ECLI:NL:GHAMS:2020:1430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
200.248.175/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van Kozijn Techniek Noord-Holland B.V. en bestuurdersaansprakelijkheid voor boedeltekort

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurders van Kozijn Techniek Noord-Holland B.V. voor het boedeltekort na het faillissement van de vennootschap. De curator heeft de bestuurders, [X] & [Y] en [appellante sub 4], aangesproken op hun onbehoorlijke taakvervulling, die volgens de curator een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. De rechtbank had eerder de vorderingen van de curator toegewezen, maar de bestuurders zijn in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de bestuurders aan hun administratieplicht hebben voldaan. Het hof concludeert dat de bestuurders hun taak onbehoorlijk hebben vervuld, wat hen hoofdelijk aansprakelijk maakt voor het boedeltekort. De curator vorderde een verklaring voor recht en betaling van een voorschot op het boedeltekort. Het hof heeft de vorderingen van de curator grotendeels bevestigd, maar heeft de veroordeling van [appellante sub 4] tot betaling van een hoger bedrag gedeeltelijk vernietigd. De proceskosten zijn toegewezen aan de curator, met compensatie tussen de curator en [appellante sub 4].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.248.175/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/263725 / HA ZA 17-640
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juni 2020
inzake

1.[X] & [Y] B.V.,

2.
[A] HOLDING B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[Y],
4
. [appellante sub 4],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,
tegen
[curator] q.q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Kozijn Techniek Noord-Holland B.V.,
kantoorhoudend te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B. van Veen te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna ook respectievelijk [X] & [Y] , [A] Holding, [Y] en [appellante sub 4] genoemd en appellanten sub 1 tot en met 3 tevens gezamenlijk [appellanten] ; geïntimeerde wordt hierna de curator genoemd.
[appellanten] en [appellante sub 4] zijn bij dagvaarding van 10 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2018, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen de curator als eiser en (onder meer) [appellanten] en [appellante sub 4] als gedaagden.
Het hof heeft op 30 oktober 2018 een tussenarrest uitgesproken waarin een comparitie van partijen is gelast. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Op 11 maart 2020 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Namens [appellanten] en [appellante sub 4] heeft gepleit mr. Van Buiten voornoemd en namens de curator mr. Van Veen voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben antwoord gegeven op door het hof gestelde vragen. Van de zijde van de curator zijn bij die gelegenheid bij akte nadere producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] en [appellante sub 4] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van de curator zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten.
De curator heeft geconcludeerd, kort samengevat, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof als uitgangspunt. Deze worden hierna onder 3.1 weergegeven, waar nodig aangevuld met nadere feiten die tussen partijen vaststaan.

3.Beoordeling

3.1. (
i) [X] & [Y] is enig aandeelhouder en bestuurder van Kozijn Techniek Noord-Holland B.V. (hierna: Kozijn Techniek) vanaf de datum van oprichting, 30 oktober 2015.
(ii) [A] Holding, een onderneming waarvan [Y] bestuurder is, en [B] Holding B.V. (hierna: [B] Holding), een onderneming waarvan [X] (hierna [X] ) bestuurder is, zijn ieder voor 50% aandeelhouder en bestuurder van [X] & [Y] .
(iii) [Y] en [appellante sub 4] zijn gehuwd.
(iv) Kozijn Techniek is op 11 april 2017 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Ingwersen tot curator.
( v) Op 13 april 2017 heeft de eerste bespreking kunnen plaatsvinden tussen de curator en de (indirect) bestuurders van Kozijn Techniek, [X] en [Y] (hierna: het bestuur). Tijdens die bespreking heeft het bestuur verklaard dat de administratie werd gehouden bij de boekhouder, [C] van [C] Velsen B.V. (hierna: [C] ).
(vi) Bij e-mail van 13 april 2017 is [C] verzocht afgifte te doen van de administratie aan de curator. Na enige aanmaningen heeft [C] uiteindelijk op 20 april 2017 een aantal digitale bestanden aan de curator toegestuurd.
