ECLI:NL:GHAMS:2020:1336

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
200.245.678/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van samenwerkingsovereenkomst inzake ontwikkeling van aardbeien- en frambozenrassen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de vorderingen van de appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], heeft afgewezen. De appellanten zijn aandeelhouders van Fuelplants en hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [X] Consultancy en Agriom voor de ontwikkeling van aardbeien- en frambozenrassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerkingsovereenkomst is geëindigd door de inbreng van de samenwerking in Fuelplants, en dat er onvoldoende grond is voor de vorderingen van de appellanten. De appellanten hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd en vorderen onder andere een verklaring voor recht dat bepaalde kwekersrechten eigendom zijn van Fuelplants en dat Allberry geen vorderingen heeft op Fuelplants. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft de samenwerkingsovereenkomst uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het hof concludeert dat de samenwerkingsovereenkomst betrekking heeft op de ontwikkeling van rassen voor de tropen en dat de vorderingen van de appellanten niet toewijsbaar zijn. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de beslissingen betreft die de vorderingen van de appellanten betreft en verwijst de zaak naar de rol voor nadere memorie aan de zijde van de appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.245.678/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/634639 / HA ZA 17-854
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 april 2020
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] , [land] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. B.D. Bos te Rotterdam,
tegen

1.[X] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[X] CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
3.
[X] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
4.
[geïntimeerde sub 4] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
5.
AGRIOM B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
6.
CROP DESIGN HOLDING B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
7.
FUELPLANTS B.V.,
gevestigd te De Kwakel, gemeente Uithoorn,
8.
ALLBERRY B.V.,
gevestigd te De Kwakel, gemeente Uithoorn,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. L. Koning te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden, worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en ieder apart: [appellant sub 1] en [appellante sub 2] .
Geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten, worden hierna gezamenlijk [X] c.s. genoemd en ieder apart: [X] , [X] Consultancy, [X] Beheer, [geïntimeerde sub 4] , Agriom, Crop Design, Fuelplants en Allberry.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 31 augustus 2018 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [X] c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- akte zijdens [appellanten] , met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel,
met een productie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 3 maart 2020 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Bos voornoemd en [X] c.s. door mr. Koning voornoemd en door mr. M.J. Folkeringa, advocaat te Haarlem, ieder aan de hand van pleitnotities waarvan exemplaren zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. [appellanten] hebben daarbij een (op 17 februari 2020 toegezonden) akte ingediend, houdende eiswijziging en bewijsaanbod.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de vorderingen van [appellanten] zijn afgewezen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen zoals in hoger beroep geformuleerd, met veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
[X] c.s. hebben in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen voor zover daarbij de vorderingen van [appellanten] zijn afgewezen en de (overige) vorderingen van [appellanten] zal afwijzen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
[X] c.s. hebben in het incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de vorderingen van [appellanten] zijn toegewezen en die vorderingen alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
[appellanten] hebben in het incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het incidenteel appel zal afwijzen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [X] c.s. in de kosten van het geding.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
2.1
[appellanten] wonen in Indonesië. [appellant sub 1] exploiteert daar sinds 2002 een tuinderij (hierna: de tuinderij in Indonesië) via de Indonesische vennootschap PT Strawberindo Lestari (hierna: Strawberindo). Aanvankelijk legde Strawberindo zich toe op de teelt van aardbeien. Later heeft Strawberindo haar activiteiten uitgebreid met de teelt van frambozen.
[X] houdt zich onder meer bezig met de teelt van aardbeien en frambozen in Nederland. Hij is ook betrokken bij de teelt van aardbeien en/of frambozen in Tanzania, Portugal en Mexico. [X] is de bestuurder van [X] Beheer. [X] Beheer houdt alle aandelen in [X] Consultancy en is ook de bestuurder van die vennootschap.
[geïntimeerde sub 4] houdt zich bezig met teeltbegeleiding, ontwikkeling, veredeling en commercialisering van gewassen. [geïntimeerde sub 4] houdt alle aandelen in Agriom en is ook de bestuurder van die vennootschap. Agriom houdt alle aandelen in Crop Design en is ook de bestuurder van die vennootschap.
2.2
In 2005 is Allseasons Holland BV (hierna: Allseasons) opgericht. Vrijwel alle aandelen van Strawberindo zijn overgedragen aan Allseasons. [appellant sub 1] houdt 80% van de aandelen in Allseasons en is de bestuurder van die vennootschap. De overige 20% van de aandelen in Allseasons worden gehouden door [X] via zijn vennootschap Killiberry B.V. (hierna: Killiberry).
2.3
In 2009 heeft [X] een partij zaailingen voor aardbeien naar de tuinderij in Indonesië gezonden.
2.4
Op 21 september 2010 is een overeenkomst gesloten tussen [X] Consultancy, Agriom en [appellant sub 1] , getiteld: "overeenkomst inzake ontwikkeling en samenwerking Advanced Berry Breeding" (hierna: de samenwerkingsovereenkomst of SOK; zie rov. 3.8 hierna voor een gedeeltelijke weergave van de inhoud ervan).
2.5
Op 10 februari 2011 heeft [geïntimeerde sub 4] EU-kwekersrechten op naam van Fuelplants aangevraagd voor de commerciële frambozenrassen Kweli (Advabereen, referentienummer 211901), Kwanza (Advabertwee, referentienummer 211903) en Imara (Advaberima, referentienummer 211902).
2.6
In februari 2011 heeft [X] een partij zaailingen naar de tuinderij in Indonesië gezonden.
2.7
[X] heeft een "verslagje" geschreven van een op 23 juni 2011 gehouden bespreking.
