ECLI:NL:GHAMS:2020:1386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
200.254.819/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de afwijzing van een vordering tot betaling van gebruiksvergoeding en opheffing van beslagen in een overeenkomst van opdracht tussen kwekerscorporatie en verhandelaar van bloemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Coöperatie Royal FloraHolland U.A. (hierna: FloraHolland) en Europlantis Sp. z o.o. (hierna: Europlantis). FloraHolland had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Europlantis tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 129.391,98, die verband hield met de terbeschikkingstelling van CC-containers. Europlantis had in reconventie een bedrag van € 16.885,72 gevorderd en opheffing van conservatoire beslagen. De rechtbank Amsterdam heeft de vordering van FloraHolland afgewezen en de reconventionele vordering van Europlantis gedeeltelijk toegewezen, waarbij een bedrag van € 11.265,50 werd toegewezen met rente vanaf 6 juni 2013. FloraHolland ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

In hoger beroep heeft FloraHolland betoogd dat Europlantis wel degelijk gebruik heeft gemaakt van de CC-containers en dat zij recht heeft op de gevorderde gebruiksvergoeding. Het hof heeft echter geoordeeld dat FloraHolland niet voldoende heeft aangetoond dat Europlantis de containers heeft afgenomen. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat FloraHolland niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De vordering in conventie werd opnieuw afgewezen, en de opheffing van de beslagen werd bevestigd. FloraHolland werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die op nihil werden begroot, aangezien Europlantis niet was verschenen.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering in civiele procedures, vooral in gevallen waar partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten en de uitvoering daarvan ter discussie staat. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat FloraHolland niet in haar vordering is geslaagd en de beslagen zijn opgeheven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.254.819/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/647406 / HA ZA 18-471
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 mei 2020
inzake
COÖPERATIE ROYAL FLORAHOLLAND U.A.,
gevestigd te Aalsmeer,
appellante,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen
EUROPLANTIS SP.ZO.O,
gevestigd te Obrowo, Polen,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna FloraHolland en Europlantis genoemd.
FloraHolland is bij dagvaarding van 14 februari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen FloraHolland als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Europlantis als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Ter rolle van 4 juni 2019 is tegen Europlantis verstek verleend.
FloraHolland heeft vervolgens een memorie van grieven, met een productie, ingediend.
Zij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen in conventie zal toewijzen en die in reconventie zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
FloraHolland heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt en luiden als volgt.
2.1.
FloraHolland is een kwekerscorporatie die als tussenpersoon optreedt voor leveranciers en afnemers van bloemen en planten en onder meer bloemenveilingen organiseert. Europlantis is een kweker en verhandelaar van bloemen en bloembollen.
2.2.
Europlantis heeft zich in 2012 bij FloraHolland ingeschreven als contractzender via een zogenoemd
supplier application form. Dit houdt in dat Europlantis (een deel van) haar voorraad via FloraHolland kan aanbieden op veilingen. Europlantis maakt in dat geval ook gebruik van de nevendiensten van FloraHolland, zoals de administratieve afwikkeling van de veilingopbrengsten en de terbeschikkingstelling van zogenoemde CC-containers (ook wel Deense stapelwagens/containers). Dit zijn trolleys waarmee bloemen en planten aan- en afgeleverd kunnen worden.
2.3.
In 2013 heeft FloraHolland onder meer een bedrag van € 11.265,50 aan veilingopbrengsten van Europlantis afgedragen aan een derde die ten laste van Europlantis executoriaal beslag had gelegd onder FloraHolland. Daarover heeft tussen Europlantis en FloraHolland (en de executoriale beslaglegger) een kortgedingprocedure plaatsgevonden. In eerste aanleg is de vordering van Europlantis op FloraHolland onder voorwaarde van zekerheidsstelling toegewezen. In hoger beroep is de betalingsvordering van Europlantis alsnog afgewezen omdat FloraHolland een tegenvordering had opgeworpen. Het hof heeft daarbij overwogen dat het niet kon vooruitlopen op de (on)gegrondheid daarvan in kort geding.

3.Beoordeling

3.1.
FloraHolland heeft in eerste aanleg van deze (bodem)procedure in conventie gevorderd dat Europlantis wordt veroordeeld tot betaling van € 129.391,98, met rente en kosten. Dit bedrag betreft enerzijds een gebruiksvergoeding (per uur in rekening gebracht) en anderzijds een afkoopsom voor de CC-containers. FloraHolland heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Europlantis op grond van een overeenkomst van opdracht CC-containers heeft laten afhalen door transportbedrijf [X] in 2013 en dat deze containers niet meer zijn teruggebracht.