(vii) Omdat klanten van Kozijn Techniek de curator benaderden met de vraag of de werkzaamheden die zij aan Kozijn Techniek hadden opgedragen zouden worden voortgezet door de boedel en de curator geen zicht had op de lopende verplichtingen, heeft de curator het bestuur per e-mail van 24 april 2017 uitgenodigd voor een gesprek. Tevens werd hem verzocht alsnog de benodigde administratie te verstrekken aan de curator.
(viii) Het bestuur verzocht vervolgens om een bespreking op een latere datum. De curator heeft hierop gereageerd bij e-mail van 25 april 2017 met de volgende inhoud:
Zoals aangegeven is het zeer moeilijk om contact met u te krijgen. Telefonisch bent u niet bereikbaar. Bovendien worden aan terugbelverzoeken geen gehoor gegeven. Dit ondanks uw toezeggingen daartoe. Daarnaast is de curator al ruim twee weken in afwachting van stukken die noodzakelijk zijn voor de afwikkeling van het faillissement.
Graag wil ik u erop wijzen dat u als bestuurder gehouden bent om mee te werken aan een goed verloop van het faillissement. Dit betekent (onder andere) dat u verplicht bent om de boekhouding te overleggen en inlichtingen aan de curator te verschaffen. In dit verband wijs ik u – voor zover nodig – op artikel 105 van de Faillissementswet. Het is mij overigens niet geheel duidelijk waarom de heer [D] bij de bespreking aanwezig zou moeten zijn. Dit geldt temeer nu u heeft aangegeven dat de heer [D] niet over andere c.q. aanvullende informatie beschikt. De door u voorgestelde datum voor een afspraak van 28 april aanstaande kan geen doorgang. Ons kantoor is die dag gesloten. De informatie die thans door u aangeleverd dient te worden, kan per e-mail worden verstrekt.
Ik verzoek u (nogmaals) met klem om per ommegaande de navolgende stukken c.q. informaties te verstrekken:
-
de door u toegezegde toelichting op de werkzaamheden die voor de heer ( [E] zijn verricht. Zoals mijn kantoorgenoot, mr. B. van Veen, u telefonisch heeft geïnformeerd, heeft de heer [E] inmiddels meerdere e-mails aan de curator gestuurd en wenst hij duidelijkheid te krijgen over de verbouwing van zijn huis.Deze informatie heeft spoed.
-
een kopie van de digitale financiële administratie 2015 t/m heden (auditfile);
-
overzicht (openstaande) debiteuren en crediteuren voorzien van NAW-gegevens per heden;
-
een actuele activastaat;
-
een overzicht van voorraden en onderhanden werk;
-
overzicht bankmutaties vanaf oprichtingsdatum van de vennootschap t/m heden;
-
inzage in de dagelijkse bankmutaties (pinpas + pincode);
-
kopie (onder)huurovereenkomst(en);
-
overzicht lopende verzekeringen;
-
overige informatie die voor de curator relevant is/kan zijn.
Tot slot verzoek ik nogmaals met spoed (vanmiddag voor 15.00) contact op te nemen met mijn kantoorgenoot, de heer Van Veen.
(ix) [Y] heeft op 26 april 2017 bij e-mail toegezegd de noodzakelijke informatie te zullen verstrekken. Deze toezegging is hij niet nagekomen.
( x) Na een nieuwe oproep door de curator heeft er op 2 mei 2017 een bespreking plaatsgevonden met [Y] (namens het bestuur). Meegedeeld werd dat [C] doende was de administratie van Kozijn Techniek op orde te maken en verder werd toegezegd dat [D] nog dezelfde middag aan de curator zou laten weten wanneer de administratie zou worden verstrekt. Deze toezegging werd niet nagekomen.