2.8
Per 1 juli 2011 is de onderneming, bestaande uit de samenwerking tussen [appellant sub 1] , [geïntimeerde sub 4] en [X] , voortgezet door Fuelplants. In 2011 had Fuelplants (die in 2001 is opgericht) een doelomschrijving die verband houdt met gewassen waaruit motorbrandstoffen kunnen worden verkregen, en verrichtte zij geen activiteiten. Alle aandelen in Fuelplants werden gehouden door Crop Design. Bij akte van 1 juli 2011 (gerectificeerd bij akte van 9 december 2015) heeft Crop Design 40% van de aandelen in Fuelplants geleverd aan [X] Beheer en 20% van de aandelen in Fuelplants aan [appellanten] gezamenlijk. Bij die gelegenheid zijn de statuten van Fuelplants niet gewijzigd. Wel heeft Fuelplants de handelsnaam Advances Berry Breeding aangenomen. Sinds 14 december 2011 zijn [X] Beheer en Crop Design de bestuurders van Fuelplants.
2.9
In april 2013 heeft [X] een partij zaailingen naar de tuinderij in Indonesië gezonden.
2.1
Vanaf 2013 zijn frambozen van het ras Kweli commercieel geteeld op de tuinderij in Indonesië. Fuelplants heeft over de jaren 2013, 2014 en 2015 daarvoor licentievergoedingen aan Strawberindo gefactureerd.
2.11
Op enig moment (mogelijk in 2014) is een EU-kwekersrecht aangevraagd voor het commerciële frambozenras Mapema (Advabemap, referentienummer 214901).
2.12
Bij e-mailbericht van 6 december 2014 aan [appellant sub 1] heeft [geïntimeerde sub 4] een voorstel gedaan om de samenwerking te wijzigen.
2.13
[X] en Agriom hebben op 18 september 2015 Allberry opgericht. [X] en Agriom houden ieder de helft van de aandelen. [X] Beheer en Crop Design zijn de bestuurders van Allberry. Allberry richt zich op de veredeling van frambozenrassen.
2.14
Na het voorstel van 6 december 2014 heeft [appellant sub 1] nog tot in 2016 zendingen selecties ontvangen. Daarna heeft [X] de verzending van zaailingen gestaakt.
2.15
Op 27 januari 2017 zijn EU-kwekersrechten aangevraagd voor zes frambozenrassen: Wengi (ABB117), naamloos (ABB118), Sarafina (ABB120), Shani (ABB121), Rafiki (ABB122) en Jambo (ABB123).
2.16
Bij brief van 28 april 2017 aan [appellant sub 1] heeft mr. Koning namens [X] Consultancy en Agriom de samenwerkingsovereenkomst opgezegd, voor zover nodig.
2.17
Bij inleidende dagvaarding van 20 november 2017 heeft Killiberry een vordering tegen Allseasons ingesteld tot betaling van € 418.617,-, met rente en kosten, ter zake van een volgens Killiberry aan Allseasons verstrekte geldlening. Bij vonnis van 7 november 2018 heeft de rechtbank die vordering afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de leenovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd. Killiberry heeft hoger beroep ingesteld. Daarop is nog niet beslist.
2.18
Bij verzoekschrift van 24 juli 2019 hebben [appellanten] een enquêteprocedure tegen Fuelplants aanhangig gemaakt. Bij beschikking van 27 februari 2020 heeft de Ondernemingskamer van dit hof, samengevat weergegeven, een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Fuelplants over de periode vanaf 1 juli 2011 en bij wijze van onmiddellijke voorziening een commissaris van Fuelplants benoemd, met de overweging dat die het tot haar taak mag rekenen een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg hebben [appellanten] , na eiswijziging, volgens de samenvattende weergave van de rechtbank, het volgende gevorderd:
i. verklaring voor recht dat bepaalde kwekersrechten eigendom zijn, althans behoren te zijn van Fuelplants;
ii. gebod om de genoemde kwekersrechten op naam van Fuelplants te registreren;
iii. verklaring voor recht dat bepaalde licentie-inkomsten toebehoren aan Fuelplants;
iv. verbod om die licentie-inkomsten aan Allberry of andere te doen (door)betalen;
v. verklaring voor recht dat Allberry geen vorderingen heeft op Fuelplants;
vi. gebod jegens Allberry om opgave te doen van van Fuelplants ontvangen bedragen en om die terug te betalen;
vii. gebod jegens [X] en [geïntimeerde sub 4] om te rapporteren omtrent budgettaire aangelegenheden; en (viii) gebod om in goed overleg met [appellant sub 1] budgetten vast te stellen; en (ix) gebod om [appellant sub 1] in de gelegenheid te stellen invulling te geven aan zijn taak; voor de geboden vii-ix telkens op straffe van een dwangsom (x);
xi. met veroordeling van [X] c.s. tot schadevergoeding op te maken bij staat
xii. en voorts aan [X] c.s. maatregelen op te leggen ter waarborging van de belangen van [appellant sub 1] als minderheidsaandeelhouder;
met veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen (impliciet) afgewezen, met uitzondering van de vorderingen ix en x. Die vorderingen heeft zij gedeeltelijk toegewezen in die zin dat zij, samengevat weergegeven, [X] en [geïntimeerde sub 4] heeft veroordeeld om [appellant sub 1]
– in het kader van de samenwerking binnen Fuelplants – in de gelegenheid te stellen invulling te geven aan zijn taken nieuwe selecties te testen en te beoordelen onder tropische omstandigheden, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
3.3
Samengevat weergegeven heeft de rechtbank hiertoe als volgt overwogen.
Doordat de samenwerking is ingebracht in Fuelplants, is de samenwerkingsovereenkomst geëindigd. Niet is gesteld of gebleken dat bij die gelegenheid afzonderlijke aandeelhoudersovereenkomsten zijn gesloten. Er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de samenwerkingsovereenkomst is blijven bestaan (rov. 4.2-4.4).
Er kan geen rechtstreeks beroep worden gedaan op bepalingen uit de samenwerkingsovereenkomst die geen vervangende regeling hebben gekregen in de statuten van Fuelplants. Die bepalingen kunnen wel doorwerking hebben bij het bepalen van wat partijen in het kader van Fuelplants van elkaar mogen verwachten op grond van de redelijkheid en billijkheid in vennootschappelijke verhoudingen (4.5).
Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [appellanten] redelijkerwijs van [X] c.s. mochten verwachten dat zij zouden meedelen in inkomsten uit selecties of rassen die niet in het kader van de samenwerking speciaal voor tropische gebieden waren ontwikkeld, maar al bestonden of voor andere gebieden waren ontwikkeld (rov. 4.9).
Er is geen grond voor een vordering die erop gebaseerd is dat de samenwerking breder was dan alleen die met betrekking tot de ontwikkeling van rassen voor de tropische gebieden (rov. 4.10).
De vorderingen i tot en met viii moeten worden afgewezen, omdat zij uitgaan van een onjuiste uitleg van de strekking van de samenwerkingsovereenkomst of omdat de samenwerkingsovereenkomst is geëindigd (rov. 4.11).
Vordering ix is gedeeltelijk toewijsbaar, omdat de samenwerking (in het kader van Fuelplants) nog bestaat (rov. 4.14-4.16).
Vordering xi is niet toewijsbaar, omdat er geen vorderingen toewijsbaar zijn die grond vormen voor schadevergoeding (rov. 4.17).
Verdere maatregelen zijn niet nodig (rov. 4.18).
3.4
In hoger beroep hebben [appellanten] hun eis gewijzigd, het laatst bij de akte die zij ter zitting van 3 maart 2020 hebben ingediend. De gewijzigde eis strekt, samengevat weergegeven, tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vorderingen van [appellanten] zijn afgewezen, en – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. verklaring voor recht dat alle in productie 45 genoemde kwekersrechten en alle nieuw geregistreerde kwekersrechten ter zake van Kwanza, Kweli, Mapema, Imara, Wengi, Shani, Rafiki, Jambo en Sarafina en alle verdere kwekersrechten ter zake van alle huidige en nieuwe selecties en rassen uit het frambozen- en aardbeienprogramma eigendom zijn, althans behoren te zijn van Fuelplants, althans verklaring voor recht dat ter zake van de door het hof te bepalen rassen de kwekersrechten in de door het hof te bepalen gebieden eigendom zijn, althans behoren te zijn van Fuelplants;
ii. bevel om alle genoemde kwekersrechten op naam van Fuelplants te registreren, althans gebod om de kwekersrechten voor de door het hof te bepalen rassen in de door het hof te bepalen gebieden op naam van Fuelplants te registreren, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
iii. verklaring voor recht dat de licentie-inkomsten uit alle in productie 45 genoemde kwekersrechten en alle nieuw geregistreerde kwekersrechten ter zake van Kwanza, Kweli, Mapema, Imara, Wengi, Shani, Rafiki, Jambo en Sarafina en uit alle verdere kwekersrechten ter zake van alle nieuwe en alle huidige selecties en rassen uit het frambozen- en aardbeienprogramma toebehoren aan Fuelplants;
iv. verbod om die licentie-inkomsten door te betalen, over te hevelen of weg te sluizen naar Allberry of enige andere partij, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
v. bevel aan Allberry om opgave te doen van het totaalbedrag van aan Fuelplants toekomende licentie-inkomsten die Allberry van Fuelplants of van licentienemers heeft ontvangen, met veroordeling tot (terug)betaling van dit totaalbedrag aan Fuelplants, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
vi. bevel aan [X] en [geïntimeerde sub 4] om te rapporteren omtrent budgettaire aangelegenheden als nader in de vordering gespecificeerd, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
vii. bevel aan [X] en [geïntimeerde sub 4] om voortaan steeds, voorafgaand aan ieder boekjaar, in goed overleg met [appellanten] de budgetten vast te stellen voor de door [appellanten] , [X] en [geïntimeerde sub 4] en hun vennootschappen ten behoeve van Fuelplants te verrichten werkzaamheden en de door Fuelplants daarvoor te betalen bedragen;
viii. hoofdelijke veroordeling van [X] c.s. tot schadevergoeding, op te maken bij staat; en
ix. oplegging aan [X] c.s. van alle maatregelen die het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vermeent te behoren.
3.5
De gewijzigde eis ligt in het verlengde van de eerder ingediende eis. [X] c.s. zijn er ter zitting van 3 maart 2020 op ingegaan zonder bezwaar te maken. De eiswijziging is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde of de tweeconclusieregel. Het hof zal daarom recht doen op de gewijzigde eis.
3.6
De "inleidende" grieven A en B van [appellanten] zijn gericht tegen aan de rechtbank toegeschreven aannames. Het hof kan niet beoordelen of de rechtbank die aannames heeft gemaakt en acht dat ook niet van belang voor de toewijsbaarheid van de vorderingen. Deze grieven falen dus.
De grieven C, D en E zijn kennelijk bedoeld om een aantal stellingen van [appellanten] onder de aandacht van het hof te brengen. Het hof heeft daarvan kennisgenomen. Voor het overige behoeven deze grieven geen bespreking.
3.7
Grief F van [appellanten] heeft betrekking op de reikwijdte van de samenwerking als bedoeld in de samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Bij de uitleg van de overeenkomst komt het aan op de zin die de contractspartijen (dat zijn: [X] Consultancy, Agriom en [appellant sub 1] ) in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg kan ook van belang zijn op welke wijze partijen uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven.
3.8
In de samenwerkingsovereenkomst staat (onder meer) de volgende tekst:
"OVEREENKOMST INZAKE ONTWIKKELING EN SAMENWERKING
"Advanced Berry Breeding"
(...)
Overwegende:
- (...)
- [X] , [appellant sub 1] en AGRIOM wensen elkaar voor gezamenlijke rekening en kosten te betrekken bij het ontwikkelen en productierijp maken van nieuwe rassen en/of selecties van de gewassen Aardbei, en Framboos, voor de teelt in tropische gebieden, welk gewassen uitsluitend in onderling overleg door betrokken partijen in het verkeer zullen worden gebracht;
- Partijen wensen hun wederzijdse rechten vast te leggen en voorts zich te beschermen tegen inbreuken op hun wederzijdse rechten;
- (...)
