ECLI:NL:GHAMS:2020:1380

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
200.241.277/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verkoop van een administratiekantoor en de vraag wie als koper kan worden aangemerkt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten niet met [X] ACCOUNTANTS & BELASTINGADVISEURS B.V. een koopovereenkomst hadden gesloten, maar met een andere entiteit, Factotum 12 B.V. De appellanten betwisten dit en stellen dat zij met [X] een overeenkomst hebben gesloten. De zaak betreft de verkoop van hun administratiekantoor, dat zij twintig jaar hebben gevoerd. Na de verkoop hebben de appellanten een nieuwe vennootschap opgericht en zijn er verschillende facturen en betalingen tussen de betrokken partijen geweest. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld. Het hof concludeert dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat [X] als koper kan worden aangemerkt. De koopovereenkomst wijst duidelijk op Factotum als de koper. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.241.277/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/256241 / HA ZA 17-188
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 mei 2020
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[appellante sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. E.C. Adriaanse te Amsterdam,
tegen
[X] ACCOUNTANTS & BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.J. Dreef te Voorschoten.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant sub 1] , [appellante sub 2] en [X] genoemd. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] worden gezamenlijk ook [appellanten] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 13 juni 2018 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 14 maart 2018 met bovenvermeld zaak- en rolnummer, voor zover gewezen tussen [appellanten] als eisers en [X] als gedaagde.
Bij arrest van 23 oktober 2018 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze is gehouden op 14 februari 2019. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Er is geen minnelijke regeling van het geschil tot stand gekomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, voor zover tussen [appellanten] en [X] gewezen, zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van [appellanten] tegen [X] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
2.1
Ongeveer twintig jaar lang hebben [appellant sub 1] en zijn echtgenote [appellante sub 2] een administratiekantoor gevoerd onder de naam Factotum Twaalf v.o.f. (hierna: de onderneming). Zij huurden daartoe een ruimte op het adres [adres] (hierna: de kantoorruimte). Zij waren de enige twee vennoten. Alleen in de periode 2011-2014 was er een derde vennoot, [A] .
2.2
[X] is een organisatie van accountants en belastingadviseurs met 35 medewerkers en meerdere vestigingen in Nederland.
2.3
In verband met een mogelijke overname van de onderneming vond op 9 april 2015 een kennismakingsgesprek plaats tussen [appellant sub 1] en [B] (hierna: [B] ). Een bevriende accountant had [B] bij [appellant sub 1] en [appellante sub 2] geïntroduceerd. [B] is bestuurder en aandeelhouder van [X] .
2.4
Bij e-mailbericht van 5 juli 2015 heeft [B] aan [appellant sub 1] voorstellen gedaan in een aantal varianten. Als derde variant noemde [B] de mogelijkheid dat [appellant sub 1] nog vijf jaar zou blijven doorwerken. Bij die variant stelde hij onder meer voor:
" [X] wordt vennoot per 1 juli 2015"
2.5
Er is een geschrift in het geding gebracht met als titel: "Hoofdlijnen van de afspraken van de bespreking van maandag 6 juli 2015 en de contouren van de koopovereenkomst tussen koper en verkoper" (hierna: de Hoofdlijnen). Hierin staat onder meer:
"Koper: combinatie [X] / Octojan in gelijke delen.
(...)
Overeenkomst tussen koper en verkoper :
1. Een door [X] op te richten BV neemt per 1 juli 2015 de activa en passiva
over van de heer en mevrouw [appellant sub 1] (de onderneming)
Akkoord
(...)"
2.6
Op 15 juli 2015 hebben [appellant sub 1] , [appellante sub 2] en [B] een contract met de titel "koopovereenkomst onderneming" ondertekend (hierna: de koopovereenkomst). Hierin staat onder meer:
"
ONDERGETEKENDEN:
De heer [appellant sub 1] (...) en mevrouw [appellante sub 2] (...)
hierna te noemen "de Verkoper",
Factotum twaalf B.V. io dan wel een andere naam indien deze tot probleem bij de kamer van koophandel leidt of nader te noemen meester vertegenwoordigd door
De heer [B] (...), ten deze handelend in de hoedanigheid van enig aandeelhouder en bestuurder van (...) Hotei B.V., (...), welke vennootschap handelt in de hoedanigheid van zelfstandig bevoegd bestuurder van (...) Fredo Beheer B.V., (...), welke vennootschap handelt in de hoedanigheid van bestuurder van (...) [X] accountants & belastingadviseurs B.V., (...)
hierna te noemen "de Koper",
en gezamenlijk te noemen "Partijen".