3.2.
Europlantis heeft in reconventie betaling gevorderd van € 16.885,72, met rente en kosten, en opheffing van de door FloraHolland ten laste van haar gelegde conservatoire derden- en eigenbeslagen. Het gevorderde bedrag betreft veilingopbrengsten van Europlantis, die FloraHolland volgens Europlantis ten onrechte onder zich houdt met een beroep op verrekening met de vordering in conventie. De beslagen zijn ten behoeve van de vordering in conventie gelegd en dienen bij afwijzing van die vordering te worden opgeheven, aldus Europlantis.
3.3.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de vordering in conventie afgewezen en die in reconventie toegewezen tot een bedrag van € 11.265,50, met rente vanaf 6 juni 2013, en voorts in reconventie de op 7 oktober 2014 ten laste van Europlantis gelegde conservatoire derdenbeslagen en het op 8 oktober 2014 gelegde eigenbeslag opgeheven. FloraHolland is belast met de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
3.4.
De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
3.4.1.
Partijen hebben een overeenkomst van opdracht met elkaar gesloten op grond waarvan Europlantis als contractzender gebruik kan maken van de (veiling)diensten van FloraHolland, wanneer zij daarvoor kiest. Tussen partijen is in geschil of Europlantis daarvan in dit geval ook gebruik heeft gemaakt, meer in het bijzonder of zij CC-containers ter beschikking gesteld heeft gekregen. Volgens FloraHolland vloeit uit de gebruikelijke gang van zaken en de noodzaak om daarbij gebruik te maken van CC-containers voort dat Europlantis expliciet vooraf een opgave heeft gedaan van de te verhandelen producten en/of van het aantal benodigde CC-containers. FloraHolland heeft echter niet expliciet gesteld en evenmin is uit het dossier gebleken dat door Europlantis een dergelijke opgave is gedaan.
3.4.2.
FloraHolland heeft wel een fustbon in het geding gebracht, uitgeschreven bij het ophalen van de CC-containers door de chauffeur van vervoersbedrijf [X] . [X] zou volgens FloraHolland namens Europlantis de CC-containers hebben opgehaald. Ook heeft zij een lijst met
service invoicesen weekafrekeningen overgelegd, waaruit zou blijken dat de gebruiksvergoeding in rekening is gebracht vanaf het moment dat de CC-containers zijn opgehaald. Europlantis heeft echter gemotiveerd betwist dat zij [X] heeft gemachtigd. Zij heeft ter onderbouwing van dit verweer een machtigingsformulier overgelegd, afkomstig uit de administratie van FloraHolland, waarop het bedrijf [Y] als haar vervoerder staat vermeld. Geconfronteerd met dit formulier heeft FloraHolland volstaan met de enkele herhaling van de stelling dat [X] de CC-containers ten behoeve van Europlantis heeft afgehaald omdat [X] dat zo heeft verklaard. Nadere concretisering of onderbouwing van die stelling is uitgebleven. Daarbij heeft FloraHolland evenmin het door Europlantis in het geding gebrachte machtigingsformulier betwist, of uitgelegd waarom [X] dan toch namens Europlantis zou zijn gekomen. Bovendien was FloraHolland daar ter zitting ook minder stellig over. Zij gaf aan dat, voor zover zij zich kon herinneren, [X] te kennen had gegeven namens [Z] (bestuurder van Europlantis) te komen. Ook kon FloraHolland niet vertellen of [X] wel in haar administratie stond ingeschreven bij Europlantis, terwijl naar eigen zeggen alles in haar administratie is opgenomen. De fustbon vormt dan ook onvoldoende onderbouwing van de stelling van FloraHolland dat [X] namens Europlantis zou zijn gekomen en daarmee dat Europlantis de CC-containers zou hebben laten ophalen.
3.4.3.
