ECLI:NL:GHAMS:2020:1315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
200.253.798/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor huurachterstand en volmacht bij huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van [X] voor huurachterstand. [X] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, waarin was geoordeeld dat hij aansprakelijk was voor de huurachterstand van de kantoorruimtes die hij had gehuurd van [geïntimeerde]. De kantonrechter had geoordeeld dat [X] geen toereikende volmacht had om de huurovereenkomst te sluiten namens Backstage Bastards, een niet-bestaande rechtspersoon. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat [X] persoonlijk aansprakelijk was voor de huurverplichtingen, omdat hij niet had aangetoond dat hij namens een bestaande rechtspersoon handelde. Het hof oordeelde dat [X] niet voldoende had onderbouwd dat Backstage Bastards met Jara, een bestaande rechtspersoon, vereenzelvigd moest worden. Het hof concludeerde dat [X] niet had voldaan aan zijn stelplicht en dat hij aansprakelijk was voor de huurachterstand, de buitengerechtelijke kosten en de verbeurde boetes. De vorderingen van [geïntimeerde] werden in hun geheel toegewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.253.798/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6943516 CV EXPL 18-11700
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 april 2020
inzake
[X] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk aan Zee,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Korver te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 23 januari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 14 januari 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven zijdens [X] , met producties;
- memorie van antwoord zijdens [geïntimeerde] , met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 februari 2020 doen bepleiten door voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [X] heeft nog nadere producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[X] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.10. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, zijn die feiten de volgende.
1.1.
[geïntimeerde] heeft begin 2011 aan de eenmanszaak Next Generation Concepts (verder: NGC), waarvan [X] eigenaar was, de kantoorruimtes K3 en K4, die gelegen waren in het bedrijfspand aan de [adres] , verhuurd. Deze ruimtes werden door [X] voornamelijk gebruikt voor zijn werkzaamheden bij [B] (hierna: [B] ), een internationale uitgever van E-books.
1.2.
Vanaf 1 januari 2013 heeft NGC vanwege financiële problemen alleen nog kantoorruimte K4 van [geïntimeerde] gehuurd.
1.3.
Begin 2014 is [X] een samenwerking aangegaan met JaRa Media B.V. (verder: Jara) en heeft hij de kantoorruimtes K1 en K2 van [geïntimeerde] gehuurd. Kantoorruimte K1 werd gebruikt als muziekstudio en K2 als kantoor van Jara.
1.4.
Per 1 mei 2014 is NGC overgegaan in de eenmanszaak van [X] met de naam [X] Consultancy.
1.5.
Op 14 april 2014 heeft [geïntimeerde] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de kantoorruimtes K3 en K4 met Backstage Bastards “rechtsgeldig vertegenwoordigd door [X] ”. De huurovereenkomst is ingegaan per 1 mei 2014. De huurovereenkomst is door [X] ondertekend. De huurprijs voor deze twee ruimtes bedroeg gezamenlijk € 1.285,02 per maand, inclusief bijdrage energie en internet.
1.6.
Backstage Bastards is geen rechtspersoon, maar een online videoplatform.
1.7.
Op de huurovereenkomst zijn Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte van toepassing. Artikel 18.2 hiervan luidt als volgt:
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.
1.8.
Bij e-mail van 8 mei 2014 heeft [X] (vanaf e-mailadres
[e-mailadres]) [geïntimeerde] verzocht om de huurovereenkomst vanaf 1 mei op naam van Jara te zetten.
1.9.
Op verzoek van [X] zijn de facturen met betrekking tot de huur voor K3 en K4 op naam van Jara gezet. Jara heeft facturen betaald.
1.10.
Per 1 augustus 2015 heeft [geïntimeerde] aan [B] de kantoorruimtes K3 en K4 verhuurd.
1.11.
Over de periode november 2014 tot en met juli 2015 is geen huur voor de kantoorruimtes K3 en K4 betaald.
1.12.