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
(...)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(...)
ARTIKEL 4 OVERIGE AFSPRAKEN (...)
(...)
1. Met ingang van 20 juli 2015 zal de heer [appellant sub 1] werkzaamheden verrichten ten behoeve van de Onderneming van Koper (...)
Op verzoek van Koper is de heer [appellant sub 1] tevens bereid (...) werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de andere ondernemingen van Koper.
(...)"
2.7
Op 17 juli 2015 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Factotum 12 B.V. (hierna: Factotum) opgericht. Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 2 mei 2016 vermeldt als enig aandeelhouder en enig bestuurder van Factotum: Octojan B.V. (hierna: Octojan). [B] is een van de twee (indirecte) aandeelhouders van Octojan. De andere (indirecte) aandeelhouder van Octojan is [C] , die ook (indirect) aandeelhouder en bestuurder van [X] is. De naam van Octojan is later gewijzigd in Baedja B.V.
2.8
Na de verkoop van de onderneming hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] de vennootschap onder firma Lapin du Lac v.o.f. (hierna: Lapin du Lac) opgericht. Vanuit die vennootschap onder firma verrichten zij administratiewerkzaamheden voor derden.
2.9
Na de verkoop van de onderneming heeft Factotum een bedrag van € 50.000,- aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betaald.
2.1
In de periode juli 2015-juni 2016 heeft Lapin du Lac twaalf facturen ten bedrage van in totaal € 31.248,30 gestuurd naar de directie van Factotum. De facturen hebben betrekking op voor Factotum verrichte werkzaamheden. Factotum heeft in totaal € 17.673,88 op deze facturen aan Lapin du Lac betaald. Op 31 december 2016 heeft Lapin du Lac nog een factuur ten bedrage van € 1.638,69 voor verrichte werkzaamheden naar de directie van Factotum gestuurd, op 14 februari 2017 een creditfactuur ten bedrage van € 626,17 en op 31 augustus 2017 een factuur ten bedrage van € 490,46.
2.11
Bij brief van 30 mei 2017 hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] aan de verhuurder van de kantoorruimte onder meer bericht:
"Wij hebben u eerder gemeld dat Factotum12 B.V. voorgedragen werd voor de indeplaatsstelling ter zake van de huurovereenkomst die wij met u hebben gesloten inzake de ruimte [adres] .
(...)
Wij waren om gezondheidsredenen genoodzaakt geweest de activiteiten van Factotum Twaalf v.o.f. te verkopen aan een betrouwbare partij, namelijk Factotum 12 B.V."
2.12
Bij vonnis van 25 juni 2019 is Factotum op verzoek van [appellanten] in staat van faillissement verklaard.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg hebben [appellanten] uiteindelijk gevorderd, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [X] (althans Factotum) veroordeelt tot betaling van:
a. a) € 46.683,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
b) € 2.457,02 per maand totdat [X] (althans Factotum) een koopsom van in totaal € 88.452,85 aan [appellanten] zal hebben voldaan, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
c) € 1.659,53 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
2. Factotum veroordeelt tot betaling van € 13.574,42, € 1.012,52 en € 405,34, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en € 920,87 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
3. voor recht verklaart:
a. a) dat [appellanten] gerechtigd zijn de overeenkomst tot huur van de kantoorruimte op te zeggen, indien [X] en/of Factotum de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst niet vóór 15 mei 2017 hebben overgenomen en de verhuurder [appellanten] niet vóór die datum heeft ontslagen uit hun verplichtingen uit de huurovereenkomst;
b) dat [appellanten] niet schadeplichtig zijn jegens [X] en/of Factotum;
c) dat [X] en Factotum gehouden zijn de kantoorruimte uiterlijk op 31 mei 2018 te ontruimen.
