ECLI:NL:GHAMS:2020:1425

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
200.258.690/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap, schadevergoeding, horloges en sieraden, wettelijke rente, afgifte sieraden

In deze zaak betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, die in 2010 zijn getrouwd en in 2018 zijn gescheiden. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De vrouw verzoekt onder andere om een schadevergoeding van € 2.750,- die door de DAS-verzekering is uitgekeerd, en om een verdeling van de levensverzekering bij Nationale Nederlanden. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om toedeling van verschillende horloges en sieraden, die hij als verknocht beschouwt.

Het hof heeft vastgesteld dat de schadevergoeding van de DAS-verzekering deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap en dat de man de helft van dit bedrag aan de vrouw moet betalen. Daarnaast is bepaald dat de man wettelijke rente verschuldigd is aan de vrouw over de waarde van de levensverzekering, die in gelijke delen moet worden verdeeld. Het hof heeft ook geoordeeld dat de horloges en sieraden van de man aan hem moeten worden toegedeeld, terwijl de vrouw de helft van de waarde van haar horloges en sieraden aan de man moet vergoeden. De vrouw is verder verplicht om de geboortering, trouwring en familiering van de man aan hem af te geven, met een dwangsom voor het geval zij hieraan niet voldoet.

De uitspraak van het hof leidt tot een herziening van de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de financiële verplichtingen tussen partijen zijn vastgesteld. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.258.690/01
zaaknummers rechtbank: C/13/620892 / FA RK 16-8676
C/13/632815 / FA RK 17-4896
beschikking van de meervoudige kamer van 12 mei 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.T.M. Bredius te Bussum,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. T. de Deugd te Warmenhuizen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 29 april 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 30 januari 2019.
2.2
De man heeft op 7 juli 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 16 september 2019 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 28 november 2019 met bijlagen (
p-v en foto), ingekomen op 2 december 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 november 2019 met bijlagen (
productie A t/m/ D), ingekomen op 2 december 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 1 december 2019 met bijlagen (
productie E t/m J), ingekomen op 2 december 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 december 2019 met bijlage (
wijziging verzoeken in incidenteel hoger beroep), ingekomen op 6 december 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 december 2019 met bijlagen (
verklaringen), ingekomen op 10 december 2019.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2010 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Het huwelijk op 6 april 2018 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 29 november 2017 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn de ouders van [kind] , geboren [in] 2004.
3.2
Bij beschikking van 29 november 2017 is, voor zover thans van belang, de beslissing op het verzoek van partijen de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap te verdelen op de door hem of haar voorgestelde wijze, aangehouden teneinde hen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot afspraken te kunnen komen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vastgesteld:
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de auto Peugeot 108;
- horloge Breitling;
- Day Date horloge Rolex;
- Yachtmaster junior;
- Bauwede horloge;
- de bankrekening onder nummer [rekeningnummer 1] op naam van de vrouw;
aan de man wordt toegedeeld:
- de scooter;
- de ringen: magnum zilver geboortering, trouwring en familiering;
- de bankrekening onder nummer [rekeningnummer 2] op naam van de man;
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van de parkeer- en verkeersboetes € 456,- aan de man dient te voldoen;
stelt vast dat een positief saldo op de bankrekening van partijen op de peildatum in gelijke delen tussen hen zal worden verdeeld dan wel dat zij in gelijke mate aansprakelijk zijn voor negatief saldo;
stelt vast dat partijen ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor de belastingaanslagen voor zover ontstaan voor de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap;
stelt de wijze van verdeling voor het overige als volgt vast:
- bepaalt dat de levensverzekering bij Nationale Nederlanden onder polisnummer
97335575 in gelijke delen wordt gesplitst tussen partijen;
- bepaalt dat de spaarpolis bij Interpolis met polisnummer 40447809 wordt afgekocht en tussen partijen in gelijke delen wordt verdeeld;
- bepaalt dat het tuinhuis van partijen dient te worden verkocht aan een derde en dat partijen ieder voor de helft aanspraak hebben op de opbrengst daarvan;
bepaalt dat de vrouw wegens overbedeling aan de man zal voldoen een bedrag van € 4.250,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
in principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
de man bij tussenbeschikking wordt veroordeeld binnen twee weken na datum van die beschikking een kopie over te leggen van de correspondentie met Nationale Nederlanden omtrent polis 97335575 en Interpolis nummer 40447809, vanaf december 2016 tot heden, althans van de correspondentie waaruit de waarde dan wel de uitgekeerde geldbedragen van de polissen, zoals deze in de verdeling moeten worden betrokken, blijkt, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft;
en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- de schadevergoeding van de DAS-verzekering ad € 2.750,- bij helfte moet worden verdeeld en de man op grond daarvan aan de vrouw verschuldigd is een bedrag van € 1.375,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vermoedelijke betaling door DAS, zijnde 1 februari 2017;
- de beslissing omtrent de verdeling van de polis bij Nationale Nederlanden c.q. de uitbetaling van de waarde van de polis wordt aangehouden totdat de man inzichtelijk heeft gemaakt wat met deze polis na december 2016 is gebeurd, om vervolgens te bepalen dat de man de helft van de (vrijgevallen) waarde aan de vrouw verschuldigd is, te verhogen met de wettelijke rente vanaf datum mogelijke uitbetaling;
- de vrouw geen overbedelingsvergoeding van € 4.250,- aan de man verschuldigd is;
Tot slot verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van de procedure, meer in het bijzonder omdat het hoger beroep is ingesteld vanwege de weigering van de man inzage te geven in het verloop van de levensverzekering bij Nationale Nederlanden, welke kosten aan de zijde van de vrouw betreffen de eigen bijdrage en het griffierecht, dan wel in geval van een resultaatbeoordeling, het honorarium van de advocaat van de vrouw.
4.3
De man verzoekt de man het door de vrouw verzochte af te wijzen.
in incidenteel hoger beroep
4.4
De man heeft verzocht in zijn verweerschrift in hoger beroep tevens houdend incidenteel appel, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
de vrouw over de periode februari 2019 tot aan de datum van de verkoop van de echtelijke woning verplicht is tot betaling van de helft van de premie spaarverzekering bij Interpolis en dat de vrouw dientengevolge aan de man dient te betalen een bedrag ad € 276,65 binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht;
de horloges van de man aan de man dienen te worden toebedeeld, alsmede te bepalen dat de vrouw binnen vier weken na het wijzen van de beschikking in dezen aan de man afgeeft, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de vrouw daaraan niet voldoet. Het betreffen de volgende horloges;
- het Breitling chronomat horloge
- het Rolex Day Date horloge
- het Rolex Day Just goud/staal horloge
- het Rolex Yachtmaster junior horloge
- het Bauwede horloge
3. de sieraden, bestaande uit drie halskettingen –Tricolor halsketting met Cartierplaat en geïntegreerde halsketting / Figaro ketting met geïntegreerde halsketting / Gourmetketting met geïntegreerde halsketting en drie ringen - een gouden zegelring met de initialen RJ, een blauwsaffier ring en een Rolexring- aan de man dienen te worden toebedeeld, alsmede te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na het wijzen van een beschikking door uw gerechtshof de drie gespecificeerde halskettingen en de drie gespecificeerde ringen aan de man afgeeft, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw daaraan niet voldoet, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
4. indien het hof van mening is dat de horloges niet verknocht zijn dan wel niet als lijfsieraden kunnen worden aangemerkt en derhalve niet aan de man dienen te worden toebedeeld, te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 6.500,-, zijnde de helft van de totale waarde van de vijf horloges, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
en te bepalen dat;
5) indien het hof van mening is dat de halskettingen en de drie ringen niet verknocht zijn dan wel niet als lijfsieraden kunnen worden aangemerkt, de vrouw aan de man een bedrag dient te volden ad € 3.150,- zijnde de helft van de waarde van de ringen en halskettingen van de man, binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
en te bepalen dat;
6) de vrouw aan de man een bedrag dient te voldoen ad € 23.251,50, zijnde de helft van de waarde van de horloges van de vrouw, binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
en te bepalen;
7. de vrouw aan de man een bedrag dient te voldoen ad € 5.780,- zijnde de helft van de waarde van de sieraden van de vrouw binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
8. de vrouw binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in deze de magnum zilveren geboortering, de trouwring en de familiering aan de man afgeeft, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw daaraan niet voldoet, althans zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
9. de vrouw aan de man dient te betalen, een bedrag ad € 1.196,66 wegens veroorzaakte parkeerboetes en snelheidsovertredingen, binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
10. beide partijen aansprakelijk zijn voor de belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode dat de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen nog niet is ontbonden alsmede dat beide partijen de ontvangen teruggaven IB 2016 over genoemde periode bij helfte dienen te delen en dat de vrouw dientengevolge aan de man dient te betalen binnen twee weke na het wijzen van de beschikking in dezen, een bedrag ad € 995,- ingevolge de opgelegde aanslagen/teruggaven IB 2016, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