PARTIJEN KOMEN DERHALVE ALS VOLGT OVEREEN:
Artikel 1: opdracht
1.1
In het kader van de samenwerking zullen [appellant sub 1] , AGRIOM en [X] zich bezighouden met het ten uitvoer brengen van diensten m.b.t. één of meer in de navolgende bepalingen te omschrijven projecten en/of doelstellingen, waarbij de aantallen en specificaties c.q. de omvang van de opdrachten in onderling overleg zal worden vastgesteld.
(...)
Artikel 3: werkzaamheden/projecten
3.1
AGRIOM neemt op zich de binnen het samenwerkingsverband bestaande ideeën m.b.t de genoemde gewassen uit te werken tot praktisch realiseerbare plannen, neer te leggen in een projectopzet en een termijnplanning.
3.2
[appellant sub 1] , AGRIOM en [X] zullen zich voorts belasten met de waarneming van de uit de voornoemde gewassen te verkrijgen selecties en de waardering van deze selecties m.b.t. hun marktwaarde. Een en ander in overleg met [X] .
3.3
AGRIOM zal in schriftelijke vorm plannen c.q. ideeën uitwerken m.b.t. de ontwikkeling van voornoemd gewas en deze plannen op haalbaarheid toetsen en vervolgens, na overeenstemming met [appellant sub 1] en [X] , deze plannen naar beste kunnen ten uitvoer brengen.
3.4
AGRIOM zal voorts de contacten (niet bij uitsluiting) onderhouden met de proefstations en de (wetenschappelijke) onderzoeksinstellingen.
3.5
Partijen nemen op zich, elkaar, minimaal twee maal per jaar te Rapporteren of zoveel meer als nodig is, betreffende planning, budgettaire aangelegenheden en resultaten, zulks in schriftelijke vorm, omtrent de in de voorgaande leden omschreven diensten /werkzaamheden.
3.6
Agriom maakt de kruisingen en de zaailingen, [X] selecteert
De zaailingen, in overleg met Agriom worden de beste aangehouden. [appellant sub 1] doet selectie en klonen beoordeling onder tropische omstandigheden.
Artikel 4: honoraria en kostenvergoedingen
4.1
Partijen verrichten hun werkzaamheden op basis van jaarlijks vooraf af te stemmen budgetten. Doel is om e.e.a. met gesloten beurs te doen plaatsvinden.
De externe kosten van transport en en planten keuringen en NAKT worden verdeeld naar rato van aandeelhouderschap.
(...)
Artikel 6: exclusiviteit/non-concurrentie
6.1
AGRIOM zal geen opdrachten aanvaarden van of werkzaamheden verrichten voor een met deze samenwerking concurrerende onderneming, behorende tot dezelfde branche, in zoverre het betreft veredelings- en /of selectiewerkzaamheden m.b.t. de genoemde kleinfruit gewassen voor de teelt in tropische gebieden. De bestaande werkzaamheden m.b.t. kleinfruitgewassen voor andere teeltgebieden blijven voortbestaan en zullen zonodig worden uitgebreid met andere samenwerkingen.
6.2
[appellant sub 1] en [X] zal geen opdrachten verstrekken aan een met AGRIOM concurrerende onderneming, behorende tot dezelfde branche, in zoverre het betreft veredelings- en /of selectiewerkzaamheden m.b.t. de genoemde kleinfruit gewassen gericht op teelt in Tropische gebieden. Ook zullen partijen niet afzonderlijk of in kleiner verband dan onderhavige samenwerkingsvorm veredelingswerk aanvangen dan wel voortzetten. Stamselectie werkzaamheden in het bestaande assortiment, met daarmee samenhangende potentiële rasvondsten, zijn uitdrukkelijk wel toegestaan.
6.3
Partijen behouden zich het recht voor om, indien dat vanwege intern ingeschatte marktfactoren noodzakelijk wordt geacht, ook verkoopallianties aan te gaan met collega veredelingscombinaties op de internationale markt.
(...)
6.5
Mocht er zich vraag ontwikkelen in de regio Zuid Oost Azië dan wordt hiertoe, in overleg met [appellant sub 1] , toestemming verleend. Een en ander na een exclusiviteitsperiode van drie jaren voor [appellant sub 1] .
Artikel 7: Kwekersrechten
7.1
De partijen besluiten, op basis van consensus, over de verlening van licenties aan één of meer partijen en/of aan derden de door hen aangevraagde kwekersrechten, ieder voor een gelijk deel. Een eventuele overeenkomst, aangaande kwekersrechten, met de subsidieverlener, zal, in onderling overleg, worden geïntegreerd.
7.2
De partijen besluiten over de verlening van licenties aan een of meer partijen en/of aan derden m.b.t. het gebruik van het teeltmateriaal waarop het kwekersrecht c.q. de ontwikkelingen betrekking hebben. De partijen hebben in gelijke delen recht op de licentievergoeding na aftrek van kosten. [X] en [appellant sub 1] betalen, voor het door eigen onderneming geteelde c.q. vermeerderde materiaal uit dit project, de normaal dan geldende royalty. Exclusiviteits uitgiftebeleid, indien hiervan sprake zou zijn, wordt met algemene instemming bepaald.
7.3
De partijen dragen de administratie van de licenties en de inning van de licentievergoedingen op aan een nader vast te stellen rechtspersoon, met inachtneming van de door de partijen van tijd tot tijd vast te stellen condities.
kwekersrechterlijke bescherming zal worden aangevraagd op naam van [X] , [appellant sub 1] en AGRIOM of op een alsdan vast te stellen gecombineerde bedrijfsnaam c.q. juridische rechtspersoonlijkheid naam.
