ECLI:NL:GHAMS:2020:1426
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van zorg- en opvoedingstaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft op 19 maart 2020 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 31 januari 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder was van mening dat deze machtiging onterecht was verleend, omdat de beschuldigingen van mishandeling door haar onterecht waren en de situatie inmiddels verbeterd was. De vader steunde de beslissing van de kinderrechter en de Raad voor de Kinderbescherming heeft ook verzocht om de machtiging te handhaven, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij beide ouders.
De mondelinge behandeling vond plaats op 16 april 2020 via een beeld- en geluidverbinding vanwege de coronamaatregelen. Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk was voor haar verzorging en opvoeding, en om haar geestelijke en lichamelijke gesteldheid te onderzoeken. Het hof heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij [de minderjarige] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend.
Het hof heeft overwogen dat de situatie van [de minderjarige] in het gezinshuis waar zij verblijft, positief is en dat er verdere hulpverlening voor de ouders moet worden opgestart. De ouders zijn bereid om samen te werken aan verbetering van de situatie, maar de coronamaatregelen hebben de opstart van hulpverlening bemoeilijkt. Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn, en heeft de beschikking derhalve bekrachtigd.