(xi) Op 9 mei 2017 heeft de curator een onaangekondigd bezoek gebracht aan [C] . Tijdens dat bezoek deelde [C] mee dat de werkzaamheden ten aanzien van het boekjaar 2016 en 2017 niet waren afgerond en dat hij zich om die reden terughoudend had opgesteld met het aanleveren van stukken. Vervolgens heeft de curator afgifte gevorderd van de fysieke stukken van de administratie van Kozijn Techniek die zich bij [C] bevonden. [C] heeft vervolgens drie ordners aan de curator overhandigd. Op uitdrukkelijk verzoek van de curator heeft [C] nadien per e-mail auditfiles over 2016 en 2017 en de verkoopfacturen aan de curator toegestuurd.
(xii) De curator heeft de drie ordners met administratie laten kopiëren en de originelen geretourneerd aan [C] , zodat hij zijn werkzaamheden kon voortzetten. Nadien zijn geen andere stukken door het bestuur of door [C] aan de curator overhandigd. Wel zijn bij memorie van grieven nadere stukken in het geding gebracht.
(xiii) Uit de overgelegde ordners is de curator gebleken dat een deel van de door Kozijn Techniek gefactureerde omzet is ontvangen op de privé bankrekening van [appellante sub 4] en op de en/of bankrekening die zij met [Y] hield.
(xiv) [X] en zijn echtgenote zijn op 8 mei 2018 in staat van faillissement verklaard. Op 5 juni 2018 is ook [B] Holding in staat van faillissement verklaard. [X] en [B] Holding waren in eerste aanleg mede-gedaagden, in verband met hun faillissementen is het geding tegen hen per genoemde data van rechtswege geschorst.
(xv) Uit het financiële verslag van de curator van 24 februari 2020 valt op te maken dat het totale bedrag aan (voorlopig) erkende schuldvorderingen € 512.101,02 bedraagt en dat uit het (tot zover) gerealiseerde actief de faillissementskosten niet kunnen worden voldaan.
3.2.
Stellende dat [X] & [Y] c.s. hun taak als (indirect) bestuurders van Kozijn Techniek kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld in de zin van artikel 2:248 BW en dat deze kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement van Kozijn Techniek is geweest en dat zij daarmee aansprakelijk zijn voor het boedeltekort, vordert de curator, voor zover in hoger beroep van belang, een verklaring voor recht ter zake en voorts de veroordeling van [X] & [Y] c.s. tot betaling van het na vereffening bestaande boedeltekort alsmede een voorschot daarop van € 187.000,-, met rente. Van [appellante sub 4] vordert hij een bedrag van € 182.791,46, met rente zijnde, volgens de curator, het beloop van de voor [X] & [Y] bestemde gelden die [appellante sub 4] op haar privé rekening heeft ontvangen.
De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen en [X] & [Y] c.s. en [appellante sub 4] in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [X] & [Y] c.s. en [appellante sub 4] in hoger beroep met twintig grieven op.
3.3.1.
Het hof zal eerst de grieven bespreken die betrekking hebben op de (beweerde) kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door [X] & [Y] c.s. als (indirect) bestuurders van Kozijn Techniek en de consequenties daarvan (grieven I tot en XIV).
3.3.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in de eerste plaats dat op het bestuur van een vennootschap de verplichting rust om van de vermogenstoestand van de vennootschap en van alles betreffende de werkzaamheden van de vennootschap op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
De rechtbank heeft uit het feitenmateriaal opgemaakt dat [appellanten] . voor het faillissement niet aan deze op hen rustende verplichting hadden voldaan en vastgesteld dat ook op het tijdstip dat vonnis is gewezen, ruim een jaar na het faillissement, de curator niet beschikte over een administratie die aan de norm van artikel 2:10 BW voldeed.