7.4
Betreft de financiële afspraken met [X] , aangaande de eerste licentie-inkomsten uit de nummer 62 Framboos [handgeschreven zijn hier de nummers 22, 35, 48 en 66 en parafen toegevoegd], kwamen wij het volgende overeen: [X] ontvangt de eerste licentiegelden tot een maximum van € 75000,00 (na aftrek van kosten). De vervolginkomsten uit dit nummer en de selecties uit het veel bredere vervolgprogramma zullen deel uitmaken van de verdeelsleutel 20% voor [appellant sub 1] , 40% voor [X] en 40% voor Agriom. Zulks nadat de kosten op de bruto inkomsten in mindering zijn gebracht. Deze verdeelsleutel is ook van toepassing op het gehele aardbeien-veredelingsprogramma.
Indien de programma’s (framboos en aardbei) worden ondergebracht in een Besloten Vennootschap zal de aandeelhouderverdeling ook 20/40/40 zijn.
(...)
Artikel 11: duur van de overeenkomst, tussentijdse beëindiging of overdracht in een BV
(...)
11.9
Indien het programma wordt ondergebracht in een Besloten Vennootschap zal de aandeelhoudersverdeling ook 20/40/40 zijn. Deze overeenkomst wordt dan vervangen door de statuten van de BV. Mocht het noodzakelijk worden geacht kunnen afzonderlijke aandeelhouders overeenkomsten worden opgesteld."
3.9
Art. 7.3 SOK bevat een regeling van de tenaamstelling bij de aanvraag van kwekersrechtelijke bescherming voor rassen. De vraag is op welke rassen art. 7.3 SOK ziet, en ook op welk van de gebieden het ziet waarvoor de aanvraag geldt.
Art. 7.4 SOK bevat een regeling van de verdeling van "vervolginkomsten". De vraag is op welke inkomsten dat ziet. Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
3.1
Geen van de bewoordingen van de samenwerkingsovereenkomst duidt erop dat de samenwerking beperkt was tot de producten met de nummers 22, 35, 48, 62 en 66, die genoemd worden in art. 7.4 SOK. Het gebruik van de zinsnede "het veel bredere vervolgprogramma" in die bepaling wijst juist op het tegendeel.
3.11
Niet is betwist dat de samenwerking gericht was op het ontwikkelen en commercialiseren van selecties en rassen van aardbeien en frambozen voor de teelt in tropische gebieden. Evenmin is betwist dat de beoogde bijdrage van [appellant sub 1] (in de eerste plaats) strekte tot onderzoek naar de vraag of de aan hem aan te leveren zaailingen (of selecties) van aardbeien en frambozen geschikt waren of geschikt gemaakt konden worden voor de teelt op de tuinderij in Indonesië , met het oog op het doel dat er rassen zouden worden ontwikkeld en gecommercialiseerd die geteeld kunnen worden in tropische gebieden.
Het gebruik van de term "tropische gebieden" in de considerans en in de art. 3.6, 6.1 en 6.2 SOK wijst daarop.
3.12
Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de in art. 7.3 SOK bedoelde tenaamstelling alleen zou gelden voor rassen die daadwerkelijk geteeld kunnen worden in tropische gebieden. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat die tenaamstelling alleen zou gelden voor kwekersrechten die zouden worden aangevraagd in of voor tropische gebieden. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat de in art. 7.4 SOK bedoelde "vervolginkomsten" alleen op de daar omschreven wijze verdeeld zouden worden, indien die verkregen zouden worden uit rassen die daadwerkelijk geteeld kunnen worden in tropische gebieden, of zelfs: uit die rassen voor zover zij geteeld werden in tropische gebieden. Indien dat de bedoeling was, zou men verwachten dat het uitdrukkelijk bedongen zou zijn. Dat is niet het geval en ook uit de overige omstandigheden blijkt die bedoeling niet.
3.13
Art. 6.1 SOK heeft betrekking op de rechten en verplichtingen van Agriom. De omstandigheid dat in deze bepaling veredelings- en selectiewerkzaamheden van Agriom voor de teelt in andere dan tropische gebieden ongemoeid worden gelaten, wijst op zichzelf niet op een beperking van de reikwijdte van de overeenkomst. Die omstandigheid doet er in elk geval niet aan af dat veredelings- en selectiewerkzaamheden van Agriom die (mede) zijn gericht op de teelt in tropische gebieden, onder de samenwerking vallen, ook als ze uiteindelijk niet leiden tot een succesvolle teeltmogelijkheid in tropische gebieden.
Hier komt het volgende bij. Aan het slot van de bepaling staat: "De bestaande werkzaamheden m.b.t. kleinfruitgewassen voor andere teeltgebieden blijven voortbestaan en zullen zonodig worden uitgebreid met andere samenwerkingen."
Agriom heeft geen bestaande werkzaamheden in de zin van die bepaling genoemd. Zij heeft wel gewezen op een samenwerking met een Duitse firma op het gebied van zaadvermeerdering van nieuwe aardbeien cultivars, maar niet (voldoende specifiek) gesteld dat deze samenwerking ten tijde van de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst uit 2010 reeds bestond.
Welke "andere samenwerkingen" deze bepaling op het oog heeft, is onvoldoende duidelijk. Artikel 6.1 SOK vormt daarom geen argument voor de hiervoor in rov. 3.12 genoemde wijzen van uitleg.
Ook art. 6.2 SOK geeft aan die uitleg geen steun. Deze bepaling heeft betrekking op de rechten en verplichtingen van [appellant sub 1] en [X] Consultancy. De bepaling laat onverlet dat veredelings- en selectiewerkzaamheden van [appellant sub 1] en [X] Consultancy die (mede) zijn gericht op de teelt in tropische gebieden, onder de samenwerking vallen, ook als ze uiteindelijk niet tot een succesvolle teeltmogelijkheid in tropische gebieden leiden. De bepaling vermeldt bovendien uitdrukkelijk en in algemene zin dat het afzonderlijk of in kleiner verband dan de samenwerking uitvoeren van veredelingswerkzaamheden niet is toegestaan.