[appellanten] hebben aan hun vordering 1 ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven, dat [X] , althans Factotum, toerekenbaar is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de koopovereenkomst.
Aan hun vordering 2 hebben zij ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven, dat Factotum in gebreke is met de betaling van de facturen ter zake van de door Lapin du Lac voor Factotum gewerkte uren.
Aan hun vordering 3 hebben zij ten grondslag gelegd, eveneens samengevat weergegeven, dat [X] , althans Factotum, op grond van de koopovereenkomst gehouden is de huurovereenkomst over te nemen, althans [appellanten] te vrijwaren voor schade wegens niet-nakoming van de huurovereenkomst.
3.2
[appellanten] hebben in eerste aanleg primair het standpunt ingenomen dat zij de koopovereenkomst niet met Factotum, maar met [X] hebben gesloten. De rechtbank heeft overwogen dat het tegen dit standpunt gevoerde verweer slaagt (rov. 4.4). De rechtbank heeft alle tegen [X] gerichte vorderingen afgewezen. Hiertegen is het hoger beroep gericht met vier grieven. Drie grieven zijn gericht tegen rov. 4.4 van het bestreden vonnis. De vierde grief is een restgrief. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.3
De beantwoording van de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam en dus als contractspartij is opgetreden of als vertegenwoordiger van een ander, waarbij die ander dus als contractspartij moet worden aangemerkt, hangt af van hetgeen de betrokken partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (
Kribbebijter), aangehaald in HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034).
3.4
Het hof zal eerst de tekst van de koopovereenkomst bespreken.
3.5
De koopovereenkomst vermeldt onder het kopje "ondergetekenden" op p. 1 dat de koper een op te richten besloten vennootschap is, hetzij op te richten onder de naam Factotum twaalf B.V., hetzij op te richten onder een andere naam, indien eerstgenoemde naam tot problemen leidt.
De koopovereenkomst vermeldt verder "of nader te noemen meester". Dat betekent dat er een andere koper zou zijn dan de bedoelde op te richten besloten vennootschap, indien [B] (handelend in een hierna te bespreken hoedanigheid) een andere koper zou noemen.
Verder vermeldt de koopovereenkomst dat de koper door [B] wordt vertegenwoordigd. Dat betekent dat [B] niet in eigen naam als koper optreedt, maar als vertegenwoordiger van een ander.
Daarna vermeldt de koopovereenkomst dat [B] handelt in de hoedanigheid van (onder meer) bestuurder van (uiteindelijk, indirect) [X] . Dat betekent dat (uiteindelijk) [X] de koper vertegenwoordigt en dus dat [X] niet in eigen naam als koper optreedt, maar als vertegenwoordiger van een ander.
Deze tekst vormt daarom een sterke aanwijzing dat [X] niet als koper kan worden aangemerkt.
De tekst kan redelijkerwijs niet zo worden uitgelegd dat [X] zelf als koper optreedt, maar onder een andere naam.
3.6
De koopovereenkomst vermeldt in art. 3 lid 1 (op p. 4) dat [appellant sub 1] ook werkzaamheden zou verrichten "ten behoeve van de andere ondernemingen van de Koper". Het woord "andere" slaat terug op de eerder in die bepaling genoemde "Onderneming van Koper". Inderdaad heeft Factotum geen "andere ondernemingen", maar niet is gesteld of gebleken dat [X] wel meer dan één onderneming heeft. Bovendien is deze bepaling niet bedoeld om de koper te identificeren, anders dan de hiervoor besproken tekst van de koopovereenkomst onder het kopje "ondergetekenden" op p. 1 van de koopovereenkomst. De meest voor de hand liggende uitleg van deze bepaling in art. 3 lid 1 van de koopovereenkomst is dat hiermee bedoeld wordt: ondernemingen van entiteiten die aan koper gelieerd zijn. In elk geval vormt deze bepaling geen (sterke) aanwijzing dat [X] als koper moet worden aangemerkt.