[geïntimeerde] heeft [X] tot betaling van de hierop betrekking hebbende huurachterstand aangemaand, maar [X] heeft hieraan geen gevolg gegeven.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd dat [X] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 10.280,16 aan huurachterstand, € 877,80 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 2.400,- aan verbeurde boetes, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen heeft [geïntimeerde] , samengevat, ten grondslag gelegd dat Backstage Bastards, waarmee hij de huurovereenkomst voor de kantoorruimtes K3 en K4 heeft gesloten, geen bestaande rechtspersoon is noch een in het Handelsregister geregistreerde handelsnaam van een rechtspersoon, zodat [X] bij het sluiten en ondertekenen van de huurovereenkomst een niet bestaande partij heeft vertegenwoordigd. [X] is daarom persoonlijk gehouden de achterstallige huurpenningen voor de kantoorruimtes K3 en K4 aan [geïntimeerde] te voldoen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden verbeurde boetes. Volgens [geïntimeerde] is [X] voorts op grond van artikel 3:70 BW aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] door de onbevoegde vertegenwoordiging heeft geleden.
3.3.
[X] heeft betwist dat hij gehouden is om de huurpenningen te voldoen. Volgens [X] is de huurovereenkomst gesloten met Jara, omdat Backstage Bastards een merknaam is van Jara en met Jara vereenzelvigd dient te worden. Hij had [A] (hierna: [A] ), eigenaar van Jara, aangeraden een kantoorruimte bij [geïntimeerde] te huren. Omdat [X] veel geld in Jara had geïnvesteerd, heeft hij aangeboden om de administratie voor Jara te doen. Hij heeft daarop de huurovereenkomst gesloten als vertegenwoordiger die handelde krachtens volmacht. De kantoorruimtes werden gebruikt door medewerkers van Jara en door hemzelf in verband met zijn administratieve werkzaamheden voor Jara. Volgens [X] wist [geïntimeerde] , gelet op het feit dat de facturen op naam van Jara stonden en e-mailwisselingen in c.c. naar [A] werden gezonden en het feit dat [X] kort na het sluiten van de huurovereenkomst had verzocht om deze op naam van Jara te zetten, dat de huurovereenkomst met Jara was aangegaan.
3.4.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] in zijn geheel toegewezen. Daartoe heeft de kantonrechter, kort weergegeven, onder meer overwogen dat [X] zijn stelling dat Backstage Bastards met Jara vereenzelvigd dient te worden, zodat Jara ex artikel 3:66 BW gehouden is om de huur te voldoen, niet heeft onderbouwd, dat aan [X] geen toereikende volmacht kan zijn verleend omdat Backstage Bastards geen bestaande entiteit is en dat de door [X] weergegeven omstandigheden onvoldoende zijn om uit af te kunnen leiden dat [geïntimeerde] wist dat [X] ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst geen toereikende volmacht had om Backstage Bastards te vertegenwoordigen, zodat [X] heeft in te staan voor het bestaan en de omvang van zijn volmacht op grond van artikel 3:70 BW en jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is.
3.5.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met drie grieven op, die gezamenlijk kunnen worden besproken. Volgens [X] heeft de kantonrechter, samengevat, ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat Backstage Bastards met Jara vereenzelvigd moet worden (grief 1), dat hij geen (toereikende) volmacht had om de huurovereenkomst te sluiten (grief 2) en dat hij heeft in te staan voor zijn volmacht en deswege jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is (grief 3). In het kader van de laatste grief heeft hij naar voren gebracht dat het nooit zijn bedoeling is geweest om zich persoonlijk te binden en dat op [geïntimeerde] de stelplicht en de bewijslast rust dat er geen toereikende volmacht is.
3.6.