3.3.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in het kader van de beantwoording van de vraag of [appellanten] zich schuldig hebben gemaakt aan kennelijk onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:248 BW bepalend is het tijdstip van faillietverklaring en de schending van de norm van artikel 2:10 BW niet kan worden gerepareerd door ruim een jaar later alsnog een (beweerdelijk) correcte boekhouding te doen samenstellen. Daar komt bij dat ook in hoger beroep niet is gebleken dat de vennootschap over een zodanige administratie beschikt en aan de curator heeft overhandigd dat dit (alsnog) het oordeel rechtvaardigt dat aan de administratieplicht is voldaan. In dit verband heeft de curator gesteld dat zijn financieel medewerker na onderzoek van twee op 29 januari 2019 van de zijde van [appellanten] verstrekte auditfiles tot de conclusie is gekomen dat de boekhouding nog steeds niet compleet was; dat er inderdaad nog gegevens ontbraken is door [appellanten] niet, althans niet voldoende gemotiveerd, bestreden. Zo bleek uit onderzoek ter zitting van het hof van 11 maart jl. dat van de aan Kozijn Techniek toekomende gelden die via de privé rekening van [appellante sub 4] zijn ontvangen uitgaven voor gelieerde vennootschappen zijn gedaan (het ging bij dat onderzoek met name om verzekeringspremies) zonder dat zulks in de boekhouding van de vennootschap is geadministreerd (bijvoorbeeld via een - in rekening-courant te verwerken - vordering op de desbetreffende gelieerde vennootschap) en is van de zijde van [appellanten] toegegeven dat ter gelegenheid van het faillissement aan de curator geen deugdelijk overzicht van debiteuren kon worden verstrekt (zie in dit verband ook de e-mail van 20 april 2017 van [C] – prod. 6 bij inleidende dagvaarding - waarin op een verzoek zijdens de curator van 13 april 2017 om een overzicht van openstaande debiteuren en crediteuren voorzien van NAW-gegevens, wordt gereageerd met toezending van de NAW gegevens “voor zover aanwezig in het systeem” en een “verouderd” overzicht van openstaande posten debiteuren en crediteuren) waardoor het incasseren van openstaande vorderingen van de vennootschap door de curator werd bemoeilijkt, zo niet onmogelijk is gemaakt. Voorts bestaan er verschillen tussen de boekhoudkundige gegevens van de vennootschap zoals die in 2017 en in 2019 zijn aangeleverd die nog steeds vragen oproepen, was de kasadministratie niet naar behoren bijgewerkt en is niet betwist dat de curator - tot de indiening van de memorie van grieven met producties - uit de aan hem verschafte boekhoudkundige gegevens niet heeft kunnen opmaken dat er naast de privé betaalrekening bij ING van [appellante sub 4] (eindigend op 63) nog een tweede privé betaalrekening was bij ING (een en/of rekening op naam van [Y] en [appellante sub 4] ) waarop voor Kozijn Techniek bestemde betalingen werden ontvangen.
De conclusie kan ook in hoger beroep geen andere zijn dan dat [appellanten] niet aan de krachtens artikel 2:10 BW (jo 2:11 BW) op hen rustende administratieplicht hebben voldaan. Hun standpunt dat zij thans nog in de gelegenheid dienen te worden gesteld “om nadere financiële stukken aan te leveren, een toelichting te geven en/of vragen te beantwoorden” (pleitnota hoger beroep onder 3) vindt gelet op het voorgaande geen steun in het recht.
3.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2:248 lid 2 BW brengt het voorgaande mee dat [appellanten] hun taak onbehoorlijk hebben vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling vermoed wordt een belangrijke oorzaak van het faillissement van Kozijn Techniek te zijn.
Dit vermoeden is ook in hoger beroep niet weerlegd. Veeleer wijst het feitenmateriaal erop dat als gevolg van het ontbreken van een deugdelijke administratie (balans, overzicht baten en lasten, actueel overzicht debiteuren en crediteuren, duidelijke stand kaspositie) bij [appellanten] een behoorlijk zicht op de financiën van Kozijn Techniek ontbrak, dat deze vennootschap bijgevolg in feite onbestuurbaar was en dat financiële verplichtingen zijn aangegaan en de bedrijfsvoering is voortgezet zonder dat inkomsten van de vennootschap (dan wel reële verwachtingen daaromtrent) een en ander konden rechtvaardigen. Dat [Y] - zoals hij ter zitting van het hof verklaarde - alle gegevens omtrent de inkomsten en uitgaven van de vennootschap “in zijn hoofd had” overtuigt niet en valt ook moeilijk te rijmen met de stelling van [appellanten] (memorie van grieven onder 26) dat [appellanten] “door de bomen het bos niet meer zag(en)”. Daar komt bij dat in de financiële gegevens die in het geding zijn gebracht, naast het omleiden van gelden via privé rekeningen, aanwijzingen zijn gelegen dat (op niet te verwaarlozen schaal) kosten ten laste van Kozijn Techniek zijn gebracht die eigenlijk ten laste van gelieerde vennootschappen hadden behoren te komen, waardoor, los van het feit dat zulks niet op deugdelijke wijze werd geadministreerd, een onevenredig beroep op de liquiditeiten van de vennootschap is gedaan. Ook daarin is onbehoorlijke taakvervulling en een mogelijke oorzaak van het faillissement gelegen die tot aansprakelijkheid van het bestuur op de voet van artikel 2:248 BW leidt.
