ECLI:NL:GHAMS:2020:135
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens ontbreken van grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 5 december 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar tijdens de zittingen op 19 december 2019 en 6 januari 2020 heeft de raadsman van de verdachte aangegeven dat er geen grieven meer tegen het vonnis bestaan. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep, zoals bepaald in artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belangen zijn die een verder onderzoek in de strafzaak rechtvaardigen. De advocaat-generaal had verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren, en het hof heeft dit verzoek gehonoreerd. De beslissing van het hof is genomen in een meervoudige strafkamer, waarbij de rechters H.A. van Eijk, J.J.I. de Jong en R. Kuiper aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan op een openbare terechtzitting, waarbij ook de griffier, mr. S. Bonset, aanwezig was. De verdachte is derhalve niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat betekent dat het hof geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft plaatsgevonden.