11. de vrouw ten gevolge van de toedeling van de auto aan haar een bedrag aan de man dient te betalen van € 2.000,- binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
12. dat de vrouw de helft van de maandelijkse hypothecaire last ad € 297,50 dient te voldoen over de periode september 2018 tot en met de datum van verkoop/levering van de echtelijke woning, zijnde een totaal bedrag ad € 1.487,50, althans in ieder geval te voldoen een bedrag ad € 230,- per maand over de periode september 2018 tot en met 1 februari 2019, zijnde een totaal bedrag ad € 1.150,-, binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
4.5
De man heeft op 5 december 2019 bij wijziging verzoeken in incidenteel appel verzocht te bepalen dat:
1)
primair:de volgende horloges van de man verknocht zijn aan de man:
- het Breitling chronomat horloge ad € 3.000,-;
- het Rolex Day Date horloge ad € 18.900,-;
- het Rolex Day Just goud/staal horloge ad € 4.500,-;
- het Rolex Yachtmaster junior horloge ad € 13.900,-;
- het Van der Bauwede horloge ad € 1.000,-;
alsmede te bepalen dat vrouw, nu zij de horloges niet wenst af te geven aan de man, de waarde van de horloges ad € 41.300,- binnen twee weken na het wijzen van een beschikking in dezen aan de man dient te voldoen;
2)
subsidiair:te bepalen dat de horloges van de man aan de man dienen te worden toebedeeld, alsmede te bepalen dat de vrouw deze binnen twee weken na de beschikking van het hof aan de man afgeeft, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de vrouw daaraan niet voldoet met een maximum van € 41.300,-. Het betreffen de volgende horloges;
- het Breitling chronomat horloge
- het Rolex Day Date horloge
- het Rolex Day Just goud/staal horloge
- het Rolex Yachtmaster junior horloge
- het Van der Bauwede horloge
3)
primair:de volgende sieraden met een totale waaide van € 13.700,- van de man
verknocht zijn aan de man:
- halskettingen:
- Tricolor halsketting € 3.500,-;
- Cartierplaat en geïntegreerde halsketting € 2.550,-;
- Figaro ketting met geïntegreerde halsketting € 480,-;
- Gourmetketting met geïntegreerde halsketting € 220,-;
- drie ringen:
- een gouden zegelring met de initialen RJ € 2.100,-;
- een blauwsaffier ring € 3.000,-;
- een Rolexring € 1.850,-
alsmede te bepalen dat de vrouw, nu zij de sieraden niet wenst af te geven aan de man de waarde van deze sieraden, te weten een totaal bedrag ad € 13.700,- binnen twee weken na het wijzen van een beschikking in dezen aan de man dient te voldoen;
4)
subsidiair:te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na het wijzen van een beschikking door het hof de gespecificeerde halskettingen en de drie gespecificeerde ringen aan de man afgeeft, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw daaraan niet voldoet met een maximum van € 13.700,-, althans een zodanige beslissing als het hof juist acht;
5)
primair:de vrouw binnen twee weken na het wijzen van een beschikking in dezen een
in redelijkheid vastgestelde vergoeding van € 7.000,00 aan de man dient te betalen, nu
zij de volgende sieraden, die zijn opgenomen in de bestreden beschikking, niet wenst af te geven aan de man:
- Magnum zilveren ring
- de trouwring
- de familiering
subsidiair:de vrouw binnen twee weken na het wijzen van een beschikking in dezen de
- Magnum zilveren ring
- de trouwring
- de familiering
aan de man afgeeft op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw daaraan niet voldoet, met een maximum van € 7.500,-;
6) indien het hof van mening is dat de horloges van de man niet verknocht zijn dan wel niet als lijfsieraden kunnen worden aangemerkt en derhalve niet aan de man dienen te worden toebedeeld, te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen, een bedrag ad € 20.650,- zijnde de helft van de totale waarde van de vijf horloges, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
7) indien het hof van mening is dat de halskettingen en de drie ringen niet verknocht zijn dan wel niet als lijfsieraden kunnen worden aangemerkt, te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag dient te voldoen ad € 6.850,- zijnde de helft van de waarde van de ringen en halskettingen van de man, binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
en te bepalen dat:
8) de vrouw aan de man een bedrag dient te voldoen ad € 23.250,- zijnde de helft van de
waarde van de horloges van de vrouw, binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
en te bepalen dat:
9) de vrouw aan de man een bedrag dient te voldoen ad € 5.780,- zijnde de helft van de
waarde van de sieraden van de vrouw binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
10) de vrouw over de periode februari 2019 tot aan de datum beëindiging spaarverzekering
verplicht is tot betaling van de helft van de premie spaarverzekering bij Interpolis en dat de vrouw dientengevolge aan de man dient te betalen een bedrag ad € 276,65 binnen twee weken na het wijzen van uw beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
11) de vrouw de helft van de maandelijkse hypothecaire last ad € 297,50 dient te voldoen over de periode september 2018 tot en met de datum van verkoop/levering van de echtelijke woning, zijnde een totaal bedrag ad € 1.487,50, althans in ieder geval te voldoen een bedrag ad € 230,- per maand over de periode september 2018 tot en met 1 februari 2019, zijnde een totaalbedrag ad € 1.150,-, binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
12) de vrouw aan de man dient te betalen, een bedrag ad € 1.196,66 wegens veroorzaakte
parkeerboetes en snelheidsovertredingen, binnen twee weken na het wijzen van de
beschikking in dezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
13) beide partijen aansprakelijk zijn voor de belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode dat de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen nog niet is ontbonden alsmede dat beide partijen de ontvangen teruggaven IB 2016 over genoemde periode bij helfte dienen te delen, en dat de vrouw dientengevolge aan de man dient te betalen binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in dezen, een bedrag ad € 995,- ingevolge de opgelegde aanslagen/teruggaven IB 2016, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
14) de vrouw ten gevolge van de toebedeling van de auto aan haar een bedrag aan de man
dient te betalen van € 2.000,- binnen twee weken na het wijzen van de beschikking in
deze, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.6
De vrouw verzoekt het door de man verzochte af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Schadevergoeding DAS
5.1
De eerste grief van de vrouw ziet op de schadevergoeding van € 2.750,-, zoals deze door DAS in 2017 uit hoofde van een scooterongeval van de man ten tijde van het huwelijk in 2012 aan de man is uitbetaald. Volgens de vrouw heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om deze vergoeding in de verdeling te betrekken ten onrechte afgewezen op de grond dat dit verzoek dermate onvoldoende concreet is dat hierop geen beslissing kan worden genomen. De man had een vordering, die via de rechtsbijstandsverzekering van partijen eerst na een procedure medio 2017 aan de man is uitgekeerd. De schade is geleden in 2012 en gedurende het huwelijk door partijen samen gedragen. De vrouw maakt aanspraak op de helft van de vergoeding, te weten € 1.375,-.
5.2
De man stelt zich op het standpunt dat in 2012 reeds een voorschot is uitgekeerd en dat daarmee de materiële schade – het repareren van de scooter en de aanschaf van een nieuwe jas – was gedekt. De resterende uitkering in 2017 heeft slechts betrekking op in de toekomst – na 2017 – nog te lijden immateriële schade. De man slikt door het ongeval bloeddrukverlagende medicijnen en zal dat zijn hele leven moeten blijven doen. De uitkering in 2017 is verknocht aan de man ex artikel 1:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het betreft smartengeld, te weten een vergoeding die naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van de man verbonden nadelige gevolgen van het scooterongeval.
5.3
Bij beantwoording van de vraag of van een verknocht goed sprake is, staat voorop dat de gemeenschap van goederen blijkens het bepaalde in artikel 1:94 eerste en tweede lid (oud) BW in beginsel alle tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten alsmede al hun schulden omvat, behoudens de in lid 2 uitgezonderde gevallen. Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen daarentegen ingevolge het derde lid (oud, huidige vijfde lid) van voormeld artikel slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. In de jurisprudentie is algemeen aanvaard dat het antwoord op de vraag of sprake is van zodanige bijzondere verknochtheid en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, afhangt van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Als productie 10 bij het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek van de man in eerste aanleg heeft de vrouw een brief van DAS van 9 januari 2017 overgelegd inclusief vaststellingsovereenkomst. In artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst wordt vermeld dat alle aanspraken van de man op vergoeding van materiële en immateriële schade worden vastgesteld op een bedrag van € 3.750,-. Uit artikel 2 valt af te leiden dat daarvan reeds een voorschot van € 1.000,- is betaald. De door de man geleden en/of te lijden materiële en immateriële schade is nergens in de overeenkomst nader uitgewerkt, en de man heeft nagelaten stukken in het geding te brengen waaruit valt af te leiden dat het in 2017 betaalde restant van de schadevergoeding ad € 2.750,- uitsluitend betrekking had op in de toekomst – na 2017 – nog te lijden immateriële schade, zoals hij zelf stelt. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat meergenoemd – in 2017 – door DAS uitgekeerde bedrag een vergoeding voor immateriële schade betreft die naar haar aard bestemd is om te dienen als compensatie voor het leed – zoals pijn, verdriet en verminderde levensvreugde – dat de man in de toekomst nog zal ondergaan en dus uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van de man verbonden nadelige gevolgen van het scooterongeluk. Dit houdt in dat grief 1 van de vrouw slaagt en het bedrag van € 2.750,- voor verdeling bij helfte in aanmerking komt.
