ECLI:NL:GHAMS:2020:131

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
23-000276-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar in functie door schelden en bespugen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het beledigen van een ambtenaar, te weten een hoofdagent van de politie, door hem te schelden en te bespugen tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De feiten vonden plaats op 6 november 2018 te Alkmaar, waar de verdachte de agent beledigde met kwetsende woorden en hem in het gezicht en op zijn lichaam spuugde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan eenvoudige belediging van een ambtenaar in functie en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof om een gevangenisstraf van twee weken op te leggen. De verdachte heeft geen gronden aangevoerd die tot een lagere straf zouden moeten leiden, en het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, de agent, tot schadevergoeding van € 350,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden, omdat de verdachte zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt tijdens de proeftijd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000276-19
datum uitspraak: 20 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 januari 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-219838-18 en 13-741335-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 december 2019 en 6 januari 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 november 2018 te Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] (hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid en/of in het openbaar, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: kankermongool, mafkees en/of kankerlijer, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door in het gezicht en/of meermalen elders tegen het lichaam van die [verbalisant] te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 november 2018 te Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] (hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid en in het openbaar, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen kankermongool, mafkees en kankerlijer, en door in het gezicht en elders tegen het lichaam van [verbalisant] te spugen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
De raadsman heeft het hof verzocht in geval van een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, nota bene nadat politieambtenaren hadden aangeboden om de snorfiets waarmee hij liep terug te brengen naar zijn ex-vriendin en daar zijn huissleutels op te halen, één van deze politieambtenaren uitgescholden en in diens gezicht en tegen zijn lichaam gespuugd. De verdachte heeft daarmee het slachtoffer in zijn eer en goede naam aangetast. Daarbij getuigt de belediging van een gebrek aan respect en maakt de belediging ook inbreuk op het gezag van de politie in het algemeen. Iemand bespugen is bovendien buitengewoon vies en voor de betrokken persoon zeer grievend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten, gepleegd tegen (politie)ambtenaren, tot geldboetes en werkstraffen en een gevangenisstraf. Dit weegt in het nadeel van de verdachte en maakt de oplegging van een gevangenisstraf zoals de politierechter heeft uitgesproken, passend.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding tot het opleggen van een lagere straf. Evenmin ziet het hof gronden om over te gaan tot het opleggen van een voorwaardelijke straf. Eerdere voorwaardelijke veroordelingen hebben de verdachte er namelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. In het recente reclasseringsadvies van 19 november 2019, waarnaar de raadsman heeft verwezen, wordt gesteld dat bij de verdachte sprake is van een pro-criminele houding, dat hij geen dagbesteding heeft, kampt met een alcoholprobleem onder invloed waarvan hij strafbare feiten begaat en dat hij alleen op vrijwillige basis bereid is hulpverlening te aanvaarden, terwijl het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Al met al levert dat geen situatie op waarin sprake is van zodanig positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte dat het ondergaan van detentie om die reden achterwege zou moeten blijven.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij [verbalisant] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van immateriële schade. Deze bedraagt € 350,00. Gevraagd is het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de gehele vordering moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Namens de verdachte is gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden gematigd tot een bedrag van € 150,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de belediging rechtstreeks schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 350,00, waarbij is gelet op het grievende karakter van de belediging die de benadeelde partij is aangedaan en de onhygiënische en onsmakelijke aard van het spugen, alsook op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen en worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben het hof verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid
van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[verbalisant], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 7 (zeven) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 november 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2015, parketnummer 13-741335-14, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2020.