[appellanten] hebben bij memorie van grieven aangevoerd dat er een vooruitzicht op (aanzienlijke) groei van de omzet bestond als gevolg van door AHAM Vastgoed te plaatsen bestellingen. Dat er echter in 2016/2017 omtrent een verwachte omzet uit opdrachten van AHAM Vastgoed zodanige zekerheid bestond dat zulks het doen van de gestelde - kennelijk mede ten behoeve van Kozijn Techniek verrichte - investeringen rechtvaardigde, is ook met de verklaring van [C] onvoldoende feitelijk onderbouwd. [X] & [Y] hebben ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat andere feiten of omstandigheden dan hun onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest.
3.5.
Dit brengt mee dat de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat [appellanten] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort. Van gronden voor vermindering van de hieruit voortvloeiende betalingsverplichting op de voet van artikel 2:248 lid 4 BW is ook in hoger beroep onvoldoende gebleken. Ook faalt de stelling dat het gevorderde voorschot moet worden afgewezen. De mate waarin door [appellanten] hun boekhoudplicht is geschonden is daarvoor te ernstig.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven I tot en met XIV geen doel kunnen treffen. Het bewijsaanbod van [appellanten] heeft geen betrekking op concrete feiten die indien bewezen tot een andere uitkomst kunnen leiden en wordt derhalve gepasseerd.
3.7.
De grieven XV tot en met XVII zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante sub 4] de op haar rekening gestorte gelden dient terug te betalen omdat zij door de ontvangst daarvan ongerechtvaardigd is verrijkt.
Niet in geschil is dat deze gelden door klanten op aanwijzing/instructie van (het bestuur van) Kozijn Techniek op de betaalrekeningen bij ING van [appellante sub 4] en van [appellante sub 4] en [Y] gezamenlijk zijn overgemaakt. Door appellanten is voorts voldoende gemotiveerd toegelicht, en door de curator is onvoldoende gemotiveerd bestreden, dat de reden hiervoor was dat sprake was van een overstand op het door Rabobank aan de vennootschap verstrekte krediet in rekening-courant en dat betaling door debiteuren van de vennootschap op die rekening (zoals krachtens de kredietrelatie met Rabobank vereist) in de weg stond aan de op dat moment bestaande behoefte van de vennootschap aan liquide middelen.
In het licht hiervan kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, van ongerechtvaardigde verrijking van [appellante sub 4] ten koste van de vennootschap dan wel onrechtmatig handelen jegens de vennootschap niet worden gesproken. Het was immers de vennootschap die aan klanten tot het doen van de bewuste betalingen op de rekening van [appellante sub 4] (en van [appellante sub 4] en [Y] ) opdracht gaf. Naar [appellante sub 4] betoogt was het dan ook geenszins de bedoeling dat deze gelden aan haar (en [Y] ) privé ten goede zouden komen, maar dat deze zouden worden aangewend om aan lopende financiële verplichtingen van Kozijn Techniek en aan haar gelieerde vennootschappen te voldoen. Dat de op de privé rekeningen ontvangen gelden ook daadwerkelijk grotendeels aldus zijn besteed, vindt voldoende steun in de bij memorie van grieven overgelegde producties.