Polis levensverzekering Nationale Nederlanden; wettelijke rente
5.4
Grief 2 van de vrouw heeft betrekking op de splitsing van de levensverzekering bij Nationale Nederlanden onder polisnummer 97335575. Bij inleidend verzoekschrift van december 2016 heeft de vrouw verzocht de helft van de waarde van deze verzekering aan de vrouw toe te kennen alsmede te bepalen dat de vrouw inzage krijgt in de berekening van de waarde door overlegging van onderliggende stukken van Nationale Nederlanden. De man heeft in eerste aanleg de verzochte inzage niet verschaft. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de levensverzekering bij Nationale Nederlanden in gelijke delen wordt gesplitst tussen partijen. In haar appelrekest heeft de vrouw vervolgens verzocht te bepalen dat de beslissing omtrent de verdeling van de polis c.q. de uitbetaling van de waarde van de polis wordt aangehouden, totdat de man inzichtelijk heeft gemaakt wat met deze polis na december 2016 is gebeurd, om vervolgens te bepalen dat de man de helft van de (vrijgevallen) waarde aan de vrouw verschuldigd is, te verhogen met de wettelijke rente vanaf datum mogelijke uitbetaling. De man heeft zich in zijn verweerschrift niet verzet tegen de deling van de opgebouwde waarde in de polis. Uit de door de man als productie 0.1 bij verweerschrift in hoger beroep tevens houdend incidenteel appel overgelegde brief van Nationale Nederlanden van 24 maart 2017 valt af te leiden dat de polis op verzoek van de man reeds in maart 2017 is afgekocht en dat de afkoopwaarde van € 20.746,- kort daarna aan de man is overgemaakt. De vrouw heeft haar verzoek vervolgens in haar verweerschrift tegen incidenteel appel beperkt en uitsluitend nog aanspraak gemaakt op de wettelijke rente vanaf mei 2017 (de datum waarop de levensverzekering is uitbetaald aan de man) over de helft van de uitgekeerde waarde. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw geen wettelijke rente toekomt, ook niet nu de opgebouwde waarde eerder is uitgekeerd.
5.5
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Wettelijke rente is verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening in verzuim is geweest. In een procedure waarbij verdeling van de gemeenschap van goederen is verzocht, wordt eerst bij de uitspraak van de rechter vastgesteld wat partijen eventueel aan elkaar verschuldigd zijn. De wettelijke rente kan dan ook niet verschuldigd zijn over de periode vóór de datum van die uitspraak, nu voor de datum van de uitspraak nog niets verschuldigd is in het kader van de verdeling, en dus geen sprake kan zijn van verzuim. De polis maakte deel uit van de huwelijksgoederen-gemeenschap. Deze kwam derhalve voor verdeling door de rechtbank in aanmerking. Indien de man in de procedure in eerste aanleg naar waarheid uiteen gezet had dat hij de polis reeds in maart 2017 had afgekocht, was de rechtbank, conform het verzoek van de vrouw, in staat geweest de helft van de waarde van deze verzekering aan de vrouw toe te kennen. Het hof is van oordeel dat de man door te zwijgen, sterker nog, door te doen alsof de polis nog bestond en gesplitst kon worden, de vrouw de kans heeft ontnomen een dergelijke uitspraak in eerste aanleg te verkrijgen. Waar de man derhalve heeft verzuimd de vrouw naar waarheid te informeren, heeft deze handelwijze ertoe geleid dat hij ten onrechte niet in eerste aanleg is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van de helft van de polis. Onder die omstandigheden acht het hof het redelijk en billijk de ingangsdatum van de wettelijke rente te bepalen op de datum van de bestreden beschikking. Dit betekent voor het onderhavige geval dat de man wettelijke rente verschuldigd is aan de vrouw over het bedrag van € 10.373,- vanaf de datum van de bestreden beschikking. Grief 2 slaagt gedeeltelijk.
Horloges en sieraden van de man en de vrouw
5.6
Grief 3 van de vrouw en de grieven 2 tot en met 5 van de man lenen zich voor gezamenlijke bespreking, nu deze alle betrekking hebben op de al dan niet in de huwelijksgoederengemeenschap vallende sieraden van de man en de vrouw. In de procedure in eerste aanleg heeft de man gesteld dat hem vijf horloges, drie ringen, drie armbanden en drie halskettingen toebehoren, die zonder enige verrekening aan hem dienen te worden toebedeeld, nu het verknochte goederen betreft. De vrouw heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat zij de door de man genoemde horloges, armbanden en kettingen nog nooit heeft gezien. Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat er wel horloges in de huwelijksgoederengemeenschap aanwezig zijn, heeft de vrouw aangevoerd dat de man haar de helft van de waarde dient te vergoeden. Ter zake van de ringen heeft zij aangevoerd dat deze zonder enige verrekening naar de man kunnen. Wat dat laatste betreft heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw de ringen aan de man dient te overhandigen. Ten aanzien van de overige sieraden is de rechtbank van oordeel dat de man voldoende concreet heeft onderbouwd dat de horloges aanwezig zijn, met uitzondering van de Rolex Chronomat. Het bestaan van de overige sieraden (kettingen en armbanden) heeft de man niet aannemelijk weten te maken. De rechtbank is van oordeel dat de door de man gestelde en aangetoonde sieraden geen aan de man verknochte lijfsieraden zijn, mede nu zij klaarblijkelijk niet dagelijks werden gedragen maar in een kluis of iets in die trant werden bewaard en verder dat zij voor de door de man gestelde waardes in de verdeling worden meegenomen. Het komt de rechtbank verder waarschijnlijk voor dat de sieraden in het beheer van de vrouw zijn en dat zij niet voornemens is om deze aan de man over te dragen, zodat de rechtbank de horloges aan de vrouw zal toedelen tegen een waarde van € 8.500,- onder voldoening van een bedrag van € 4.250,- aan de man. Tussen partijen is niet in geding dat de vrouw haar eigen sieraden zal houden zonder vergoeding van enige waarde, aldus nog steeds de rechtbank.
5.7
Grief 3 van de vrouw komt op - kort gezegd - tegen de door de rechtbank vastgestelde overbedeling van € 4.250,-. De vrouw betwist dat zij ooit over de door de man opgegeven horloges heeft beschikt. Zij lagen, voor zover de vrouw weet, altijd in de echtelijke woning, waar de man ze bewaarde in een speciaal kastje in de keuken. Zij vermoedt dat de man, die bij aanvang van de echtscheidingsprocedure een langere periode alleen in de woning heeft verbleven, de horloges zelf heeft meegenomen.
5.8
De man komt op zijn beurt in de grieven 2, 3 en 4 op tegen het oordeel van de rechtbank dat de horloges en sieraden niet verknocht zijn aan de man. Het feit dat de horloges die niet werden gedragen, goed werden opgeborgen, kan volgens de man niet leiden tot de conclusie dat die goederen daarom niet aan hem verknocht zijn. De man heeft vier van de vijf horloges van zijn ouders cadeau gekregen en één horloge zelf gekocht. Grief 3 van de man richt zich tevens tegen het oordeel van de rechtbank dat de man het bestaan van de overige sieraden niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de sieraden niet aan hem verknocht zijn. In grief 4 stelt de man dat hij vijf horloges heeft, die door de man zijn opgenomen in de lijst “verdelen en verrekenen”. De waarde van deze horloges bedraagt in totaal € 13.000,-. De vrouw dient de man derhalve € 6.500,- te betalen. De totale waarde van de halskettingen is € 3.050,- en de waarde van de drie ringen is € 3.250,-, zodat de vrouw aan de man ter zake een bedrag van € 1.525,- en van € 1.625,- dient te voldoen. Daarnaast maakt de man aanspraak op de helft van de waarde van de sieraden van de vrouw. Zij bezit twee horloges, die zij ooit cadeau heeft gekregen van de man met een totale waarde van € 46.503,-, alsmede een aantal andere sieraden (oorbellen, hanger, ketting, armband) met een totale waarde van € 11.560,-, die ook in de verdeling moeten worden meegenomen. In grief 5 tot slot verzoekt de man het hof een dwangsom te verbinden aan de bepaling dat de vrouw de in eerste aanleg genoemde ringen aan de man afgeeft. De man verzoekt het hof in zijn verweerschrift in hoger beroep tevens houdend incidenteel appel – kort gezegd – primair om toedeling van zijn horloges en sieraden, en subsidiair - voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat de horloges en sieraden niet verknocht zijn aan de man dan wel niet als lijfsieraden kunnen worden aangemerkt en derhalve niet aan de man dienen te worden toegedeeld - om te bepalen dat de vrouw de helft van de waarde aan de man dient te voldoen.