3.14
Gelet op het voorgaande moeten de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst, gelezen in de context van die overeenkomst als geheel, en gelet op hetgeen partijen daarover overigens naar voren hebben gebracht, zo worden uitgelegd dat de samenwerking ziet op de producten met de nummers 22, 35, 48, 62 en 66, die genoemd worden in art. 7.4 SOK, en op het daar genoemde "veel bredere vervolgprogramma". De bepalingen moeten verder zo worden uitgelegd dat al deze zaailingen en selecties van aardbeien en frambozen die in de samenwerking betrokken zijn of betrokken zijn geweest, en alle zaailingen, selecties en rassen die door partijen of door een of twee van hen verkregen zijn of worden uit die zaailingen of selecties, door middel van veredeling of gebruik in kruisingen of anderszins, in beginsel tot het samenwerkingsverband behoren, en daarom vallen binnen de reikwijdte van art. 7.1, 7.2, 7.3 en 7.4 SOK (over de kwekersrechten en de licentieinkomsten). Deze bepalingen gelden dus in beginsel voor alle rassen als hiervoor omschreven, ongeacht voor welk deel van de wereld de kwekersrechten worden aangevraagd of verkregen, in welk deel van de wereld de rassen worden geteeld of kunnen worden geteeld, of uit welk deel van de wereld de licentie-inkomsten worden verkregen.
3.15
[X] c.s. hebben betoogd dat de eigendom van de selecties met de nummers 22, 35, 48, 62 en 66, die genoemd worden in art. 7.4 SOK, niet is ingebracht in de samenwerking, maar dat met betrekking tot die selecties slechts "financiële afspraken" zijn gemaakt, zoals die bepaling vermeldt. Dit kan in het midden blijven. Het doet niet af aan hetgeen hiervoor in rov. 3.14 is overwogen. Zowel de kwekersrechten als de licentieinkomsten die uit die vijf selecties zijn voortgekomen, behoren tot de samenwerking.
3.16
Voornoemde uitleg strookt met de wijze waarop partijen uitvoering aan de samenwerkingsovereenkomst hebben gegeven. Dat blijkt uit het volgende.
3.16.1
Het in art. 7.4 SOK genoemde bedrag van € 75.000,00 is aan [X] betaald. Onvoldoende is weersproken dat Fuelplants in elk geval tot en met 2015 alle kosten heeft voldaan van het ontwikkelen en vercommercialiseren van alle rassen en het aanvragen van alle kwekersrechten.
3.16.2
Het "verslagje" van [X] naar aanleiding van de in 23 juni 2011 gehouden bespreking vermeldt onder meer:
"Rechten en plichten voor ABB voor de veredeling van kleinfruit
(...)
Agrio verzorgd alles wat te maken heeft met het kruisen en de opkweek van de zaailingen, opkweek van de KRO en instandhouding van de KRO.
Kosten van Agriom:
(...)
Strawberindo selecteren van aardbei zaailingen
Strawberindo Indonesie ontvangt de aardbeizaailingen van Agriom en kweekt deze op zodat er 2 keer naar de oogst kan worden gekeken, dan volgt de vermeerdering en het verder beproeven onder praktijk omstandigheden
Er wordt een vergoeding per M2 toegekend aan
(...)
- testen van nieuwe frambozen selecties € 5,- per pot/jr
[X] selecteren van frambozen zaailingen
[X] ontvangt de framboos zaailingen van Agriom en kweekt deze op zodat er het eerst jaar vruchten aan komen dit kan ook in Portugal gebeuren
[X] draagt ook zorg voor de verdere vermeerderingen en verdeling van de nieuwe selecties over testlocaties elders (portugal, Tanzania, Indonesie )
Kosten
(...)
Kosten die gezamenlijk gedragen worden zijn:
(...)."
Uit dit "verslagje" kan worden afgeleid dat volgens [X] de samenwerking onder de naam ABB (dat is: Advanced Berry Breeding) in ieder geval omvatte:
- selecteren van aardbeizaailingen door Strawberindo;
- testen van nieuwe frambozenselecties door Strawberindo;
- selecteren van frambozenzaailingen door [X] ;
- zorg dragen voor de verdere vermeerderingen en verdeling van de nieuwe selecties over testlocaties elders (Portugal, Tanzania, Indonesië ) door [X] .
3.16.3
Het voorstel tot wijziging van de samenwerking dat [geïntimeerde sub 4] bij e-mailbericht van 6 december 2014 aan [appellant sub 1] heeft gedaan, vermeldt onder meer:
"Advanced Berry Breeding Splitsingsvoorstel
(...)
- Tot dusver is geen niet veel activiteit ontplooid om het selectieproces in Framboos te ondersteunen
(...)
Voorstel;
Advanced Berry Breeding verkoopt het aarbeienonderzoek aan een nieuwe BV. In deze BV ontstaat een andere aandeelhouders verdeling. Elk van ons krijgt hierin 33,33%. (...)
Een storting van een agiobedrag per aandeelhouder van ca. € 20.000 zal noodzakelijk zijn om de aardbeienveredeling op gang te houden. (...)
Een af te stemmen contractuele betrokkenheid van All Seasons bij het vermeerderen, produceren en eventueel distribueren van de ABB frambozenrassen in Zuid Oost Azie kan worden gerealiseerd met het recht van gebruik van alle ABB rassen en programma's
(...)"
Uit dit voorstel kan worden afgeleid dat volgens [geïntimeerde sub 4] de samenwerking onder de naam Advanced Berry Breeding ("ABB") in ieder geval omvatte:
- een selectieproces in framboos;
- een aardbeienonderzoek;
- aardbeienveredeling die op gang gehouden moest worden met storting van agio;
- ABB frambozenrassen in Zuidoost-Azië;
- ABB rassen en programma's.
3.17
Genoemd "verslagje" en voorstel bieden steun aan het oordeel van het hof dat de samenwerkingsovereenkomst betrekking had op de producten die genoemd worden in art. 7.4 SOK en op het daar genoemde "veel bredere vervolgprogramma". Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan partijen redelijkerwijs een andere uitleg aan de samenwerkingsovereenkomst mochten of moesten geven dan hiervoor in rov. 3.14 is omschreven of op grond waarvan zij redelijkerwijs mochten of moesten verwachten dat een andere contractspartij van zo'n andere uitleg uitging.