Voor zover echter blijkt dat de door [appellante sub 4] ontvangen gelden voor een deel niet zijn aangewend om daarmee op instigatie van de vennootschap betalingen te verrichten, is zij voor dit deel ongerechtvaardigd verrijkt en dient zij de schade van de vennootschap te vergoeden tot het bedrag van die verrijking. Het is in beginsel aan degene die zich op ongerechtvaardigde verrijking (dan wel onrechtmatigde daad) beroept om de omvang van de geleden schade te stellen en in geval van betwisting te bewijzen. Daartoe is in de gegeven omstandigheden (in relatie tot [appellante sub 4] ) niet voldoende het enkel in twijfel trekken of de posten die vermeld zijn in de door appellanten bij memorie van grieven overgelegde producties daadwerkelijk betalingen in voormelde zin betreffen, zoals de curator heeft gedaan. Wel heeft de curator aan zijn stelplicht voldaan wat betreft het bedrag van € 23.282,19 dat [appellante sub 4] , blijkens de door appellanten in het geding gebrachte overzichten, meer heeft ontvangen dan zij volgens eigen opgave ten behoeve van de vennootschap heeft betaald. Dat tot beloop van dit bedrag geen betalingen ten behoeve of in opdracht van Kozijn Techniek zijn verricht, is door appellanten niet voldoende gemotiveerd bestreden: dat - zoals van de zijde van appellanten bij pleidooi is aangevoerd - uit auditfiles zou blijken dat [appellante sub 4] per saldo nog een vordering op Kozijn Techniek heeft van € 1.658,- acht het hof in het licht van het door (onder meer) [appellante sub 4] bij memorie van grieven overgelegde bewijsmateriaal (bankafschriften en spreadsheets) te vaag.
Dit brengt mee dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover [appellante sub 4] is veroordeeld om aan de curator een bedrag van € 182.791,46 vermeerderd met rente te betalen. In plaats daarvan zal zij worden veroordeeld om aan de curator genoemd bedrag van € 23.282,19 vermeerderd met rente te voldoen (welke betaling, indien zij plaatsvindt, in mindering komt op het boedeltekort waarvoor, blijkens hetgeen hierboven is overwogen, [appellanten] hoofdelijk aansprakelijk zijn). De hier besproken grieven slagen derhalve gedeeltelijk.
3.8.
De uitkomst van het geding waartoe het voorgaande leidt rechtvaardigt een proceskostenveroordeling zoals die in eerste aanleg door de rechtbank is uitgesproken, de daartegen gerichte grieven XVIII tot en met XX falen derhalve. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de aan de zijde van de curator gevallen kosten van het geding in hoger beroep. Het gedeeltelijk slagen van de zijdens [appellante sub 4] tegen het vonnis gerichte grieven brengt mee dat de proceskosten in het geding in hoger beroep tussen [appellante sub 4] en de curator op hierna te vermelden wijze zullen worden gecompenseerd.
3.9.
De curator heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de lengte van de pleitnota van appellanten en verzocht zo nodig een nadere akte te mogen nemen. Het hof heeft geen aanleiding gezien hem daartoe in de gelegenheid te stellen nu hetgeen appellanten aan de hand van hun pleitnota betogen niet leidt tot een andere uitkomst voor zover het de beoordeling van de grieven I tot en met XIV en XVIII tot en met XX betreft en voor zover het de grieven XV tot en met XVII betreft hetgeen door appellanten is aangevoerd niet van dien aard is dat er aanleiding is om aan te nemen dat de curator niet in staat is geweest om daarop ter zitting adequaat te reageren.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellante sub 4] daarbij is veroordeeld om een bedrag van € 182.791,46 vermeerderd met rente aan de curator te betalen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante sub 4] tot betaling aan de curator van een bedrag van € 23.282,19 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 29 augustus 2017, tot de dag van algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op € 318,- aan verschotten en op € 6.322 voor salaris, en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
compenseert de proceskosten in het geding in hoger beroep tussen [appellante sub 4] en de curator in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en M.M. Korsten-Krijnen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2020.