5.9
Bij zijn wijziging verzoeken in het incidenteel hoger beroep heeft de man het hof – kort gezegd – primair verzocht te bepalen dat de horloges en sieraden verknocht zijn aan de man alsmede te bepalen dat de vrouw, nu zij meergenoemde horloges en sieraden niet wenst af te geven aan de man, de (volledige) waarde ervan aan de man dient te voldoen, en subsidiair dat de horloges en sieraden aan de man dienen te worden toebedeeld alsmede te bepalen dat de vrouw deze aan de man afgeeft op straffe van een dwangsom. Voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat de horloges en sieraden niet verknocht zijn dan wel als lijfsieraden kunnen worden aangemerkt en derhalve niet aan de man dienen te worden toebedeeld, verzoekt de man meer subsidiair te bepalen de vrouw de helft aan de man moet voldoen. De primaire wijziging/vermeerdering van het verzoek van de man, inhoudende bepaling dat de vrouw de volledige waarde van de horloges en sieraden aan de man dient te vergoeden, zal het hof buiten beschouwing laten. Het gaat hier niet om een concretisering van een eerder door de man onder woorden gebracht verzoek, doch om een wijziging van zijn verzoek. Op basis van de zogenoemde twee-conclusie-regel diende de man zijn verzoeken echter niet later dan in zijn verweerschrift in hoger beroep tevens houdend incidenteel appel te wijzigen of vermeerderen (vgl. HR 23 september 2011 LJN BQ 7064). Onder omstandigheden is plaats voor een uitzondering op deze regel, bijvoorbeeld als de wederpartij ondubbelzinnig heeft ingestemd, als de aard van het geschil meebrengt dat wijziging nog mogelijk is, of wordt beoogd recht te doen aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisvermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken gegevens zou moeten worden beslist, of om te voorkomen dat er een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Een dergelijke uitzondering doet zich hier niet voor. De door de man verzochte wijziging levert strijd met de goede procesorde op. De man zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn aanvullende verzoeken voor zover deze zien op vergoeding door de vrouw van de volledige waarde van de horloges en sieraden van de man.
5.1
Het hof zal thans ingaan op de vraag of ten aanzien van de door de man opgevoerde horloges en sieraden sprake is van verknochtheid die maakt dat deze niet in de gemeenschap van goederen vallen. Zoals hiervoor onder 5.3 reeds uiteen gezet, hangt het antwoord op de vraag of sprake is van dermate verknochtheid dat een goed niet in de gemeenschap van goederen valt, af van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Het hof is van oordeel dat het feit dat vier van de vijf horloges alsmede een groot deel van de overige sieraden door de ouders van de man aan de man cadeau zijn gedaan, niet betekent dat de sieraden geen deel uitmaken van de gemeenschap en niet in de verdeling hoeven te worden betrokken. Het hof vindt hiervoor ook steun in de parlementaire geschiedenis, waarin nadrukkelijk is opgemerkt “
…dat met verknochtheid in het spraakgebruik meer gedoeld wordt op familiesieraden e.d., welke zaken juist niet tot de verknochte zaken in de zin van deze bepaling behoren.”. De man heeft verder geen argumenten aangevoerd die tot de conclusie leiden dat van een dermate verknochtheid sprake is, dat deze zich ertegen verzet dat genoemde horloges en sieraden in de gemeenschap van goederen zouden vallen. Dat de man zeer gehecht is aan deze sieraden en dat hij de enige is die de sieraden droeg, is evenmin voldoende in dit verband. Nu de man ook overigens onvoldoende gemotiveerd gesteld heeft waarom sprake is van de in lid 3 (oud) geformuleerde uitzondering op de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW dat de gemeenschap van goederen alle goederen van beide echtgenoten omvat, falen de grieven 2, 3 en 4 van de man in zoverre. Wel is het hof van oordeel dat de desbetreffende horloges en sieraden op grond van het vorenstaande aan de man moeten worden toegedeeld. Het hof verwijst in dit verband naar de maatstaf van artikel 1:101 BW, inhoudende dat ieder der echtgenoten de bevoegdheid heeft om onder meer de door hem of haar gebruikte kleinodiën en gedenkstukken tot zijn of haar familie behorende, tegen de geschatte prijs over te nemen. Een en ander leidt tot de conclusie dat het hof de horloges en sieraden van de man aan hem zal toedelen, tegen vergoeding van de waarde aan de gemeenschap van goederen.
5.11
De volgende vraag is dan welke sieraden en horloges van de man in de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vallen en derhalve in de verdeling dienen te worden betrokken. De man heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat hem vijf (nader omschreven) horloges, drie armbanden, drie (nader omschreven) ringen en drie halskettingen toebehoren, maar dat de vrouw deze in haar bezit heeft en weigert deze aan de man af te geven. Deze sieraden en horloges dienen volgens de man zonder enige verrekening aan hem te worden toebedeeld. De vrouw heeft in eerste aanleg aangevoerd dat aan de man kunnen worden toegedeeld zonder verdere verrekening zijn trouwring, een geboortering en een ring van een oom, dat de vrouw haar eigen sieraden wenst te behouden, en dat de andere sieraden, zoals door de man genoemd, er niet zijn. De man heeft op 18 oktober 2017 een formulier “verrekenen en verdelen” ingediend. Daarin worden vier horloges genoemd (de “Rolex Day Just” ontbreekt, die stond wel in een eerder op 29 juni 2017 door hem ingediend formulier “verrekenen en verdelen”). Als productie B heeft de man eveneens op 18 oktober 2017 foto’s in het geding gebracht van vijf horloges en foto’s waarop hij horloges draagt. Ter zitting van 6 november 2018 bij de rechtbank heeft de vrouw erkend dat de drie ringen van de man bij haar zijn. Wat betreft de horloges heeft zij betwist dat deze in haar bezit zijn.
5.12
In zijn verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel heeft de man een aangepaste opsomming gegeven van zijn sieraden. De man stelt in eerste aanleg per abuis te hebben verzocht om aan hem drie armbanden toe te delen. Deze armbanden zijn gedurende het huwelijk in de halskettingen verwerkt. De man verzoekt het hof om aan de man drie halskettingen toe te delen, te weten een Tricolor halsketting met Cartierplaat, een Figaro ketting en een Gourmetketting. In productie 3.1 heeft de man afbeeldingen van halskettingen zoals door hem omschreven overgelegd. Verder houdt de vrouw volgens de man nog de volgende ringen onder zich: een blauwsaffier ring, een Rolex ring en een gouden zegelring met de initialen RJ. Afbeeldingen van die ringen zijn volgens de man te vinden in productie 3.2. Daarnaast bezat de man vijf horloges (een Breitling chronomat horloge, een Rolex Day Date horloge, een Rolex Day Just goud/staal horloge, een Rolex Yachtmaster junior horloge en een Van der Bauwede horloge). In dit verband verwijst hij naar het door hem op 29 juni 2017 ingediende formulier “verrekenen en verdelen”. Bij journaalbericht van 1 december 2019 heeft de man als productie H foto’s van hemzelf met zijn sieraden ten tijde van het huwelijk in het geding gebracht.
5.13
De vrouw voert in haar verweerschrift in incidenteel appel aan dat zij niet beschikt over de sieraden en horloges van de man. Zij zijn reeds in het bezit van de man en de vrouw kan derhalve niet voldoen aan het verzoek van de man tot afgifte. Toen partijen nog samenwoonden in de echtelijke woning, lagen de sieraden van hen beiden in een speciaal kastje in de keuken. De vrouw heeft aan het einde van de relatie de woning samen met de zoon van partijen diverse keren noodgedwongen moeten verlaten. Bij terugkeer van de vrouw in de echtelijke woning op grond van een voorlopige voorziening waarbij haar het gebruik van de woning werd toegewezen, bleek dat de man zijn sieraden uit het kastje had meegenomen, evenals persoonlijke spullen en kleding. Vanaf dat moment beschikte ieder over zijn/haar eigen sieraden, aldus de vrouw. Van de door de man genoemde kettingen kent de vrouw alleen de Tricolor halsketting. Volgens de vrouw heeft de man in het kastje/kluisje in de echtelijke woning – kennelijk per abuis – achtergelaten een trouwring, een geboortering en een ring van een oom. Deze heeft de vrouw ten tijde van de verhuizing aan de man gegeven.