3.7
De
contra proferentem-leer brengt in sommige gevallen mee dat een eenzijdig door een contractspartij opgesteld beding in het nadeel wordt uitgelegd van degene die het beding heeft opgesteld. Bij overeenkomsten die tussen professionele partijen zijn gesloten en bedingen waarover onderhandeld had kunnen worden, brengt die leer hooguit mee dat als algemeen gezichtspunt heeft te gelden dat naar gelang van de omstandigheden mag meewegen dat een eenzijdig opgesteld beding in geval van twijfel over de uitleg ervan in het nadeel van de opsteller en ten gunste van de wederpartij wordt uitgelegd. Hetgeen hiervoor in rov. 3.5 is overwogen, wijst echter zo duidelijk erop dat de koopovereenkomst niet [X] als koper aanwijst, dat de
contra proferentem-leer [appellanten] niet kan baten.
3.8
Vervolgens zal het hof argumenten bespreken die betrekking hebben op de periode vóór de totstandkoming van de koopovereenkomst.
3.9
[appellanten] hebben gesteld dat zij voorafgaand aan de koop uitsluitend gesproken en onderhandeld hebben met [B] en dat [B] daarbij optrad als bestuurder en aandeelhouder van [X] . Indien die stelling juist is, dan mochten [appellanten] daaruit redelijkerwijs niet afleiden dat [X] koper zou zijn. Zij moesten rekening houden met de mogelijkheid dat [B] een andere koper vertegenwoordigde of zou gaan vertegenwoordigen.
3.1
[appellanten] hebben een beroep gedaan op een schriftelijke verklaring van hun commercieel adviseur [D] (hierna: [D] ). Deze verklaring houdt onder meer in:
"Er is tijdens alle besprekingen duidelijkheid geweest over het feit dat [X] en Partners de overnemende partij zou zijn. [X] ( [B] ) zou te allen tijde het aanspreekpunt blijven."
Deze verklaring vermeldt " [X] en Partners". [X] heeft een andere naam (zie de kop van dit arrest). Er kan niet zonder meer van worden uitgegaan dat [D] bedoelt te verklaren dat juist [X] de overnemende partij zou zijn (en niet enige andere aan [X] gelieerde of door [B] aangedragen rechtspersoon). Dit klemt te meer, nu in deze verklaring [X] op één lijn wordt gesteld met [B] . Verder geldt dat indien overeengekomen is dat [B] aanspreekpunt zou blijven, dat niet meebrengt dat overeengekomen is dat [X] als koper zou optreden.
3.11
De omstandigheid dat [B] in zijn e-mailbericht van 5 juli 2015 in een van de door hem genoemde varianten voorstelde dat [X] vennoot zou worden, legt geen gewicht in de schaal. Daaruit kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat [X] koper is bij de later gesloten overeenkomst of dat [appellanten] dat redelijkerwijs zouden mogen begrijpen. Er is immers geen vennoot toegetreden.
3.12
De Hoofdlijnen vermelden op p. 1 bovenaan dat de koper zou zijn: "combinatie [X] /Octojan in gelijke delen". Indien hiermee bedoeld wordt dat er twee kopers zouden zijn, onder wie [X] , dan moet redelijkerwijs uit de koopovereenkomst worden afgeleid dat die bedoeling niet tot uitvoering is gebracht, want de koopovereenkomst bevat geen tekst die wijst op het bestaan van twee kopers. [appellanten] hebben ook niet gesteld dat er twee kopers zijn. Indien bedoeld wordt dat een (al dan niet nog op te richten) entiteit als koper zou optreden en dat [X] en Octojan in die entiteit een gelijk belang zouden hebben, dan biedt dat geen steun aan de stelling van [appellanten] dat overeengekomen is dat [X] zelf koper zou zijn.
De Hoofdlijnen vermelden op p. 1 onderaan dat een door [X] op te richten BV de onderneming overneemt, met daarachter "akkoord". Hieruit moet worden afgeleid dat [X] zelf niet als koper zou optreden en dat [appellanten] dit redelijkerwijs moesten begrijpen. De Hoofdlijnen vormen dus ook een aanwijzing dat [X] niet als koper dient te worden aangemerkt.