In hoger beroep heeft [X] zijn hierboven onder 3.3 weergegeven standpunten herhaald. In het kader van zijn stelling dat Backstage Bastards een merknaam van Jara was en met Jara vereenzelvigd dient te worden, heeft [X] in hoger beroep opnieuw gewezen op een uittreksel uit het Handelsregister van Jara, waaruit onder meer blijkt dat daarin
[e-mailadres]als e-mailadres en
[e-mailadres]als internetadres van Jara is opgenomen. De genoemde domeinnaam wordt door [A] , de eigenaar van Jara, geëxploiteerd. Voorts heeft hij gewezen op het feit dat e-mailcorrespondentie in c.c. aan [A] is gezonden en dat door [geïntimeerde] verzonden facturen met betrekking tot de huur op naam van Jara stonden. Volgens [X] was [geïntimeerde] op de hoogte van de activiteiten die Jara verrichtte in het kader van Backstage Bastards en heeft hij - mede om die reden - moeten begrijpen dat Jara de schuldenaar uit de huurovereenkomst was.
3.7.
Vaststaat dat Backstage Bastards geen bestaande rechtspersoon is of een in het Handelsregister geregistreerde handelsnaam van een rechtspersoon. Het is een videoplatform op internet, waaraan een naam is gegeven. Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen: als wederpartij van die ander - is opgetreden dan wel als vertegenwoordiger van een derde, is afhankelijk van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [geïntimeerde] heeft in dit verband gemotiveerd gesteld dat hij steeds zaken had gedaan met [X] en dat er voor hem geen enkele aanleiding bestond om na te gaan of [X] al dan niet op naam van een bestaande rechtspersoon contracteerde en dat [X] duidelijkheid had behoren te geven, te meer omdat [X] wist dat Backstage Bastards geen bestaande entiteit was. Het hof volgt [geïntimeerde] hierin in die zin dat er in beginsel van uit moet worden gegaan dat [X] zich in persoon heeft verbonden aan de huurovereenkomst, tenzij [X] feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat dat anders is. Uit het door [X] aangevoerde vloeit naar het oordeel van het hof niet voort dat Backstage Bastards in die zin met Jara vereenzelvigd moet worden, dat Jara partij was bij de huurovereenkomst. [X] heeft ook in hoger beroep deze stelling onvoldoende onderbouwd. Het betoog van [X] dat de huurovereenkomst met Jara is gesloten, althans dat Jara aansprakelijk is voor de verplichtingen uit die overeenkomst, wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat Jara verschuldigde huurpenningen heeft betaald, maakt Jara nog geen partij bij de huurovereenkomst. De eventuele omstandigheid dat [geïntimeerde] op de hoogte was van activiteiten van Jara in het kader van Backstage Bastards, brengt dit evenmin mee. Op het verzoek van [X] (zie hierboven onder 1.8.) om de huurovereenkomst op naam van Jara te zetten, heeft [geïntimeerde] niet schriftelijk gereageerd. Aanwijzingen dat [geïntimeerde] met dat verzoek zou hebben ingestemd, zijn er niet. Bovendien valt uit het verzoek van [X] van 8 mei 2014 juist af te leiden dat ook [X] er, in elk geval tot op dat moment, van uitging dat de huurovereenkomst niet op naam van Jara stond. Het hof kent voorts geen betekenis toe aan de vermelding van e-mail- en internetadressen in het uittreksel van de Kamer van Koophandel.
3.8.
[X] heeft evenals in eerste aanleg ook in hoger beroep de stelling betrokken dat hij door [A] (toereikend) gemachtigd was om namens Jara rechtshandelingen te verrichten, waaronder het sluiten van de huurovereenkomst. Het hof is van oordeel dat een dergelijke volmacht tot het aangaan van de huurovereenkomst namens Jara ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk is geworden. Het bestaan van een dergelijke volmacht (nog daargelaten wat die volmacht in de relatie tussen [X] en Jara zou betekenen in de relatie met [geïntimeerde] in het kader van de huurovereenkomst) kan niet worden afgeleid uit de in hoger beroep door [X] nader ingebrachte stukken, omdat die geen betrekking hebben op het aangaan van de huurovereenkomst. Uit die stukken (die zien op door [geïntimeerde] aan Jara gestuurde facturen en e-mails uit 2016 en 2017 over diverse onderwerpen) volgt evenmin dat aan [X] een volmacht was verleend tot het aangaan van de huurovereenkomst of dat hij daarbij namens Jara gehandeld heeft. Daarbij komt dat een door [geïntimeerde] in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaring van [A] op het tegendeel wijst. Deze houdt immers in dat [A] nooit een volmacht aan [X] heeft verleend om namens hem of Jara contracten met derden af te sluiten.