5.14
In het licht van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man het bestaan van alle door hem gestelde sieraden en horloges voldoende aannemelijk heeft weten te maken. Het hof hecht waarde aan de door de man in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde foto’s, waarop (onder andere) is te zien dat hij een aantal horloges draagt die overeenkomen met de door de man gegeven beschrijvingen, alsmede aan de overgelegde afbeeldingen van kettingen en ringen, en de daarbij gegeven omschrijvingen. Ook wijst het hof op de verklaring van de ouders van de man, overgelegd als productie G in hoger beroep, waarin zij gespecificeerd uiteenzetten welke sieraden en horloges zij aan de man geschonken hebben, hetgeen nagenoeg overeenkomt met de eerdere stellingen van de man. Daartegenover valt op dat de vrouw in het geheel niet is ingegaan op de door de man overgelegde foto’s en afbeeldingen. Sterker nog, zij heeft - anders dan in eerste aanleg - het bestaan van de door de man genoemde horloges in hoger beroep niet (meer) betwist. Hetzelfde geldt voor de kettingen en ringen. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat zij van de kettingen slechts de Tricolor ketting kent, doch daarmee heeft zij niet (gemotiveerd) weersproken dat de man de andere kettingen in zijn bezit had. Over de door de man in grief 3 onder punt 13 van het verweerschrift genoemde ringen, zegt de vrouw helemaal niets. De vrouw stelt slechts in algemene bewoordingen dat zij niet over bedoelde sieraden en horloges beschikt; de man en de vrouw zouden hun sieraden en horloges in een kastje in de keuken hebben opgeborgen en bij zijn vertrek uit de echtelijke woning zou de man al zijn spullen (op drie ringen na) hebben meegenomen. Deze ringen zou de vrouw in haar bezit hebben gehad, maar teruggegeven. De conclusie is dan ook dat de man voldoende concreet heeft onderbouwd dat de door hem gestelde horloges en sieraden aanwezig zijn.
5.15
Het hof is daarnaast van oordeel dat de man eveneens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem genoemde sieraden en horloges nog in het bezit van de vrouw zijn. Daartoe acht het hof van belang dat de vrouw eerst in hoger beroep heeft aangevoerd dat de sieraden van de man (en de vrouw) ten tijde van het huwelijk in een kastje/kluisje in de keuken werden opgeborgen. Niet valt in te zien waarom de vrouw een en ander niet in eerste aanleg heeft kunnen aanvoeren. Een verklaring voor dit nalaten van de zijde van de vrouw ontbreekt, terwijl de man de stelling van de vrouw omtrent het kastje in de keuken uitdrukkelijk heeft betwist. Daarnaast heeft de man bij zijn verweerschrift in hoger beroep als productie 0.2 een foto van de vrouw in het geding gebracht, waarop de vrouw volgens de man is te zien met het Rolex Yachtmaster horloge van de man, nadat partijen uit elkaar gegaan waren. De vrouw heeft niet betwist dat bedoelde foto na het uiteengaan van partijen is gemaakt, en evenmin dat zij op die foto een heren Rolex draagt, type Yachtmaster. De vrouw heeft echter – desgevraagd – ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat het hier een nep Rolex uit Spanje of Turkije betreft, en niet die van de man. Het hof acht deze verklaring van de vrouw in het licht van het samenstel van haar verklaringen niet aannemelijk. Uit de door de vrouw overgelegde verklaringen volgt niet onomstotelijk dat de vrouw de sieraden niet heeft of niet weet waar ze zijn. Hetzelfde geldt voor haar stelling dat de man zijn horloges en sieraden zelf uit de woning heeft meegenomen en dat zij daarover niet meer beschikt. Het hof acht niet waarschijnlijk dat de man, zoals de vrouw aanvoert, wel zijn kleding, horloges en een deel van zijn sieraden zou hebben genomen, maar niet de geboortering, de trouwring en de ring van een oom, die voor hem juist sentimentele waarde hebben. Ook acht het hof niet aannemelijk dat de vrouw de ringen rond de verhuizing zou hebben afgegeven. Bewijs daarvoor heeft zij niet overgelegd of aangeboden. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de horloges en sieraden van de man in het beheer van de vrouw zijn en dat zij deze niet aan de man wenst over te dragen. Het hof zal de desbetreffende horloges en sieraden aan de man toedelen en - overeenkomstig het verzoek van de man bij verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel - bepalen dat de vrouw deze aan hem dient af te geven, bij gebreke waarvan de vrouw de helft van de waarde aan de man dient te voldoen. Voor zover de vrouw wel sieraden aan de man afgeeft, is de man gehouden de vrouw de helft van de waarde van de afgegeven sieraden te vergoeden. De grieven 2, 3 en 4 van de man slagen in zoverre, grief 3 van de vrouw faalt.
5.16
Wat betreft de waarde van de horloges en sieraden van de man gaat het hof uit van de door de man gestelde bedragen in zijn verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel, nu deze niet afwijken van hetgeen de man hieromtrent in eerste aanleg heeft gesteld (daarbij ging het uitsluitend om de horloges overigens) en deze bedragen door de vrouw niet (voldoende) gemotiveerd zijn betwist. Een en ander komt neer op het volgende: het Breitling chronomat horloge ad € 1.500,-, het Rolex Day Date horloge ad € 3.000,-, het Rolex Day Just goud/staal horloge ad € 4.500,-, het Rolex Yachtmaster junior horloge ad € 2.500,- en het Van der Bauwede horloge ad €1.500,-, de Tricolor halsketting met Cartierplaat ad € 2.350,-, de Figaro ketting ad € 480,- en de Gourmetketting ad € 220,-, de blauwsaffier ring ad € 1.250,-, de Rolex ring ad € 1.000,- en de gouden zegelring met de initialen RJ ad € 1.000,-. Het hof gaat in dit verband voorbij aan de door de man bij wijziging verzoek in incidenteel appel opgegeven afwijkende – veel hogere – bedragen ter zake van de horloges en sieraden. De man verwijst ter onderbouwing van deze hogere bedragen naar het als productie I overgelegde taxatierapport van Diamanthandel L. Böhne van 26 mei 2019, waarbij de door de man genoemde horloges en sieraden zijn getaxeerd op de “geschatte nieuwwaarde”. Allereerst bevreemdt het het hof dat bedoeld taxatierapport, zoals daarin wordt weergegeven, is opgemaakt op verzoek van de man “ten dienste van ener kostbaarheden verzekeringen”. Indien de man, zoals hij stelt, niet over de horloges en sieraden beschikte, valt niet in te zien waarom hij juist op dat moment daarvoor een kostbaarhedenverzekering zou afsluiten. Daarnaast zijn de omschrijvingen in het rapport van de diverse horloges en sieraden onduidelijk (zo wordt over een “Staal van der Bouweden, Magnum” gesproken met als nadere omschrijving “Geel gouden ring met saffier”, terwijl dit naar eigen zeggen van de man een horloge betreft) en valt uit het rapport niet af te leiden of alle door de man genoemde horloges en sieraden daarin zijn opgenomen. Belangrijker is echter dat de man geen enkele verklaring geeft voor de discrepantie tussen de door hem niet alleen in eerste aanleg doch ook in zijn verweerschrift in hoger beroep van 5 juli 2019 genoemde waarde van zijn horloges van bij elkaar € 13.000,- en die van zijn kettingen van € 3.050,- enerzijds en de in het - reeds twee maanden daarvoor opgestelde - taxatierapport genoemde bedragen anderzijds, die neerkomen op een waarde van de vijf horloges van de man van ruim € 41.000,- en een waarde van de kettingen die, voor zover het hof kan nagaan, ook meer dan twee keer zo hoog is. Voor zover de man in zijn wijziging verzoeken in incidenteel appel uitgaat van 4 halskettingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een Tricolor halsketting enerzijds en een Cartierplaat en geïntegreerde halsketting anderzijds, gaat het hof eveneens daaraan voorbij, nu dit een niet toelaatbare eiswijziging vormt en daarnaast geen verklaring wordt gegeven voor de discrepantie tussen deze opsomming enerzijds en de opsomming in het verweerschrift anderzijds.