3.18
De samenwerkingsovereenkomst moet dus worden uitgelegd zoals hiervoor in rov. 3.14 is omschreven. Grief F is in zoverre gegrond.
3.19
In de grieven G en H hebben [appellanten] betoogd dat er ook na de inbreng van de samenwerking in Fuelplants een verbintenisrechtelijke relatie is blijven bestaan.
3.2
Aangenomen moet worden dat ten tijde van de inbreng van de onderneming in Fuelplants een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de aandeelhouders van Fuelplants (Crop Design, [X] Beheer en [appellanten] ). Deze aandeelhoudersovereenkomst heeft een overeenkomstige inhoud als de samenwerkingsovereenkomst (maar geldt tussen andere contractspartijen), voor zover over het betrokken onderwerp in de statuten van Fuelplants geen vervangende regeling is getroffen, aangevuld met de afspraken die zijn weergegeven in het hiervoor in rov. 3.16.2 genoemde "verslagje". In elk geval dienden de aandeelhouders van Fuelplants zich jegens elkaar te gedragen alsof een dergelijke overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen.
Dit oordeel steunt op de volgende overwegingen. Tussen aandeelhouders kan een aandeelhoudersovereenkomst bestaan. Deze overeenkomst kan ook mondeling worden aangegaan en zelfs in gedragingen besloten liggen. Art. 11.9 SOK voorziet in de mogelijkheid dat een of meer aandeelhoudersovereenkomsten noodzakelijk zullen worden geacht naast een statutaire regeling. De statuten van Fuelplants zijn opgesteld ten behoeve van een onderneming die zich bezighoudt met gewassen waaruit motorbrandstoffen kunnen worden verkregen, en niet met het oog op de in de samenwerkingsovereenkomst bedoelde samenwerking. Ten tijde van de inbreng van de onderneming in Fuelplants zijn de statuten niet gewijzigd. Een aanvulling was dus nodig. Ieder van de aandeelhouders van Fuelplants is bovendien sterk gelieerd aan een van de contractspartijen bij de samenwerkingsovereenkomst. Art. 2:8 BW verplicht Fuelplants en haar aandeelhouders tot slot om zich jegens elkaar te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. In dit geval wordt die verplichting mede ingekleurd door de samenwerkingsovereenkomst en het "verslagje". Tegen deze achtergrond hebben [X] c.s. hun betwisting onvoldoende onderbouwd. De grieven G en H zijn in zoverre gegrond.
3.21
Grief I van [appellanten] verdedigt een subsidiair standpunt dat onbesproken kan blijven.
3.22
Zie voor de grieven J, K, L en M van [appellanten] hierna onder rov. 3.30.
3.23
Grief N heeft betrekking op de stelplicht en bewijslast. Het hof ziet in dit stadium geen aanleiding om [appellanten] toe te laten tot bewijslevering. Voor het overige behoeft de grief geen bespreking.
3.24
Het hof komt toe aan bespreking van de grieven van [X] c.s. in het incidenteel appel.
3.25
Grief 1 van [X] c.s. betreft de feitenvaststelling. Hiermee is reeds rekening gehouden.
3.26
De grieven 2 en 3 van [X] c.s. zijn gericht tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de (hiervoor in rov. 2.16 bedoelde) opzeggingsbrief van 28 april 2017 en tegen het gegeven bevel tot, kort gezegd, voortzetting van de samenwerking.
In de opzeggingsbrief staat onder meer:
"Enkel en indien voor zover u (dan wel uw echtgenote) meent dat u ondanks de voortzetting van het programma in Fuelplants B.V. nog rechten kunt ontlenen aan de overeenkomst van samenwerking 21 september 2010 (hetgeen niet zo is), wordt deze namens mijn cliënten middels deze brief opgezegd. (...)
Cliënten en/of de vennootschappen [X] Beheer B.V. en Crop Design Holding B.V. hebben geen andere verplichtingen meer jegens u dan die welke uit de statuten van de vennootschap Fuelplants B.V. volgen."
3.27
Uit de opzeggingsbrief volgt dat deze mede bedoeld was om de samenwerking te doen eindigen die in Fuelplants was ingebracht (zie rov. 3.20 hiervoor). In elk geval moesten [X] c.s. dat redelijkerwijs begrijpen. De brief heeft daarom bewerkstelligd dat die samenwerking, voor zover die ten tijde van de brief nog bestond, eindigde.
Hieraan doet niet af dat Fuelplants is blijven bestaan, rechthebbende is gebleven van aan haar verleende kwekersrechten en gerechtigd kan zijn gebleven tot licentieinkomsten.
De beëindiging van de samenwerking brengt mee dat van [X] c.s. niet verlangd kan worden dat zij [appellant sub 1] in de gelegenheid stellen invulling te blijven geven aan de taken die hem gedurende de samenwerking waren toebedeeld. De grieven 3 en 4 slagen in zoverre. De door de rechtbank uitgesproken veroordelingen dienen daarom te worden vernietigd. In verband met de dwangsommen dient dat reeds nu te gebeuren.
3.28
Grief 4 van [X] c.s. heeft betrekking op de proceskosten. Hierover houdt het hof ieder oordeel aan.
3.29
Bij pleidooi in hoger beroep hebben [X] c.s. een beroep gedaan op dwaling. Indien op de tuinderij van [appellanten] geen tropisch klimaat heerst en/of de tuinderij niet representatief is voor teelt in de tropen, zoals volgens [X] c.s. door [appellanten] is gesteld, dan hebben [X] c.s. daarover gedwaald en zouden zij deze samenwerking met [appellant sub 1] bij een juiste voorstelling van zaken niet zijn aangegaan, zo stellen zij. Dit beroep faalt, wat er verder zij van de vraag of het tijdig is gedaan. Het lag op de weg van [X] c.s. om te onderzoeken of de tuinderij van [appellanten] geschikt was voor de beoogde samenwerking en dus of de tuinderij gebruikt kon worden voor onderzoek naar de vraag of de selecties geschikt waren of konden worden gemaakt voor teelt in tropische gebieden. Weliswaar lag het ook op de weg van [appellanten] om daarover mededelingen te doen, maar [appellanten] behoefden niet (ongevraagd) mededelingen te doen over de vraag of het klimaat dat op de tuinderij heerst, klimatologisch geclassificeerd kan worden als een tropisch klimaat. Het is overigens een feit van algemene bekendheid dat geheel Indonesië in de tropen ligt. Of er overal in Indonesië een tropisch klimaat heerst, laat het hof in het midden.
