking van 21 mei 2019, was om te onderzoeken wat (nog) mogelijk was om ouders te helpen en te leren uit de strijd te komen, waardoor zij op termijn een klimaat kunnen scheppen voor [de minderjarige] om het contact met zijn vader weer aan te gaan en [de minderjarige] het bij hem levende wantrouwen kan bijstellen. Uit het deskundigenrapport trekt het hof de gevolgtrekking dat daarvoor een voldoende solide basis op dit moment ontbreekt. Daarbij treedt het hof – anders dan partijen over en weer kennelijk beogen – niet in een beoordeling van de mate van ieders verantwoordelijkheid daarvoor. Duidelijk is dat voor [de minderjarige] op dit moment geen draagvlak bestaat voor contact en dat hij nog steeds veel stress ervaart door de nog steeds bestaande onrust en de vraag of hij weer contact met zijn vader zal (moeten) hebben, getuige het incident bij het hockeyveld op 23 november 2019. Het hof acht omgang tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment te belastend voor [de minderjarige] , die thans 14 jaar oud is, en zich in een ontwikkelingsfase bevindt waarin er veel op hem af komt. Het hof is, met de raad, van oordeel dat, hoe begrijpelijk de wens van de vader om fysieke omgang met [de minderjarige] te hebben ook is, er een reële kans bestaat dat afdwingen van omgang op dit moment averechts zal werken en ervoor zal zorgen dat [de minderjarige] ook in de toekomst geen enkele vorm van contact meer wil met de vader. Het inzetten van (nog meer) hulpverlening, zoals wederom een ondertoezichtstelling of het (anderszins) afdwingen van contact tussen [de minderjarige] en zijn vader is niet in het belang van [de minderjarige] , nog daargelaten of die inzet, gelet op alles wat tot nu toe reeds – vruchteloos - is geprobeerd, en tegen de achtergrond van een aangifte en een artikel 12 Sv-procedure, nog effectief zal (kunnen) zijn. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan [de minderjarige] nu rust en duidelijkheid moet worden gegund, waardoor hij kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling en waardoor de kans groter is dat hij op termijn toe zal zijn aan hernieuwd contact met zijn vader. Het hof acht toewijzing van het verzoek van de man gelet op al het voorgaande in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] als bedoeld in artikel 1:377a derde lid onder d BW en zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Een en ander neemt niet weg dat het voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk is dat hij de mogelijkheid behoudt zijn beeld van de vader aan te vullen en/of bij te stellen. Enerzijds moet hij de ruimte voelen de informatie over zijn vader zelf ‘op te halen’, anderzijds dient hij verstoken te blijven van door hem ongewenste pogingen van zijn vader tot contact. Ouders dienen dat beiden te respecteren. Het hof geeft de ouders in overweging om te blijven zoeken naar manieren om hun communicatie te verbeteren in het belang van [de minderjarige] .
Incidenteel hoger beroep
4.7
In haar incidenteel hoger beroep heeft de moeder een contactverbod in de ruimste zin van het woord van de vader jegens haar en [de minderjarige] verzocht, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Een dergelijke vordering kan echter niet worden gedaan in een
verzoekschriftprocedure als de onderhavige. Het hof zal de moeder dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
De advocaat van de moeder is niet geheel duidelijk geweest in haar standpunt ten aanzien van de documentaire ‘ [de documentaire] ’. Enerzijds heeft zij ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het hof de inhoud van de documentaire mag ‘meenemen in zijn beoordeling’, anderzijds heeft zij mondeling een uitzendverbod verzocht. Voor zover zij haar verzoek een uitzendverbod te geven heeft willen handhaven, overweegt het hof dat een dergelijke vordering evenmin in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige kan worden gedaan. De moeder zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek. De vragen of de moeder haar verzoek tot de juiste partij (de vader in plaats van de desbetreffende omroeporganisatie en/of producent) heeft gericht en of haar verzoek (voldoende) betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek in deze procedure kunnen bij die uitkomst verder onbesproken blijven.
In principaal en incidenteel hoger beroep
4.8
Partijen hebben over en weer om een proceskostenveroordeling verzocht. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in deze zaak – tussen gewezen echtelieden, en met een familierechtelijk karakter – onvoldoende aanleiding. Partijen dienen elk de eigen kosten te dragen.
4.9
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, A.N. van de Beek en
J.W. Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier mr. V.A.M. Willemsen en is op 12 mei 2020 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.