3.13
[appellanten] hebben gesteld dat [B] voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst aan [appellanten] kenbaar heeft gemaakt dat [X] interesse had in een administratiekantoor waarnaar [X] klanten zou kunnen doorverwijzen voor wie [X] zelf als accountantskantoor te duur was. Dit vormt echter geen aanwijzing dat [X] als koper dient te worden aangemerkt. Het kan immers ook interessant zijn om klanten te kunnen doorverwijzen naar een administratiekantoor dat men niet zelf heeft gekocht, maar dat gekocht is door een entiteit waaraan men gelieerd is of waarmee men anderszins een relatie heeft.
3.14
[appellanten] hebben aangevoerd dat verkoop aan een lege vennootschap voor hen nooit een optie is geweest en dat dit ook nooit met hen is afgesproken. Voor zover [appellanten] met de aanduiding "lege vennootschap" doelen op een nieuw op te richten vennootschap, stuit dit betoog erop af dat in de Hoofdlijnen wordt gesproken van een "op te richten BV" en dat in de koopovereenkomst staat dat de koper een besloten vennootschap in oprichting is. Indien [appellanten] met de aanduiding "lege vennootschap" iets anders bedoelen dan een nieuw op te richten vennootschap, is dat onvoldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht.
3.15
Bij de beoordeling van de vraag wie als contractspartij moet worden aangemerkt, is mede van belang wat de betrokkenen uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid. Dit kan blijken uit (onder meer) de gedragingen van de betrokkenen na de totstandkoming van de overeenkomst. In dat licht zal het hof de argumenten bespreken die betrekking hebben op dergelijke gedragingen.
3.16
Het staat vast:
- dat het personeel van [appellanten] in dienst van Factotum is getreden;
- dat Factotum na 15 juli 2015 het bedrag van € 50.000,- aan [appellanten] heeft betaald;
- dat [appellanten] hun facturen naar (de directie van) Factotum hebben verzonden; en
- dat [appellanten] bij brief van 30 mei 2017 bij de verhuurder van de kantoorruimte hebben aangedrongen op indeplaatsstelling door Factotum en hebben bericht dat zij de activiteiten van hun vennootschap onder firma hebben moeten verkopen aan Factotum.
Dit zijn aanwijzingen dat zowel Factotum als [appellanten] ervan uitgingen dat Factotum koper bij de koopovereenkomst was en dat [X] dat niet was.
3.17
[appellanten] hebben aangevoerd dat een deel van de klanten van de onderneming na de koop is benaderd en bediend door [X] en dat zij hun jaarrekeningen kregen aangeleverd door en vanuit [X] , op papier van [X] . [X] heeft deze stellingen betwist. In het midden kan blijven of de stellingen juist zijn. Indien de stellingen juist zijn, brengt dat niet mee dat [X] zichzelf als koper beschouwde of dat [appellanten] dat redelijkerwijs uit deze gedraging van [X] mochten afleiden. Hooguit kan daaruit dan worden afgeleid dat [X] gebruik heeft gemaakt van het klantenbestand van [appellanten] waartoe zij kennelijk toegang had gekregen. Daarnaast geldt dat [appellanten] zelf hebben gesteld dat de onderneming na de koop gedeeltelijk geëxploiteerd is door Factotum, zonder uit te leggen waarom [appellanten] daaruit niet zouden hebben moeten afleiden dat Factotum de koper was.
3.18
[appellanten] hebben aangevoerd dat de bij de verkochte onderneming werkzame werknemers na de koop zijn aangestuurd door en vanuit [X] en niet door Factotum. In het licht van het vaststaande feit dat het personeel van [appellanten] in dienst van Factotum is getreden, is dit een onvoldoende toegelichte stelling. Zowel [X] als Factotum zijn rechtspersonen. Het aansturen van werknemers geschiedt door natuurlijke personen. [appellanten] hebben onvoldoende toegelicht welke natuurlijke persoon of personen de werknemers van de verkochte onderneming na de koop volgens hen heeft of hebben aangestuurd en waarom de werknemers meenden of redelijkerwijs mochten menen dat deze aansturing namens ("door en vanuit") [X] geschiedde, hoewel zij in dienst van Factotum waren getreden.