Nog daargelaten dat met de lijst met
service invoicesen de weekafschriften niet wordt onderbouwd dat Europlantis die CC-containers heeft laten afhalen door [X] , heeft Europlantis deze ook overigens voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft uiteengezet sinds mei 2013 geen weekafschriften meer te hebben ontvangen en daarmee pas bekend te zijn geworden ten tijde van het tussen partijen gevoerde kort geding eind 2013 en dat zij deze ook toen heeft betwist. Ook heeft Europlantis erop gewezen dat uit de volgens FloraHolland in rekening gebrachte vergoedingen volgt dat deze vergoedingen per week fluctueren, terwijl volgens FloraHolland zelf maar één keer een aantal CC-containers ter beschikking zou zijn gesteld. Bovendien heeft Europlantis erop gewezen dat FloraHolland niet lijkt te weten hoeveel CC-containers ten behoeve van Europlantis zijn afgegeven, nu steeds over andere aantallen wordt gesproken. Hiertegenover heeft FloraHolland haar stelling niet nader toegelicht. Evenmin is zij ingegaan op de door Europlantis aangevoerde discrepanties.
3.4.4.
Gelet op de uitgebreide gemotiveerde betwisting door Europlantis dat zij de
CC-containers heeft (gehad) en heeft laten ophalen door [X] , had FloraHolland haar standpunt nader moeten concretiseren, onderbouwen of uitwerken. Temeer nu zij de administratie voert, ook ten aanzien van de activiteiten van Europlantis die via haar plaatsvinden. FloraHolland heeft echter niet méér gedaan dan volharden in haar stelling dat zij CC-containers ter beschikking heeft gesteld aan een vervoerder die – als zij zich goed kan herinneren – te kennen heeft gegeven namens Europlantis te zijn gekomen. Daarmee heeft zij onvoldoende invulling gegeven aan de op haar rustende nadere stelplicht. Dit leidt ertoe dat wat FloraHolland heeft gesteld in het licht van de betwisting van Europlantis onvoldoende is om aan te nemen dat FloraHolland CC-containers heeft uitgegeven aan Europlantis en recht heeft op vergoeding daarvan. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen in conventie zal afwijzen. Als gevolg daarvan bestaat geen grond voor toewijzing van de gevorderde kosten, waaronder de beslagkosten.
3.4.5.
In reconventie heeft de rechtbank overwogen enerzijds dat FloraHolland de verschuldigdheid van een bedrag van € 11.265,50 in beginsel heeft erkend en anderzijds dat Europlantis onvoldoende heeft gesteld voor toewijzing van het meerdere. De wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW over € 11.265,50 is toewijsbaar vanaf 6 juni 2013. FloraHolland heeft in dit verband gesteld dat Europlantis haar geldsom uitbetaald had gekregen als zij zekerheid had gesteld, zoals in het gevoerde kort geding in eerste aanleg werd toegewezen. Daarna werd de vordering van Europlantis in hoger beroep echter weer afgewezen. Met haar verweer heeft FloraHolland de verschuldigdheid van de vordering vanaf dat moment niet betwist en de rente zal dan ook worden toegewezen met ingang van 6 juni 2013, zoals door Europlantis is gevorderd.
3.4.6.
De beslagen waarvan de opheffing wordt gevorderd zijn gelegd ter verzekering van verhaal voor de vordering van FloraHolland die in conventie is afgewezen. Deze afwijzing is een belangrijke indicatie voor opheffing van de beslagen. FloraHolland heeft niet gewezen op bijzondere omstandigheden die, in weerwil van de afwijzing van de vorderingen, de handhaving van het beslag rechtvaardigen. De beslagen zullen daarom worden opgeheven.
3.4.7.
Tot zover het bestreden vonnis.
3.5.
Tegen de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt FloraHolland met zeven grieven op.
3.6.
De grieven 1 tot en met 4betreffen de afwijzing van de vordering in conventie en worden gezamenlijk behandeld. FloraHolland heeft ter toelichting op deze grieven het volgende gesteld.
3.6.1.
Europlantis hoefde de CC-containers niet perse bij FloraHolland op te halen omdat er in Nederland nog vier tot vijf andere bedrijven zijn die dit voor dezelfde prijzen aanbieden. Dit betekent dat van een opgave lang niet altijd sprake zal zijn. De overeenkomst tussen partijen is tot stand gekomen doordat het in het geding gebrachte
supplier application formis ingevuld. Het is derhalve evident dat Europlantis 369 CC-containers heeft afgenomen. Dit wordt ondersteund door de fustbon, waaruit blijkt dat op dat moment 345 CC-containers zijn opgehaald door Europlantis. De resterende CC-containers haalde Europlantis al eerder af. Vanzelfsprekend verzendt FloraHolland geen
service invoicesals geen CC-containers zouden zijn opgehaald.
