In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor schade die [appellante] heeft geleden na een ransomware-aanval op haar ICT-systeem. De ransomware-aanval vond plaats kort na de beëindiging van een ICT-onderhoudscontract tussen [appellante] en [geïntimeerde]. De kantonrechter had de vordering van [appellante] afgewezen en die van [geïntimeerde] toegewezen. [appellante] stelt dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de uitvoering van de Service Level Agreement (SLA) door niet te zorgen voor adequate back-ups, waardoor het systeem niet hersteld kon worden na de hack. [geïntimeerde] betwist deze aansprakelijkheid en vordert betaling van een openstaande factuur.
De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde] heeft vanaf mei 2014 het ICT-systeem van [appellante] beheerd op basis van een SLA. In maart 2016 heeft [appellante] aangegeven de overeenkomst te willen beëindigen en heeft zij een nieuwe overeenkomst gesloten met [Y] IT. De SLA met [geïntimeerde] is op 21 juni 2016 beëindigd. Kort daarna, op 19 juli 2016, werd [appellante] getroffen door een ransomware-aanval. [appellante] heeft losgeld betaald om toegang tot haar systeem te herstellen, maar stelt dat er geen bruikbare back-ups waren, wat [geïntimeerde] verweten wordt.
Het hof heeft in deze zaak behoefte aan een kopie van de SLA om de rechten en verplichtingen van partijen vast te stellen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en zal de partijen in de gelegenheid stellen om hun stellingen te preciseren aan de hand van de SLA. De beslissing van het hof is dat de zaak naar de rol van 28 april 2020 wordt verwezen voor het nemen van de bedoelde akte door [geïntimeerde].