3.19
Het staat vast dat [X] na de koop gebruik heeft gemaakt van de kantoorruimte en daarvan heeft doen blijken op haar website, al is betwist in welke mate [X] de kantoorruimte gebruikt heeft. Het staat echter ook vast dat het personeel van [appellanten] in dienst van Factotum is getreden, dat de onderneming na de koop (in elk geval gedeeltelijk) geëxploiteerd is door Factotum en dat [appellanten] bij de verhuurder van de kantoorruimte hebben aangedrongen op indeplaatsstelling door Factotum. Hieruit volgt dat ook Factotum na de koop gebruik heeft gemaakt van de kantoorruimte. Daarom vormt de omstandigheid dat [X] dat ook gedaan heeft, geen (sterke) aanwijzing dat [X] zich als koper beschouwde, of dat [appellanten] daarvan redelijkerwijs mochten uitgaan.
3.2
Op grond van al het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat [appellanten] onvoldoende hebben gesteld om te kunnen aannemen dat [X] partij bij de koopovereenkomst is. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
3.21
[appellanten] hebben betoogd dat Factotum de koop niet heeft bekrachtigd in de zin van art. 2:203 BW. Aangezien Factotum niet is opgericht door [X] , kunnen de rechtsgevolgen waarop art. 2:203 BW doelt, niet zijn ingetreden, aldus [appellanten]
Voor zover [appellanten] hiermee of anderszins (subsidiair) hebben willen aanvoeren dat [X] hoofdelijk verbonden is op de voet van art. 2:203 lid 2 BW, faalt dat betoog. Factotum is twee dagen na de ondertekening van de koopovereenkomst opgericht. Zij is opgericht onder de naam die in de koopovereenkomst als eerste wordt genoemd. De in het uittreksel van de Kamer van Koophandel als enig aandeelhouder en bestuurder genoemde Octojan wordt in de Hoofdlijnen genoemd. Dit alles brengt mee dat Factotum moet worden aangemerkt als de in de koopovereenkomst bedoelde, toen nog op te richten, besloten vennootschap. Dit betekent dat Factotum als koper bij de koopovereenkomst moet worden aangemerkt.
Hiertegenover is van onvoldoende gewicht dat de Hoofdlijnen op p. 1 onderaan vermelden dat de besloten vennootschap zou worden opgericht door [X] . In het midden kan blijven of het voor [appellanten] van belang zou zijn wie de vennootschap zou oprichten. In elk geval brengt de enkele omstandigheid dat Factotum niet door [X] is opgericht, niet mee dat Factotum niet als koper bij de koopovereenkomst zou kunnen worden aangemerkt. Factotum is daarom bevoegd de koopovereenkomst te bekrachtigen. Voor zover [appellanten] hebben willen betogen dat Factotum de koopovereenkomst feitelijk niet bekrachtigd heeft, is dat betoog onvoldoende uitgewerkt in het licht van de de hiervoor in rov. 3.16 genoemde feiten. Opmerking verdient dat bekrachtiging ook stilzwijgend kan geschieden (zie art. 2:203 lid 1 BW).
3.22
Het bewijsaanbod van [appellanten] wordt (ook voor het overige) gepasseerd, omdat daarbij niet voldoende specifiek feiten te bewijzen zijn aangeboden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Dat geldt ook voor het aanbod om [D] als getuige te horen.
3.23
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Het bestreden vonnis, voor zover tussen [appellanten] en [X] gewezen, houdt geen proceskostenveroordeling in ten laste of ten gunste van een van hen. Nu het vonnis waarvan beroep overeenkomstig de slotsom van de memorie van antwoord wordt bekrachtigd, is er geen grond [appellanten] alsnog in de kosten van het geding in eerste aanleg te veroordelen. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 1.978,00 aan verschotten en € 3.918,00 voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, A.P. Wessels en M.M. Korsten-Krijnen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020.