ECLI:NL:GHAMS:2020:1483

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
23-003303-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake fietsendiefstallen en oplegging ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1959 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor fietsendiefstallen. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 22 augustus 2019. De tenlastelegging omvatte twee fietsendiefstallen, gepleegd op respectievelijk 28 april 2019 en 13 maart 2019 in Alkmaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze diefstallen, maar heeft de strafverzwarende omstandigheden van 'braak, verbreking en valse sleutel' niet bewezen geacht, waardoor de verdachte op dat punt is vrijgesproken.

De rechtbank had eerder een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, welke het hof heeft bevestigd. Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien zijn strafblad en eerdere veroordelingen, niet meer kon volstaan met een gevangenisstraf. De ISD-maatregel werd noodzakelijk geacht om de kans op recidive te verminderen en om de verdachte de mogelijkheid te bieden tot behandeling en begeleiding. De reclassering had eerder geadviseerd om de ISD-maatregel op te leggen, omdat eerdere ambulante behandelingen geen gedragsverandering teweeg hadden gebracht. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 3,80, ter zake van materiële schade, en heeft de wettelijke rente vanaf de datum van de schade vastgesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003303-19
datum uitspraak: 28 mei 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 augustus 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-105176-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1959,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 april 2019 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, een fiets (van het merk Koga en/of voorzien van het framenummer [nummer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , althans een ander of anderen, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel, door met een moedersleutel en/of loper, althans met enige sleutel en/of gereedschap, de/het slot(en) van bovengenoemde fiets open te maken.
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2019 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, een fiets (van het merk Gazelle), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , althans aan een ander of anderen, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om doelmatigheidsredenen.

