Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
p-v en foto), ingekomen op 2 december 2019;
productie A t/m/ D), ingekomen op 2 december 2019;
productie E t/m J), ingekomen op 2 december 2019;
wijziging verzoeken in incidenteel hoger beroep), ingekomen op 6 december 2019;
verklaringen), ingekomen op 10 december 2019.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
primair:de volgende horloges van de man verknocht zijn aan de man:
subsidiair:te bepalen dat de horloges van de man aan de man dienen te worden toebedeeld, alsmede te bepalen dat de vrouw deze binnen twee weken na de beschikking van het hof aan de man afgeeft, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de vrouw daaraan niet voldoet met een maximum van € 41.300,-. Het betreffen de volgende horloges;
primair:de volgende sieraden met een totale waaide van € 13.700,- van de man
subsidiair:te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na het wijzen van een beschikking door het hof de gespecificeerde halskettingen en de drie gespecificeerde ringen aan de man afgeeft, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw daaraan niet voldoet met een maximum van € 13.700,-, althans een zodanige beslissing als het hof juist acht;
primair:de vrouw binnen twee weken na het wijzen van een beschikking in dezen een
5.De motivering van de beslissing
…dat met verknochtheid in het spraakgebruik meer gedoeld wordt op familiesieraden e.d., welke zaken juist niet tot de verknochte zaken in de zin van deze bepaling behoren.”. De man heeft verder geen argumenten aangevoerd die tot de conclusie leiden dat van een dermate verknochtheid sprake is, dat deze zich ertegen verzet dat genoemde horloges en sieraden in de gemeenschap van goederen zouden vallen. Dat de man zeer gehecht is aan deze sieraden en dat hij de enige is die de sieraden droeg, is evenmin voldoende in dit verband. Nu de man ook overigens onvoldoende gemotiveerd gesteld heeft waarom sprake is van de in lid 3 (oud) geformuleerde uitzondering op de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW dat de gemeenschap van goederen alle goederen van beide echtgenoten omvat, falen de grieven 2, 3 en 4 van de man in zoverre. Wel is het hof van oordeel dat de desbetreffende horloges en sieraden op grond van het vorenstaande aan de man moeten worden toegedeeld. Het hof verwijst in dit verband naar de maatstaf van artikel 1:101 BW, inhoudende dat ieder der echtgenoten de bevoegdheid heeft om onder meer de door hem of haar gebruikte kleinodiën en gedenkstukken tot zijn of haar familie behorende, tegen de geschatte prijs over te nemen. Een en ander leidt tot de conclusie dat het hof de horloges en sieraden van de man aan hem zal toedelen, tegen vergoeding van de waarde aan de gemeenschap van goederen.