ECLI:NL:GHAMS:2020:1478

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
200.268.392/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag over de kinderen [kind A] en [kind B] te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten. De vrouw en de man zijn de ouders van de kinderen, die sinds hun echtscheiding in 2013 gezamenlijk het gezag uitoefenen. De vrouw stelt dat de man debet is aan de huidige uithuisplaatsing van de kinderen en dat het gezamenlijk gezag hen in de weg staat om weer thuis te kunnen wonen. De man daarentegen betwist de stellingen van de vrouw en is van mening dat het in het belang van de kinderen is dat hij zijn gezag behoudt.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders, met ernstige loyaliteitsproblematiek als gevolg. De kinderen zijn eerder uithuisgeplaatst en hebben behoefte aan stabiliteit en duidelijkheid in hun situatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de kinderen zich goed ontwikkelen in hun huidige pleeggezinnen en er geen onaanvaardbaar risico is dat zij klem of verloren raken tussen de ouders.

Het hof heeft overwogen dat het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen niet in het belang van de kinderen is. De huidige situatie, waarin beide ouders een gelijkwaardige rol innemen binnen de ondertoezichtstelling, biedt de kinderen de noodzakelijke rust en continuïteit. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.268.392/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/263195 / FA RK 17-4908
beschikking van de meervoudige kamer van 12 mei 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Blom te Purmerend,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Verhagen te Hoofddorp.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 30 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 29 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De man heeft op 24 december 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind A] gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2020 plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaken met zaaknummers 200.268.398/01 en 200.274.416/01. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de pleegouders van [kind B] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het in 2013 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn geboren:
- [kind A] , [in] 2008;
- [kind B] , [in] 2009 (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 5 januari 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 5 januari 2021. De kinderen hebben eerder al eens onder toezicht gestaan van 13 augustus 2013 tot 13 augustus 2015.
3.3
Bij beschikking van 19 februari 2018 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen. De kinderen zijn al eens eerder uithuisgeplaatst, te weten van 8 oktober 2013 tot 7 november 2014.
3.4
[kind A] verblijft sinds maart 2018 in een inmiddels perspectief biedend pleeggezin. [kind B] verblijft sinds augustus 2019 in een perspectief biedend pleeggezin. Sinds januari 2020 logeert [kind A] van vrijdag 16.30 uur tot zaterdag 17.30 uur bij het pleeggezin van [kind B] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten, afgewezen.
4.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat het gezag van de man wordt beëindigd, en dat dus de vrouw alleen met het gezag over de kinderen zal zijn belast.
4.3
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vrouw kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
De vrouw is van mening dat de man debet is aan de huidige uithuisplaatsing. De ouders hebben in 2013 en 2014 hard gewerkt aan hun communicatie toen de kinderen voor het eerst uithuisgeplaatst waren. Doordat de man in de zomervakantie van 2017 de vrouw heeft beschuldigd van huiselijk geweld jegens de kinderen, zijn zij voor de tweede keer uithuisgeplaatst. Inmiddels is de man van mening dat de toekomst van de kinderen niet bij de ouders ligt en werkt hij niet meer mee aan hulpverlening van de GI en de pleegzorg. Hierdoor wordt thuisplaatsing van de kinderen bemoeilijkt en zitten de kinderen in de knel. Daarom verzoekt de vrouw te worden belast met het eenhoofdig gezag. De vrouw werkt namelijk wel mee aan de hulpverlening, zodat wanneer zij alleen het gezag heeft, gewerkt kan worden aan thuisplaatsing.