Partiële vrijspraak feit 1

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen de aan de verdachte tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheden ‘braak, verbreking en valse sleutel’, zodat hij van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte degene is geweest die het slot van de Koga fiets heeft opengebroken noch dat door de verdachte gebruik is gemaakt van een valse sleutel bij het plegen van dit feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 april 2019 te Alkmaar een fiets van het merk Koga, voorzien van het framenummer [nummer] , toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op 13 maart 2019 te Alkmaar een fiets van het merk Gazelle, die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert
telkensop:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van de ISD-maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat één jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis een tussentijdse toetsing ex artikel 38s Wetboek van Strafrecht betreffende het verloop van de maatregel dient plaats te vinden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht in plaats van een ISD-maatregel een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest en de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. De verdediging heeft daartoe onder meer betoogd dat de ISD-maatregel is bedoeld voor diegenen die niet gemotiveerd zijn om mee te werken aan een behandeling, terwijl de verdachte in het verleden altijd heeft meegewerkt en behandelingen heeft ondergaan. Langdurige opsluiting in het kader van een ISD-maatregel heeft bovendien tot gevolg dat de verdachte zijn woning zal kwijtraken, waardoor hij na het uitzitten van de ISD-maatregel zal terugkeren in de maatschappij zonder vaste verblijfplaats. Ten slotte heeft de raadsman naar voren gebracht dat de reclassering alternatieve strafmodaliteiten onvoldoende heeft onderzocht.
Oordeel van het hof
Het hof heeft zich bij zijn oordeel laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich binnen korte tijd tweemaal schuldig gemaakt aan het stelen van een fiets. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor andermans eigendom. Fietsendiefstal is een ergerlijk feit waardoor overlast wordt veroorzaakt en veelal ook financiële schade. Deze feiten, door de verdachte gepleegd gedurende drie proeftijden, zijn onderdeel van een lange reeks van strafbare feiten, zoals blijkt uit het omvangrijke strafblad van de verdachte van 7 mei 2020. Een groot deel daarvan betreft, evenals in de onderhavige zaak, (fietsen-)diefstallen. Eerder opgelegde gevangenisstraffen hebben de verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw diefstallen te plegen. Met het opnieuw opleggen van enkel een gevangenisstraf, zoals door de verdediging bepleit, kan derhalve naar het oordeel van het hof niet meer worden volstaan.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het rapport van 26 juli 2019 en de aanvulling daarop van 12 mei 2020, beide opgesteld door [naam 1] en [naam 2] , respectievelijk als reclasseringswerker en unitmanager verbonden aan GGZ reclassering Fivoor. In eerstgenoemd rapport wordt de oplegging van een ISD-maatregel als volgt geadviseerd:
GGZ reclassering Fivoor is van mening dat het uitvoeren van aanvullende diagnostiek noodzakelijk is,
om zo te kunnen bepalen wat het meest passend is aan behandeling en begeleiding. Betrokkene wordt
al lange tijd ambulant begeleid wat niet leidt tot verminderen van het risico op recidive. Criminaliteit is
een levensstijl geworden van betrokkene en hoewel hij wel de wens heeft, lukt het hem niet een delict- en middelenvrij bestaan op te bouwen. Tevens heeft een reclasseringstoezicht tot op heden niet bijgedragen aan gedragsverandering. Sterker nog de reclassering is van mening dat alle mogelijkheden in een voorwaardelijk kader zijn uitgeput. Ook de ambulante hulpverlening is van mening dat ambulante behandeling geen gedragsverandering teweeg zal brengen.
Tevens is er onzes inziens sprake van een gebrekkig probleembesef en lijkt betrokkene niet het achterste van zijn tong te laten zien. Hoewel hij aangeeft open te staan voor een klinische opname, lijkt dit vooral samen te hangen met de dreigende ISD maatregel.
Een langdurig traject is nodig en biedt betrokkene de beste kans om een adequate invulling te geven aan een plan van aanpak waarbij wel de gewenste gedragsverandering kan worden nagestreefd en ook de kans op recidive kan (worden verlaagd). Dit kan wat ons betreft het beste plaatsvinden in het kader van de ISD maatregel, daar hij dan langere tijd abstinent is en er zodoende aanvullende diagnostiek kan plaatsvinden, ten einde een passend plan van aanpak in te zetten. Ook kan ingezet worden op het vergroten van zijn motivatie om een hulpvraag te gaan formuleren, wat nodig is om enig plan een grotere kans van slagen te geven. Tevens zorgt het kader van de ISD maatregel er voor dat er direct kan worden ingegrepen bij het niet nakomen van de voorwaarden. Iets wat binnen een voorwaardelijk kader niet mogelijk is.
In de aanvulling van 12 mei 2020 blijft GGZ Fivoor bij voormeld advies:
GGZ reclassering Fivoor heeft op 26 juli 2019 een reclasseringsadvies uitgebracht waarin is geadviseerd de ISD maatregel op te leggen. Zoals in dat advies beschreven, heeft ambulante begeleiding en contact met de reclassering niet kunnen bijdragen aan gedragsbeïnvloeding. Hoewel er meerdere malen aan betrokkene is gezegd dat hij een ISD scenario heeft en daarmee het risico op ISD loopt, heeft hem dat niet weerhouden van het plegen van delicten. Tevens heeft er geen ambulante behandeling plaatsgevonden enerzijds omdat betrokkene daar niet voor open stond, anderzijds omdat zijn problematiek te complex bleek voor een behandelcontact bij De Rotonde.
Zoals eerder beschreven zijn wij nog steeds van mening dat aanvullende diagnostiek noodzakelijk is. Middels diagnostiek kan gekeken worden naar de (on)mogelijkheden van betrokkene. Tevens kan dan bepaald worden wat het meest passend is ten aanzien van behandeling en begeleiding. De heer [verdachte] zit sinds april 2019 gedetineerd en er is sinds het uitbrengen van het reclasseringsadvies niets veranderd in de situatie van betrokkene. (..) GGZ reclassering Fivoor blijft bij het eerdere gegeven advies dat een langdurig traject nodig is en betrokkene de beste kans biedt om een adequate invulling te geven aan een plan van aanpak waarbij wel de gewenste gedragsverandering kan worden nagestreefd en ook de kans op recidive kan verlagen. Dit kan wat ons betreft het beste plaatsvinden in het kader van de ISD maatregel, daar hij dan langere tijd abstinent is en er zodoende aanvullende diagnostiek kan plaatsvinden, ten einde een passend plan van aanpak in te zetten.
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de ISD-maatregel dient te worden opgelegd.
Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, nu de door de verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen of maatregelen en de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging hiervan. Daarnaast volgt uit voormelde rapporten dat vele behandelingen in een ambulant kader geen gedragsverandering bij de verdachte teweeg hebben kunnen brengen, hetgeen langdurige behandeling in een klinisch kader noodzakelijk maakt. De reclassering heeft daarbij, anders dan door de raadsman betoogd, de mogelijkheden in een voorwaardelijk kader onderzocht, maar acht deze uitgeput. Ten slotte moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte, onder meer gelet op zijn gebrekkige probleembesef, wederom een misdrijf zal begaan en is het hof van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen, naast het beëindigen van recidive, het opleggen van de maatregel eist.
In het voorgaande ligt besloten dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 28,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3,80, ter zake van materiële schade (de gemaakte reiskosten in verband met de diefstal) en voor het overige niet ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep derhalve te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken – en ook overigens niet betwist – dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3,80 (drie euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 28 april 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 mei 2020.
=====================================================================
[…]
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte]
[…]