3.9.
Dat het sluiten van de huurovereenkomst ex artikel 3:69 BW door Jara achteraf is bekrachtigd, zoals [X] subsidiair heeft aangevoerd, is evenmin komen vast te staan. Zijn stellingen daarover schieten te kort. Deze bekrachtiging kan volgens [X] worden afgeleid uit het feit dat Jara (in het begin) de huurpenningen voor K3 en K4 heeft voldaan. Nog daargelaten dat dit enkele feit nog niet meebrengt dat Jara partij is geworden bij de huurovereenkomst (zie ook hierboven onder 3.7.) heeft [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep gemotiveerd betwist dat (alleen) Jara in het begin de huurpenningen heeft voldaan; volgens [geïntimeerde] is de bedoelde huur voordat de achterstand ontstond door verschillende partijen betaald, onder meer door Jara en door [X] Consultancy, hetgeen [X] niet heeft weersproken. Ook anderszins kan het hof geen bekrachtiging door Jara uit de stellingen van [X] afleiden. Het hof wijst in dat verband wederom naar de hierboven onder 3.8. genoemde verklaring van [A] .
3.10.
De conclusie uit de voorgaande overwegingen luidt dat [X] partij is bij de huurovereenkomst en dat hij aansprakelijk is voor de uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
3.11.
Daarnaast overweegt het hof het volgende. Hierboven is reeds vastgesteld dat de door [X] gestelde volmacht van Jara ontbrak. Ervan uitgaande, veronderstellenderwijs, dat [geïntimeerde] desalniettemin op het bestaan van een volmacht zou hebben vertrouwd, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat [X] ex artikel 3:70 BW heeft in te staan voor het bestaan en de omvang van zijn volmacht en dat hij bij gebreke daarvan jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is. Het is aan [X] om te stellen en vervolgens te bewijzen dat [geïntimeerde] wist of behoorde te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbrak. [X] heeft in dat verband niet aan zijn stelplicht voldaan. Dat [geïntimeerde] volgens [X] wist dat hij met Jara handelde omdat [X] verzocht heeft het huurcontract op naam van Jara over te zetten, de facturen (op verzoek van [X] ) op naam van Jara stonden, correspondentie in c.c. naar [A] is gezonden, Jara ook huurpenningen heeft voldaan en Jara zelf nimmer op een ander adres gevestigd is geweest, is, ook in onderlinge samenhang bezien, hiertoe onvoldoende. Ook het hof is van oordeel dat uit de door [X] genoemde omstandigheden niet kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] , - die overigens gemotiveerd heeft betwist dat hij wist dat Jara heeft bedoeld de huurovereenkomst te sluiten - ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst wist dat [X] geen toereikende volmacht had om Jara te vertegenwoordigen. Dat [X] niet de intentie heeft gehad om zichzelf te binden, doet aan zijn aansprakelijkheid niet af nu artikel 3:70 BW juist ziet op het geval dat een pseudo gevolmachtigde niet in eigen naam optrad. Zijn beroep op de redelijkheid en billijkheid leidt niet tot een ander oordeel wegens gebrek aan enige onderbouwing.
3.12.
Uit bovenstaande overwegingen volgt de conclusie dat [X] aansprakelijk is jegens [geïntimeerde] .
3.13.
[X] heeft geen grief aangevoerd tegen de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de verschuldigdheid van de gevorderde incassokosten, de gevorderde boete en de wettelijke rente. Deze punten liggen derhalve niet ter beoordeling voor.
3.14.
Het bewijsaanbod van [X] heeft geen betrekking op voldoende geconcretiseerde stellingen, dan wel is niet ter zake dienend zodat het wordt gepasseerd.
3.15.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 741,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, C.A.H.M. ten Dam en B.J.P.G. Roozendaal en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 april 2020.