In de beschikking van de kinderrechter van 10 september 2018 inzake de uithuisplaatsing, is vastgelegd dat de GI ter zitting heeft bevestigd dat het perspectief van de kinderen bij de ouders ligt. Omdat de GI niet in hoger beroep is gegaan tegen deze beschikking is hetgeen daarin is overwogen in kracht van gewijsde gegaan en ligt het perspectief van de kinderen vast. In de beschikking van 30 juli 2019 inzake de uithuisplaatsing, heeft de kinderrechter overwogen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de man ligt, het perspectief ligt dus bij de vrouw. Voor zover het hof deze stelling niet volgt, is de vrouw van mening dat de rechtbank ten onrechte de huidige perspectiefbepaling van de GI heeft gevolgd nu zij ook overweegt dat een intensief hersteltraject tussen de vrouw en de kinderen een mogelijkheid zou kunnen zijn. De vrouw is van mening dat een dergelijk traject alleen kan slagen wanneer zij het eenhoofdig gezag heeft.
De vrouw voert verder aan dat uit de stukken blijkt dat de verhouding tussen haar en de man al geruime tijd ernstig verstoord is en dat iedere vorm van communicatie al jaren niet mogelijk is. Hierdoor zijn de kinderen steeds meer klem en verloren geraakt tussen de ouders. Dat de kinderen thans uithuisgeplaatst zijn maakt dit niet anders, met name nu het gezamenlijk gezag in de weg staat aan thuisplaatsing. De vrouw is van mening dat het eenhoofdig gezag een doorbraak teweeg kan brengen in de jarenlange strijd tussen de ouders die heeft geleid tot de emotioneel onveilige situatie van de kinderen, met uiteindelijk de uithuisplaatsing tot gevolg.
5.3
De man betreurt het eenzijdige beeld dat door de vrouw wordt geschetst. Zij toont geen enkele zelfreflectie. Het klopt dat de man en de vrouw niet in staat zijn om met elkaar te overleggen. Ook klopt het dat de man het perspectief van de kinderen niet bij één van de ouders ziet. Sinds de kinderen weten dat hun perspectief niet bij de ouders ligt, ziet de man rust bij hen. Voor het overige betwist de man wat de vrouw stelt. De man is van mening dat het niet in het belang van de kinderen zou zijn als het eenhoofdig gezag bij de vrouw zou komen te liggen. Zolang de voogdij niet bij de GI ligt, wil de man zijn gezag behouden. Hij heeft tot nu toe nooit zijn gezag misbruikt en verleent toestemming wanneer dat van hem wordt gevraagd. Bovendien ziet de man niet dat hij in de weg staat aan thuisplaatsing van de kinderen nu het perspectief van de kinderen reeds duidelijk is en de raad binnenkort om gezagsbeëindiging van beide ouders zal verzoeken.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep – voor zover hier van belang – uiteengezet dat op de zitting op 10 september 2018 in overleg met de ouders een hulpaanbod is afgesproken op basis waarvan kon worden toegewerkt naar thuisplaatsing. Nadien bleek echter dat de ouders niet wensten mee te werken aan die hulpverlening zodat de gedragsdeskundige na een uitgebreide dossieranalyse tot de conclusie is gekomen dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt. Voorts heeft de GI afgezien van het volgen van het hersteltraject bij NIKA omdat dit teveel tijd zou kosten terwijl de kans groot is dat het zal mislukken en rust voor de kinderen belangrijker is.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Onlangs heeft de raad onderzoek gedaan naar de gezagsbeëindiging van de ouders. In dat onderzoek heeft de raad een duidelijk beeld gekregen van de kinderen waaruit blijkt dat zij zich goed ontwikkelen, maar dat hun hoofden vol zitten met deze situatie. Zij hebben erkenning nodig van met name de vrouw voor de problemen die zij ondervinden door hun verleden. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid in hun perspectief. Die ligt in de pleeggezinnen en daarom zal de raad binnenkort verzoeken tot beëindiging van het gezag van beide ouders. Hierdoor zullen de kinderen rust en continuïteit ervaren en kunnen zij onbelast contact met de ouders hebben. Pas dan kunnen de kinderen traumabehandeling krijgen. Thans de vrouw belasten met het eenhoofdig gezag is niet in het belang van de kinderen, aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De GI is sinds juli 2012 bij het gezin betrokken wegens de steeds groter wordende onveiligheid, en de persoonlijke problematiek van de ouders die voortkwam uit de echtscheiding. Nadat de vrouw tweemaal aangifte had gedaan van seksueel overschrijdend gedrag door de man ten opzichte van de kinderen, heeft het AMK onderzoek gedaan. Deze aangiftes zijn geseponeerd maar in 2012 is het AMK wel tot de conclusie gekomen dat de ouders de kinderen mishandelden in de vorm van psychisch geweld; zij verwaarloosden de kinderen pedagogisch als gevolg van hun echtscheidingsproblematiek. De kinderen hadden een achterstand in hun ontwikkeling en vertoonden in min of meerdere mate gedragsproblemen. Door GGZ Ingeest is een stoornis op zuigelingenleeftijd NAO bij [kind B] vastgesteld alsmede ouder-kind relatieproblemen. Bij [kind A] zijn ook ouder-kind relatieproblemen gediagnosticeerd alsook enuresis (hof: onwillekeurig plassen) dag en nacht. Het lukte de ouders niet onder begeleiding van hulpverlening tot gezamenlijke afspraken te komen met betrekking tot de veiligheid van de kinderen en uiteindelijk zijn de kinderen als gevolg van deze zorgen in oktober 2013 uithuisgeplaatst. In november 2014 zijn zij weer thuisgeplaatst bij de vrouw omdat de rechtbank van oordeel was dat de hulpverlening ook in de thuissituatie kon worden ingezet. Bij de thuisplaatsing is afgesproken dat de kinderen therapie zouden krijgen en dat er zicht moest komen op de opvoedvaardigheden van de ouders. Deze hulpverlening is niet tot stand gekomen doordat de ouders niet meewerkten. In maart 2016 heeft de basisschool van de kinderen een zorgmelding gedaan omdat er opnieuw zorgen waren over mishandeling bij de vrouw thuis en seksueel overschrijdend gedrag van de man richting de kinderen. Ook de GI had in 2016 zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders. De vrouw had moeite met het stellen van regels en grenzen en de kinderen luisterden slecht naar haar. Daarnaast waren er zorgen ten aanzien van de vraag in hoeverre de vrouw haar emoties onder controle kon houden in het bijzijn van de kinderen. Over de man bestonden zorgen over zijn te strenge opvoedstijl en het belasten van de kinderen met volwassenenzaken. Nadat de man en zijn echtgenoot al langer zorgen hadden over de thuissituatie bij de vrouw, en nadat de kinderen opnieuw vertelden over veelvoudig fysieke en geestelijke mishandeling door de vrouw, heeft de man in augustus 2017 een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. Vervolgens heeft de raad in zijn rapport van 5 december 2017 opgemerkt dat tussen de ouders onderling en tussen de kinderen en de ouders, een patroon zichtbaar is van aantrekken en hevig afstoten. Het is de hulpverlening in het vrijwillig kader niet gelukt grip te krijgen op deze situatie. Hierop zijn de kinderen in maart 2018 opnieuw uithuisgeplaatst.
Uit het Adviesverslag van Spirit van 7 september 2018 en het diagnostisch onderzoeksverslag NIKA van Altra van 14 juni 2019, blijkt dat de kinderen forse schade hebben opgelopen door wat zij hebben meegemaakt. Ze leiden aan forse loyaliteitsproblematiek, ze laten signalen van hechtingsproblematiek zien en vertonen trauma gerelateerd gedrag. Door hun bedreigde ontwikkeling ontstaat bij de kinderen hun eigen problematiek en vertonen zij beschadigend gedrag richting zichzelf. De kinderen hebben behoefte aan therapie gericht op traumaverwerking. Hieraan kunnen zij pas toekomen wanneer zij zich veilig genoeg voelen om te zeggen wat ze voelen en wanneer zij geen last van loyaliteitsconflicten ervaren. Daarvoor hebben de kinderen erkenning en ondersteuning nodig in wat ze hebben meegemaakt. Zij hebben een stevige trauma sensitieve omgeving nodig waarin zij rust ervaren en waar een beschikbare bijzonder reflectieve opvoeder aanwezig is die ruimte biedt voor de loyaliteiten van de kinderen naar beide ouders. De ouders kunnen dit de kinderen niet bieden doordat zij onvoldoende inzicht hebben in hun eigen aandeel aan dit geheel. Het lukt hen niet om het loyaliteitsconflict bij de kinderen weg te nemen en in het belang van de kinderen te handelen. Daardoor kunnen zij de kinderen onvoldoende ondersteunen in hun ontwikkeling.