5.17
Vervolgens komt aan de orde het verzoek van de man in grief 4 dat, indien het hof van oordeel is dat de horloges en sieraden van de man niet aan hem verknocht zijn en niet op grond van het feit dat het zijn lijfsieraden zijn aan hem moeten worden toebedeeld, datzelfde geldt voor de horloges en sieraden die van de vrouw zijn en die zij onder zich houdt. De man heeft in punt 21 van zijn verweerschrift een opsomming gegeven van de horloges van de vrouw met – naar zijn zeggen – een totale waarde van € 46.503,-, en in punt 23 van zijn verweerschrift een opsomming van de sieraden van de vrouw met een totale waarde van € 11.500,-. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de man als productie 4.1 en 4.2 (onder andere) foto’s van de vrouw in het geding gebracht, waarop te zien is dat zij het Rolex horloge en het Breitling horloge draagt. De man heeft het hof verzocht te bepalen dat de vrouw aan de man de helft van de totale waarde van haar horloges en sieraden dient te betalen, derhalve een bedrag van € 29.031,50.
5.18
De vrouw heeft in haar verweerschrift in incidenteel hoger beroep niet betwist dat zij over de door de man genoemde horloges en sieraden beschikt (enkel het door de man genoemde Rolex lady Pearlmaster horloge zou een Rolex Lady Datejust horloge zijn). Volgens de vrouw behoren haar sieraden en horloges echter buiten de verdeling te blijven, nu het aan haar verknochte goederen betreft en de man ermee ingestemd heeft dat de vrouw haar eigen sieraden mocht houden zonder vergoeding van enige waarde aan de man. Het zijn haar lijfsieraden, die zij al meer dan 15 of 20 jaar heeft en waarvan enkele altijd door haar gedragen worden.
5.19
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 ten aanzien van de schadeuitkering en onder 5.10 ten aanzien van de door de man gestelde verknochtheid van horloges en sieraden is overwogen, is het hof van oordeel dat de argumenten die de vrouw heeft aangevoerd onvoldoende zijn om tot de gevolgtrekking te komen dat sprake is van dermate verknochte goederen aan de zijde van de vrouw dat deze niet in de gemeenschap van goederen vallen. Ook de door de vrouw genoemde – en door de man overigens niet betwiste – afspraak tussen partijen dat ieder zijn/haar eigen sieraden en horloges mocht houden, leidt niet tot het oordeel dat de vrouw haar horloges en sieraden mag behouden zonder nadere verrekening. Nu ervan uitgegaan moet worden dat de vrouw – zoals het hof hiervoor heeft overwogen – de horloges en sieraden van de man in haar bezit heeft en weigert deze aan de man over te dragen, kan zij zich in redelijkheid niet beroepen op deze afspraak. Het hof zal de horloges en sieraden van de vrouw aan haar toedelen en bepalen dat de vrouw de helft van de waarde van haar sieraden en horloges en sieraden aan de man dient te voldoen.
5.2
De vrouw betwist de door de man aan haar horloges en sieraden toegekende waarden. De Rolex van de vrouw hebben partijen reeds 20 jaar geleden gekocht, aldus de vrouw. Partijen waren destijds niet in staat een bedrag van € 44.753,- uit te geven, aangezien de man als stratenmaker werkte en de vrouw in de verzorging werkzaam was en hun gezamenlijk jaarinkomen ver onder de door de man genoemde waarde lag. Evenals de Rolex horloges van de man, zal ook het Rolex horloge van de vrouw een waarde hebben van ongeveer € 3.000,-. Bovendien zouden partijen, wanneer zij sieraden met een dergelijke waarde zouden hebben, toch wel een aparte verzekering hebben afgesloten. Indien de sieraden van de vrouw een waarde zouden hebben, zoals de man doet voorkomen, dan zou hij – aldus nog steeds de vrouw – nimmer ermee ingestemd hebben dat de vrouw deze sieraden zonder vergoeding mocht houden. Partijen zijn ervan uitgegaan dat de waarde van de sieraden van de vrouw ongeveer gelijk was aan de waarde van de sieraden van de man, vandaar ook de afspraak dat ieder zonder verrekening zijn eigen sieraden zou behouden. Gelet op de gespecificeerde stellingen van de man wat betreft de omvang en de waarde van de aan de vrouw toebehorende horloges en sieraden, is het hof van oordeel dat van de vrouw had mogen worden verwacht, nu zij op zichzelf niet betwist dat de door de man opgesomde horloges en sieraden inderdaad van haar zijn en ook in haar bezit zijn, dat zij de door de man gestelde waarde eveneens gespecificeerd, en in ieder geval meer concreet zou hebben betwist. Nu de vrouw dit heeft nagelaten, zal het hof de waarde van de horloges en sieraden van de vrouw bepalen op een bedrag van € 46.503,- (horloges) en € 11.560,- (sieraden), in totaal derhalve € 58.063,-. Grief 4 slaagt derhalve ook in zoverre.
5.21
Thans resteert nog – wat betreft de sieraden – grief 5 van de man, waarin hij het hof verzoekt een dwangsom te verbinden aan de bepaling in de bestreden beschikking dat de vrouw de geboortering, de trouwring en de familiering aan de man dient te overhandigen, nu zij dat ondanks het herhaalde verzoek van de man niet heeft gedaan. De vrouw stelt in haar verweerschrift in incidenteel hoger beroep dat zij deze ringen ten tijde van de verhuizing aan de man heeft gegeven. Ter zitting in hoger beroep heeft zij hieraan toegevoegd dat zij de man tijdens de verhuizing in februari 2019 een zak (met spullen) heeft gegeven. De man heeft ter zitting betwist dat hij bij de verhuizing van de vrouw aanwezig is geweest. De vrouw mocht eerst haar spullen verhuizen, daarna mocht de man de woning in om de spullen die achtergebleven waren op te halen. De man heeft de vrouw niet meer gezien. Van de zijde van de vrouw is vervolgens ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat de vrouw niet direct bij de verhuizing, maar op een van de momenten rondom de verhuizing de ringen aan de man heeft teruggegeven. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de vrouw niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, die het oordeel kunnen rechtvaardigen dat zij in februari 2019 daadwerkelijk de geboortering, de trouwring en de familiering van de man aan hem heeft afgegeven. Grief 5 van de man slaagt. Het hof zal bepalen dat de vrouw de desbetreffende ringen binnen twee weken na het wijzen van deze beschikking aan de man dient af te geven, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom verschuldigd is van € 500,- voor iedere dag voor iedere dag dat zij hieraan niet voldoet met een maximum van € 7.500,-.
|Spaarpolis bij Interpolis met polisnummer 40447809
5.22
In grief 1 stelt de man dat de rechtbank weliswaar op juiste gronden heeft beslist dat genoemde spaarpolis bij Interpolis wordt afgekocht en dat de opbrengst tussen partijen zal moeten worden verdeeld, maar dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de maandelijkse inleg op deze polis door beide partijen bij helfte moet worden voldaan. Uit het door de man als productie 1.1 overgelegde overzicht van Interpolis van 20 mei 2019 volgt – aldus de man – dat de premie over februari 2019 tot en met juli 2019 niet is betaald, waardoor een achterstand is ontstaan van € 553,30. De vrouw is verplicht tot betaling van de helft van dit bedrag. De vrouw voert als reactie hierop aan in haar verweerschrift in incidenteel appel dat de echtelijke woning bij koopcontract van 12 december 2018 is verkocht per 1 februari 2019. Volgens de vrouw had op dat moment de spaarpolis afgekocht moeten worden. De correspondentie omtrent deze polis is echter via de man gegaan. Als de polis al op een later moment is afgekocht, dan is dat voor rekening en risico van de man, aldus de vrouw. De man heeft geen inzage gegeven in de correspondentie met Interpolis, hoewel de vrouw daar diverse keren om heeft gevraagd. Het hof stelt vast dat de man in hoger beroep geen betalingsbewijs heeft overgelegd, waaruit valt af te leiden dat hij de door Interpolis genoemde premieachterstand geheel of gedeeltelijk heeft voldaan. Nu de man aldus niet heeft aangetoond dat hij de door hem gestelde achterstand heeft betaald, kan ook het bestaan van een betalingsverplichting van de vrouw aan de man niet worden vastgesteld. Grief 1 van de man treft geen doel.
Boetes
5.23
In grief 6 komt de man op tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw ook de verhogingen van de boetes voor parkeren en andere overtredingen met de auto voor haar rekening dient te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu de vrouw het alleengebruik van de auto heeft gehad, het redelijk is om de boetes voor parkeren en overtredingen voor haar rekening te laten komen. De verhogingen vanwege het te laat betalen dienen volgens de rechtbank voor rekening van de man te blijven, nu de vrouw hiervoor geen blaam treft. De man stelt thans in hoger beroep dat de vrouw vanaf het moment dat partijen uit elkaar zijn gegaan het gebruik van de auto heeft gehad maar de auto nimmer heeft laten overschrijven op haar naam. Wetende dat de auto op naam van de man stond en de bekeuringen en aanslagen aan de man werden gericht, heeft zij gemeend vrij rond te kunnen rijden. De man heeft haar echter herhaaldelijk gewezen op haar gedrag en op de kosten die daardoor ontstonden. De man heeft de betreffende aanslagen en boetes steeds aan de vrouw overhandigd met het verzoek deze te voldoen. Omdat de vrouw nimmer aan die verzoeken heeft voldaan, zijn verhogingen opgelegd. Deze verhogingen zijn veroorzaakt door de vrouw, zodat zij deze dient te betalen. De man heeft zijn verzoek vermeerderd met een totaal bedrag van € 465,26, zijnde nog twee boetes inclusief verhogingen die de man heeft ontvangen. In totaal dient de vrouw derhalve te betalen € 1.196,66, bestaande uit een bedrag van € 731,40 aan bekeuringen en verhogingen en € 465,26 aan boetes en verhogingen.