3.6.2.
Bij FloraHolland is bekend dat Europlantis [Y] als vaste vervoerder inschakelt. Kennelijk heeft [Y] [X] de opdracht gegeven de CC-containers af te halen en is dat de verklaring dat [X] niet als vervoerder van Europlantis is geregistreerd. Feit was, is en blijft dat [X] de fust ten behoeve van Europlantis heeft afgehaald. Onjuist is dan ook de overweging dat de stellingen van FloraHolland niet kunnen kloppen omdat [X] niet in haar administratie zou staan ingeschreven. Ook is daarom onjuist dat de (enkele) fustbon een onvoldoende onderbouwing zou zijn van de stelling dat [X] namens Europlantis het fust heeft opgehaald.
3.6.3.
Ook de lijst met
service invoicesis een onderbouwing van haar stelling dat Europlantis de CC-containers heeft laten afhalen door [X] . FloraHolland gaat geen rekeningen sturen als daarvoor geen aanleiding bestaat. Bovendien zijn de stellingen van Europlantis ongeloofwaardig, zowel met betrekking tot het niet hebben gehad van de CC-containers, als het niet ontvangen van de weekafschriften sinds mei 2013. Het systeem werkt immers als volgt. De woensdag na de week die is afgelopen komt een overzicht waarop is vermeld hoeveel bloemen zijn verkocht. De aanvoerder krijgt diezelfde woensdag een afrekening en die wordt in rekening-courant geboekt. Het saldo wordt ook op die woensdag op de bankrekening van de afnemer overgemaakt. De dienstennota’s, waaronder die met betrekking tot de CC-containers, zijn dan verrekend. Via internet kunnen aanvoerders zelf volgen wat met hun product is gebeurd. FloraHolland heeft twee dagen om de afrekening goed te maken. Het is daarom volstrekt onaannemelijk dat Europlantis de overzichten niet heeft gezien. Dat zou immers betekenen dat zij niet weet wat is verkocht en wat dat haar heeft opgeleverd. Zij was dus op de hoogte van de weekafschriften, of moet geacht worden daarmee bekend te zijn. Tegen het saldo in de rekening-courant verhouding moet binnen redelijke tijd geprotesteerd worden. Dat is niet gebeurd en dus staat het saldo vast.
3.6.4.
Hiermee acht FloraHolland haar stellingen voldoende geconcretiseerd, onderbouwd en uitgewerkt, zodat de overwegingen en de beslissing van de rechtbank in conventie niet in stand kunnen blijven. En voor zover dat nog niet mogelijk is, dient haar de gelegenheid te worden geboden haar stellingen te bewijzen, aldus nog steeds FloraHolland.
3.7.
De grieven falen. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Naar aanleiding van de toelichting op de grieven wordt nog het volgende overwogen.
- Mede gelet op hetgeen FloraHolland in hoger beroep heeft aangevoerd, staat vast dat het Europlantis in de relatie tot FloraHolland vrij stond om gebruik te maken van CC-containers die afkomstig waren van andere bedrijven dan FloraHolland. Reeds daarom is op grond van de overeenkomst tussen partijen, zoals neergelegd in het
supplier application form, geenszins evident dat Europlantis ‘369 CC-containers heeft afgenomen’.
- De stelling van FloraHolland in hoger beroep dat de in haar administratie opgenomen vervoerder van Europlantis, [Y] , ‘kennelijk’ aan [X] de opdracht heeft gegeven de CC-containers af te halen en dat dit de verklaring is voor het feit dat [X] niet als vervoerder van Europlantis is geregistreerd, geeft geen enkel aanknopingspunt ter onderbouwing van haar stelling dat ‘feit is’ dat [X] de fust ten behoeve van Europlantis heeft afgehaald. Uit de gestelde ‘kennelijke’ opdracht van [Y] aan [X] , volgt immers nog niet dat [Y] daarbij uitvoering gaf aan een daartoe strekkende opdracht van Europlantis, en al helemaal niet dat [X] de op de fustbon vermelde hoeveelheid van 345 CC-containers daadwerkelijk bij Europlantis heeft afgeleverd. De hier bedoelde stelling van FloraHolland is aldus slechts een niet nader met concrete feiten geadstrueerde
veronderstelling van FloraHolland zelf.