Bij afronding van NIKA zag Altra dat slechts met een zeer intensief hersteltraject toegewerkt zou kunnen worden naar thuisplaatsing bij de vrouw. Altra had echter wel haar twijfels of een intensief hersteltraject uiteindelijk ertoe zal leiden dat de kinderen zich veilig voelen en vertrouwen hebben in de bestendigheid en veiligheid bij de vrouw. Ook vroeg Altra zich af of de vrouw zich bewust kan worden van alle schade die de kinderen hebben geleden en of zij daarop kan handelen.
Inmiddels heeft de GI bepaald dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt, heeft de raad zijn onderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel afgerond en zal de raad een verzoek indienen tot beëindiging van het gezag van de ouders. Het is de bedoeling dat [kind A] vanaf zomervakantie 2020 bij het pleeggezin van [kind B] zal gaan wonen.
5.7
Uit het voorgaande blijkt dat de kinderen al geruime tijd klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders. Zij hebben reeds jaren last van ernstige loyaliteitsproblematiek en zijn nu voor de tweede keer uithuisgeplaatst. Het lukt de ouders niet om deze loyaliteitsproblematiek bij de kinderen weg te nemen. Ook niet nu de kinderen uithuisgeplaatst zijn. Met haar stelling dat de houding van de man ten opzichte van de hulpverlening in de weg staat aan thuisplaatsing, gaat de vrouw eraan voorbij dat de problematiek van de kinderen niet (slechts) is terug te voeren op de uithuisplaatsing maar in belangrijke mate op de strijd tussen de ouders, de door de kinderen ervaren onveiligheid en het gebrek aan erkenning door beide ouders ten aanzien van de schade die de kinderen hebben geleden voor en tijdens de uithuisplaatsing.
Verder is van belang dat onvoldoende is komen vast te staan dat de man de thans voor de kinderen noodzakelijke en in te zetten hulpverlening in de weg staat.
Bij dit alles moet worden gevreesd dat een beslissing waarbij zal worden bepaald dat het gezag over de kinderen aan één van de ouders toekomt, de verstandhouding tussen de ouders nog meer zal doen verslechteren, met alle negatieve gevolgen van dien voor de kinderen. Eenhoofdig gezag zal naar het oordeel van het hof er dan ook niet toe leiden dat de kinderen zich niet meer klem en verloren geraakt voelen. Het hof verenigt zich met de overweging van de rechtbank dat het in het belang van [kind A] en [kind B] is dat beide ouders binnen de ondertoezichtstelling en het raadsonderzoek naar gezagsbeëindiging een gelijkwaardige rol innemen. De kinderen dienen thans op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de vraag waar zij mogen opgroeien, pas dan zullen zij de voor hen zo noodzakelijke rust kunnen ervaren. Een gezagswijziging als door de vrouw beoogd zal naar verwachting die rust niet dichterbij brengen.
Hetgeen de vrouw heeft gesteld met betrekking tot overwegingen van de kinderrechter over het perspectief van de kinderen in de beschikkingen van de kinderrechter van 10 september 2018 en 30 juli 2019 – wat er verder ook zij van de daaraan door de vrouw gegeven uitleg – leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de aard van die procedures (verlenging machtiging uithuisplaatsing) zich ertegen verzet dat aan de desbetreffende overwegingen bindende kracht tussen partijen wordt toegekend.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.N. van de Beek en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 12 mei 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.