5.24
De vrouw is bereid de snelheidsbekeuringen te betalen ad € 334,- alsmede de bekeuring van mei 2018 ad € 94,-. Dat geldt echter niet voor de verhogingen of bijkomende kosten, nu de man heeft nagelaten de bekeuringen tijdig aan de vrouw te overhandigen. Volgens haar was zij niet bekend met het bestaan hiervan en kon zij dan ook niet voor betaling zorgdragen. Ook is de vrouw niet verantwoordelijk voor de bekeuringen parkeerbelasting, nu de man daags voordat de auto op naam van de vrouw werd gesteld, de vergunning heeft opgezegd zonder de vrouw hierover te informeren.
5.25
Het hof is van oordeel dat de vrouw, die niet betwist dat zij gedurende de periode waarop de onderhavige bekeuringen, parkeerboetes en verhogingen/aanslagen zien, met toestemming van de man als enige in de auto heeft gereden, ook als enige verantwoordelijk is voor alle kosten daarvan. Het lag op de weg van de vrouw als gebruikelijke bestuurder van de auto, zeker nu zij in de procedure in eerste aanleg (die is aangevangen op 19 december 2016) verzocht heeft om toedeling van de auto aan haar, deze op haar naam te doen overschrijven alsmede een parkeervergunning daarvoor te regelen (de boetes en bekeuringen zijn op één na allemaal van 2018 en 2019). Dat zij meerdere malen heeft verzocht aan de man mee te werken aan de overschrijving, heeft zij in dit verband onvoldoende onderbouwd. Nu de vrouw overigens onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat boetes, bekeuringen, verhogingen en/of aanslagen haar door toedoen van de man te laat bereikt hebben, waardoor zij niet in staat zou zijn geweest op tijd te betalen, en zij de hoogte van het door de man genoemde bedrag op zichzelf niet heeft betwist, zal het hof bepalen dat de vrouw een bedrag van € 1.196,66 aan de man dient te vergoeden. Grief 6 van de man treft doel.
Belastingaanslagen/teruggaven
5.26
Grief 7 van de man houdt in dat de rechtbank heeft verzuimd te bepalen dat partijen gehouden zijn de opbrengsten uit belastingteruggaven, die zien op de periode dat de huwelijksgoederengemeenschap nog niet was ontboden, te delen. De man stelt dat de vrouw over 2016 een bedrag van € 1.799,- heeft ontvangen aan inkomstenbelasting, en dat hij over dat jaar een bedrag van € 191,- heeft moeten betalen. Als productie 7.1 heeft de man een brief van Administratiekantoor [X] in het geding gebracht, waarin aan de vrouw wordt meegedeeld dat als de belastingdienst akkoord gaat met de aangifte inkomstenbelasting over 2016 zij een bedrag van € 1.799,- zal ontvangen. Als productie 7.2 heeft de man zijn aanslag IB 2016 overgelegd, waaruit het door de man genoemde bedrag van € 191,- valt af te leiden. De vrouw stelt dat de belastingteruggave over 2016 is uitbetaald in 2017 gedurende het huwelijk en dat de gelden onder meer zijn besteed aan onderhoud van de echtelijke woning en vaste lasten. De man heeft een en ander betwist.
5.27
Het hof stelt voorop dat de rechtbank reeds heeft uitgesproken dat partijen ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor de belastingaanslagen voor zover ontstaan vóór de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Dat onderdeel van het dictum is niet aangevochten en blijft dan ook in stand. De vrouw heeft echter niet bestreden de stelling van de man dat hij de door hem in het geding gebrachte aanslag IB 2016 van € 191,00 na de peildatum heeft betaald. Bij die stand van zaken is de vrouw jegens de man gehouden bij helfte bij te dragen in die schuld. Wat betreft de teruggave inkomstenbelasting op naam van de vrouw over 2016 is het hof van oordeel dat de vrouw gehouden is de man daarvan de helft te betalen, te weten een bedrag van € 899,50. Daartoe is allereerst van belang dat de vrouw op zichzelf niet betwist dat zij dit bedrag heeft ontvangen. Daarnaast wijst het hof erop dat deze belastingteruggave deel uitmaakt van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap (peildatum is 19 december 2016), zodat deze door partijen, ieder voor de helft, dient te worden gedeeld. Tot slot heeft de vrouw haar stelling dat zij de teruggave inmiddels heeft uitgegeven aan onderhoud en vaste lasten, op geen enkele wijze met stukken of anderszins onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Grief 7 van de man slaagt.
Auto, scooter, tuinhuis
5.28
In grief 8 stelt de man dat de rechtbank is vergeten in het dictum op te nemen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 2.000,- dient te betalen ter zake van de toedeling van de auto Peugeot 108 aan haar en verzoekt het hof dienovereenkomstig te bepalen. De man heeft de rechtbank verzocht deze omissie te herstellen, doch de rechtbank heeft in het geheel niet gereageerd op dit verzoek, aldus de man. De vrouw kan instemmen met het verzoek van de man, doch zij verzoekt hierop de helft van de waarde van de scooter in mindering te brengen (€ 225,-) alsmede de helft van de opbrengst van het tuinhuis, waaromtrent de man geen openheid van zaken heeft gegeven. De man heeft vervolgens als productie A een berekening en onderliggende stukken in het geding gebracht met betrekking tot het tuinhuis, waaruit volgens de man een opbrengst van € 647,- volgt. Het hof zal de waarde van de scooter in mindering brengen op het bedrag van € 2.000,-, alsmede de helft van de opbrengst van het tuinhuis ad € 323,50, zodat een bedrag van (€ 2.000,- -/- € 548,50 =) € 1.451,50 door de vrouw te betalen resteert. Grief 8 slaagt in zoverre.
Hypothecaire lasten
5.29
In grief 9 van de man tenslotte wordt gesteld dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw maandelijks de helft van de hypothecaire lasten dient te betalen, heeft gepasseerd. Het is juist – aldus de man – dat partijen onderling afspraken hebben gemaakt over de betaling van de lasten van de echtelijke woning en de huurwoning van de man. De afspraak was dat de vrouw de huur ad € 600,- per maand van de huurwoning van de man zou betalen, in die zin dat de man de maandelijkse partner- en kinderalimentatie niet hoeft te voldoen en de vrouw een bedrag van € 230,- aan de man zou betalen. Op die manier was de man in staat de maandelijkse hypothecaire woonlast te voldoen. De vrouw is de door partijen gemaakte afspraak vanaf september 2018 niet meer nagekomen, reden waarom de man de rechtbank op 6 november 2018 bij wege van eisvermeerdering heeft verzocht te bepalen dat de vrouw vanaf september 2018 gehouden was de helft van de hypothecaire lasten te voldoen ad € 297,50 per maand. De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw de helft van de maandelijkse hypothecaire last dient te voldoen vanaf september 2018 tot de datum van verkoop/levering van de echtelijke woning op 1 februari 2019, althans een bedrag van € 230,- per maand.
5.3
De vrouw voert in haar verweerschrift in incidenteel appel aan dat het verzoek van de man in eerste aanleg zag op betaling door de vrouw van de helft van de hypothecaire lasten alsmede de helft van de maandelijkse premie van levensverzekering bij Nationale Nederlanden en de helft van de premie spaarverzekering bij Interpolis. Zoals in hoger beroep is gebleken heeft de man de polis bij Nationale Nederlanden al in 2017 afgekocht en de premie Interpolis vanaf augustus 2018 laten afschrijven van de rekening van de vrouw. Zij heeft deze inhoudingen laten terugstorten. Afspraak was dat de man de hypotheeklasten van de echtelijke woning zou voldoen, doch dat heeft hij langere tijd niet gedaan, waardoor bij verkoop/overdracht van de woning problemen ontstonden. Voor zover bekend is de achterstand verrekend met de overwaarde van de woning bij verkoop en heeft de vrouw over een langere periode via die weg voor de helft bijgedragen aan deze lasten, zonder dat zij daartoe verplicht was. Het verzoek van de man dient dan ook te worden afgewezen, aldus de vrouw.