3.3
In het principaal hoger beroep hebben de grieven J, K, L en M van [appellanten] betrekking op de afzonderlijke vorderingen. Hierover houdt het hof ieder oordeel aan. Het hof acht zich onvoldoende voorgelicht om thans de toewijsbaarheid van de vorderingen te kunnen beoordelen. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen om [appellanten] in de gelegenheid te stellen de vorderingen nader toe te lichten bij nadere memorie. In het bijzonder wordt hun verzocht zich uit te laten over de aspecten die genoemd worden in de volgende overwegingen. [X] c.s. zullen in de gelegenheid worden gesteld een nadere antwoordmemorie in te dienen.
3.31
De vorderingen (i) en (iii) strekken ertoe dat de rechter een verklaring voor recht uitspreekt. Ingevolge art. 3:302 BW kan dat alleen indien de verklaring voor recht betrekking heeft op een rechtsverhouding waarbij de eiser onmiddellijk betrokken is. [appellanten] wordt verzocht te preciseren op welke rechtsverhouding de verklaringen voor recht betrekking hebben en wie de onmiddellijk betrokkenen bij die rechtsverhouding zijn. Verzocht wordt daarbij in te gaan op de omstandigheid dat geïntimeerden niet in de verklaring voor recht worden genoemd, met uitzondering van Fuelplants.
Ingevolge art 3:303 BW is voor toewijzing van de vorderingen (i) en (iii) daarnaast nodig dat [appellanten] voldoende belang daarbij hebben. Indien en voor zover de rechthebbenden op de in vordering (i) bedoelde kwekersrechten of de gerechtigden tot de in vordering (iii) bedoelde licentieinkomsten andere (rechts)personen zijn dan [X] c.s., zijn die andere (rechts)personen in beginsel niet aan de in dit geding gegeven beslissingen gebonden, omdat zij geen procespartij zijn. Dat kan meebrengen dat [appellanten] in zoverre geen belang bij deze vorderingen hebben. Ook hierop kunnen partijen ingaan.
3.32
Vordering (ii) betreft een bevel om kwekersrechten "te registreren op naam van Fuelplants".
Blijkens art. 23 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht kan een EU-kwekersrecht worden overgedragen en kan de overdracht worden ingeschreven in het register van de
EU-bescherming voor kweekproducten. Een soortgelijke regeling kent art. 65 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005. Het is goed denkbaar dat in andere jurisdicties vergelijkbare regels gelden.
Het hof begrijpt vordering (ii) voorshands zo dat gevorderd wordt dat geïntimeerden eraan meewerken dat kwekersrechten die reeds geheel of gedeeltelijk aan andere (rechts)personen dan Fuelplants zijn verleend, worden geleverd aan Fuelplants en dat de leveringsakte wordt ingeschreven in het daarvoor bestemde register, en dat geïntimeerden eraan meewerken dat kwekersrechten die nog niet zijn verleend, worden aangevraagd op naam van Fuelplants. [appellanten] wordt verzocht zich erover uit te laten of de voorshands gegeven uitleg van de vordering juist is. Verder wordt [appellanten] verzocht met inachtneming van het hiervoor in rov. 3.27 gegeven oordeel dat door de opzeggingsbrief van 27 april 2017 de samenwerking is geëindigd, toe te lichten wat het gevolg daarvan is voor de vordering, voor zover die ziet op nog niet verleende kwekersrechten.
Daarnaast wordt [appellanten] verzocht voor iedere geïntimeerde afzonderlijk te preciseren op welke (wettelijke) grondslag deze verplicht kan worden hieraan medewerking te verlenen. Hierbij dient per geïntimeerde te worden gepreciseerd in hoeverre deze grondslag nakoming is.
Ook hier geldt dat voor zover kwekersrechten zijn verleend aan andere (rechts)personen dan [X] c.s., die andere (rechts)personen naar het voorshands oordeel van het hof niet gebonden zullen zijn aan het door het hof uit te spreken arrest, omdat zij geen procespartij zijn. Daarom behoeft toelichting in hoeverre [appellanten] belang hebben bij hun vordering (ii) ter zake van kwekersrechten waarvoor dit geldt.
3.33
Bij de vorderingen (vi) en (vii) dient te worden toegelicht in hoeverre deze vorderingen nog toewijsbaar zijn in het licht van de omstandigheid dat de samenwerking is geëindigd.
3.34
Bij vordering (viii) dient per geïntimeerde te worden gespecificeerd welke gedraging als grond voor aansprakelijkheid wordt beschouwd. [appellanten] wordt verzocht ook in te gaan op het beroep van [X] c.s. op verjaring (memorie van antwoord onder 4.4.4).
3.35
Zoals hiervoor in rov. 3.27 is overwogen, zal het hof bij dit arrest de door de rechtbank uitgesproken veroordelingen vernietigen. De rechtbank heeft ook
vorderingen van [appellanten] (impliciet) afgewezen. Daarover houdt het hof iedere beslissing aan. Dit arrest heeft dus het karakter van een deelarrest. Partijen wordt in overweging gegeven een minnelijke regeling te beproeven en dit arrest daarbij te betrekken.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover het de beslissingen betreft als vermeld onder 5.1 tot en met 5.5 van het vonnis waarvan beroep;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [appellanten] , voor zover zij door de rechtbank zijn toegewezen, af;
en rechtdoende voor het overige:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2 juni 2020 voor nadere memorie aan de zijde van [appellanten] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, M.M. Korsten-Krijnen en H. Struik en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.