- Het op de fustbon vermelde aantal van 345 CC-containers, dat door [X] zou zijn opgehaald, is niet gelijk aan het door FloraHolland genoemde totale aantal van 369 CC-containers die Europlantis van haar onder zich zou hebben. Met betrekking tot het verschil van 24 CC-containers stelt FloraHolland slechts dat Europlantis deze al eerder zou hebben opgehaald. Een verdere toelichting ontbreekt, zodat niet duidelijk is wanneer en door wie deze 24 CC-containers dan zouden zijn opgehaald.
- In het licht van deze omstandigheden kan het betoog van FloraHolland dat de lijst met
service invoiceseveneens een onderbouwing is van haar stelling dat Europlantis de CC-containers heeft laten afhalen door [X] , haar niet baten. De in haar toelichting op dit betoog geponeerde stellingen over haar ‘systeem’ van afrekenen/verrekenen en de bekendheid daarvan bij Europlantis, alsmede haar stelling dat zij geen rekeningen gaat sturen als daarvoor geen aanleiding bestaat/geen CC-containers zijn opgehaald, bieden immers, net zo min als haar overige stellingen, geen concrete aanknopingspunten voor de veronderstelling van FloraHolland dat [X]
in opdracht vanEuroplantis 345 CC-containers heeft
opgehaalden heeft
afgeleverdbij Europlantis, laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat Europlantis de resterende 24 CC-containers
al eerder had opgehaald. Een en ander geldt ook indien ervan zou worden uitgegaan dat Europlantis, ondanks haar betwisting daarvan, de
service invoiceswel zou hebben ontvangen.
3.9.
De slotsom is dat FloraHolland ook in hoger beroep niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat voor bewijslevering daarom geen plaats is.
3.10.
Grief 5is gericht tegen de opheffing van de gelegde beslagen door de rechtbank. Ook deze grief faalt. De stelling van FloraHolland dat uit hetgeen bij de vorige grieven naar voren is gebracht, blijkt dat de beslagen terecht zijn gelegd, strandt reeds op de verwerping van die grieven. Bovendien is het kortgedingvonnis van 20 december 2013 in hoger beroep vernietigd, zodat de veroordeling onder voorwaarde is komen te vervallen. FloraHolland heeft onvoldoende concreet gesteld dat Europlantis geen verhaalsmogelijkheden bood.
3.11.
Ter toelichting op
grief 6, die betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente over de toegewezen vordering in reconventie, heeft FloraHolland aangevoerd dat Europlantis haar geldsom uitbetaald had gekregen als zij zekerheid had gesteld. De overweging van de rechtbank, waarbij zij is voorbijgegaan aan deze stelling en de rente vanaf 6 juni 2013 heeft toegewezen, is volgens FloraHolland onjuist, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het blijft immers zo dat Europlantis tot aan de – andersluidende – uitspraak van het hof zekerheid had kunnen stellen overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank van 20 december 2013. Naar moet worden aangenomen heeft Europlantis dit bewust nagelaten, waardoor in ieder geval geen rente is verschuldigd tot de uitspraak van het hof Amsterdam op 18 november 2014. FloraHolland meent echter ook nadien geen rente te zijn verschuldigd. In ieder geval is dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus FloraHolland.
3.12.
De grief faalt. Het stond Europlantis vrij al dan niet zekerheid te stellen om de in kort geding gegeven veroordeling tot betaling van de geldsom ten uitvoer te kunnen leggen. Dat zij dat niet heeft gedaan, doet niets af aan de omstandigheid dat nu, in deze bodemzaak, in tweede feitelijke instantie wordt geoordeeld dat FloraHolland het bedrag van € 11.265,50 aan Europlantis is verschuldigd. FloraHolland heeft voor het overige niets aangevoerd dat tot de conclusie kan leiden dat de ingangsdatum voor de rente van 6 juni 2013 onjuist is. Waarom het hanteren van deze ingangsdatum in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid, ontgaat het hof, is althans op geen enkele wijze nader geadstrueerd. Dat beroep wordt dan ook verworpen.
3.13.
Grief 7heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de overige grieven.
3.14.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. FloraHolland zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep; deze kosten worden begroot op nihil, nu Europlantis niet is verschenen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt FloraHolland in de kosten van het geding in, tot op heden aan de zijde van Europlantis begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020.