5.31
De man heeft bij journaalbericht van 29 november 2019 als productie B in hoger beroep een overzicht van af- en bijboekingen ter zake van twee hypothecaire leningen in de maanden augustus 2018 tot en met februari 2019 overgelegd. Volgens de man is één betaling niet verricht waardoor thans nog steeds een achterstand bestaat van € 585,- en € 324,-. Dit zou zijn af te leiden uit de bankafschriften die eveneens als productie B zijn overgelegd. Laatstgenoemde bedragen corresponderen niet met hetgeen de man oorspronkelijk in hoger beroep heeft verzocht – zie 5.29 hiervoor. Het hof is dan ook allereerst van oordeel dat het verzoek van de man en de onderbouwing daarvan niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Daarnaast kan het hof uit de door de man overgelegde stukken niet afleiden of, en zo ja, hoe hoog het thans nog openstaande bedrag is. Het overzicht van af- en bijboekingen zegt niets over een nog openstaand bedrag, terwijl de door de man bij journaalbericht van 29 november 2019 genoemde achterstand niet volgt uit de door hem overgelegde bankafschriften. Daarin wordt gesproken over een renteachterstand van € 1.170,- respectievelijk € 972,-. Tot slot komt het hof niet aannemelijk voor dat de achterstand in hypotheekbetalingen niet zou zijn verrekend met de overwaarde van de woning ten tijde van de levering aan een derde, zoals de vrouw heeft aangevoerd. Al met al is het hof dan ook van oordeel dat het verzoek van de man niet voor toewijzing in aanmerking komt. Grief 9 van de man faalt.
Slotsom in principaal en incidenteel hoger beroep
5.32
Grief 3 van de vrouw en de grieven 1 en 9 van de man slagen niet. De grieven 1 en 2 van de vrouw slagen evenals de grieven 2 tot en met 4 (gedeeltelijk), de grieven 5 en 6, grief 7 (gedeeltelijk) en grief 8 van de man. Dit leidt tot de volgende beslissingen:
- de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de helft van de schadevergoeding van DAS deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap is afgewezen. Het hof zal bepalen dat de man een bedrag van € 1.375,- aan de vrouw dient te voldoen.
- het hof zal in aanvulling op rechtsoverweging 4.5 van de bestreden beschikking bepalen dat de man wettelijke rente verschuldigd is aan de vrouw over het bedrag van € 10.373,- ter zake van de levensverzekering bij Nationale Nederlanden vanaf de datum van de bestreden beschikking.
- de bestreden beschikking wordt eveneens vernietigd voor zover daarin in 4.4 vier horloges van de man aan de vrouw worden toegedeeld. Het hof zal de hieronder te noemen horloges en sieraden aan de man toedelen, waarbij tevens wordt bepaald dat de vrouw deze aan hem dient af te geven, bij gebreke waarvan de vrouw de helft van de hieronder te noemen waarde aan de man dient te voldoen.
- het hof zal daarnaast de hieronder te noemen horloges en sieraden van de vrouw aan haar toedelen en bepalen dat de vrouw de helft van de hieronder te noemen waarde aan de man dient te voldoen.
- het hof zal verder in aanvulling op de bestreden beschikking bepalen dat de vrouw de geboortering, de trouwring en de familiering van de man binnen twee weken na het wijzen van deze beschikking aan de man dient af te geven, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom verschuldigd is van € 500,- voor iedere dag dat zij hieraan niet voldoet met een maximum van € 7.500,-.
- de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de vrouw uit hoofde van de parkeer- en verkeersboetes een bedrag van € 456,- aan de man dient te voldoen. Het hof zal bepalen dat de vrouw ter zake een bedrag van € 1.196,66 aan de man zal moeten voldoen.
- in aanvulling op de bestreden beschikking zal het hof bepalen dat de vrouw gehouden is de man een bedrag van € 995,- te betalen te zake van de teruggave IB 2016 op naam van de vrouw alsmede de door de man betaalde aanslag IB 2016 op zijn naam.
- het hof zal in aanvulling op de bestreden beschikking bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 1.451,50,- dient te betalen, zijnde het restant van het bedrag dat de vrouw aan de man dient te betalen wegens toedeling van de auto Peugeot 108 aan haar, minus het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen wegens toedeling van de scooter aan hem, en minus het bedrag van € 323,50 dat de vrouw toekomt uit hoofde van de opbrengst van het tuinhuis.
- de man zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn aanvullende verzoeken als gedaan bij akte houdende wijziging verzoeken in incidenteel appel.
- het hof zal de proceskosten op de gebruikelijke wijze compenseren, nu partijen ex-echtgenoten zijn.
5.33.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van 13 december 2019, voor zover daarbij:
- het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de helft van de schadevergoeding van DAS deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap is afgewezen;
- de in het dictum onder 4.4 genoemde vier horloges aan de vrouw worden toegedeeld, en voor zover is bepaald dat de vrouw uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 4.250,- aan de man dient te voldoen;
- is bepaald dat de vrouw uit hoofde van de parkeer- en verkeersboetes een bedrag van € 456,- aan de man dient te voldoen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de door de man van DAS ontvangen schadevergoeding in de huwelijksgoederengemeenschap valt en dat de man de helft van het door hem in 2017 ontvangen bedrag, te weten een bedrag van € 1.375,- aan de vrouw dient te betalen;
bepaalt dat de man wettelijke rente verschuldigd is aan de vrouw over het door hem aan de vrouw verschuldigde bedrag van € 10.373,- ter zake de levensverzekering bij Nationale Nederlanden, en wel vanaf de datum van de bestreden beschikking;
deelt toe aan de man:
- horloges:
- het Breitling chronomat horloge ad € 1.500,-;
- het Rolex Day Date horloge ad € 3.000,-,-;
- het Rolex Day Just goud/staal horloge ad € 4.500,-;
- het Rolex Yachtmaster junior horloge ad € 2.500,-;
- het Van der Bauwede horloge ad € 1.500,-;
- halskettingen:
- Tricolor halsketting met Cartierplaat ad € 2.350,-;
- Figaro ketting met geïntegreerde halsketting ad € 480,-;
- Gourmetketting met geïntegreerde halsketting € 220,-;
- ringen:
- een gouden zegelring met de initialen RJ ad € 1.000,-;
- een blauwsaffier ring ad € 1.250,-;
- een Rolexring ad € 1.000,-;
bepaalt dat de vrouw voormelde horloges en sieraden aan de man dient af te geven binnen veertien dagen na het wijzen van deze beschikking en dat de man is gehouden de vrouw de helft van de waarde van de afgegeven sieraden te vergoeden. Indien en voor zover de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen, dient zij de helft van de waarden van de niet aan de man afgegeven horloges en/of sieraden binnen veertien dagen na ommekomst van de voor de afgifte geldende termijn van veertien dagen aan de man te voldoen;
deelt toe aan de vrouw:
- horloges:
- het Rolex lady Datejust horloge ad € 44.753,-;
- het Breitling Wings horloge ad € 1.750,-;
bepaalt dat de vrouw ter zake aan de man een bedrag dient te voldoen ad € 23.250,-;
- sieraden:
- oorbellen 3 briljanten ad € 940.-;
- naamplaat hanger ad € 2.000,-;
- ketting geel/goud met bolletjes hanger ad € 3.400,-
- half ronde oorbellen ad € 1.500,-;
- briljanten armband ad € 3.720,-;
bepaalt dat de vrouw te zake aan de man een bedrag dient te voldoen ad € 5.780,-;
bepaalt dat de vrouw de geboortering, de trouwring en de familiering van de man binnen twee weken na het wijzen van deze beschikking aan de man dient af te geven, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een dwangsom is verschuldigd van € 500,- voor iedere dag dat zij hieraan niet voldoet met een maximum van € 7.500,-;
bepaalt dat de vrouw een bedrag van € 1.196,66 aan de man dient te betalen ter zake van parkeer- en verkeersboetes;
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van de verdeling van door de vrouw ontvangen teruggave IB 2016 en door de man betaalde aanslag IB 2016 een bedrag van € 995,- aan de man dient te betalen;
bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 1.451,50,- dient te betalen, zijnde het restant van het bedrag dat de vrouw aan de man dient te betalen wegens toedeling van de auto Peugeot 108 aan haar (€ 2.000,-) minus het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen wegens toedeling van de scooter aan hem (€ 225,-) en minus het aan de vrouw toekomende aandeel van de opbrengst van het tuinhuis (€ 323,50,-);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoeken in zijn incidenteel hoger beroep voor zover deze zien op vergoeding door de vrouw van de volledige waarde van de horloges en sieraden van de man als gedaan bij akte wijziging verzoeken in incidenteel appel;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. H.A. van den Berg en mr. C.M.J. Peters, in tegenwoordigheid de griffier en is op 12 mei 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.