ECLI:NL:GHAMS:2020:1305

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
200.203.361/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van Kortingsbesluiten en aanwijzingen voor nieuw besluit in civiele procedure

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 5 juni 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, en Boekel N.V., vertegenwoordigd door mr. A.R.J. Croiset van Uchelen. Het hof heeft de geïntimeerde, Boekel N.V., de aanwijzing gegeven om geen nieuw besluit tot korting te nemen, of dat korting meebrengt. Het hof oordeelt dat de verdere kwestie van ondergeschikt belang is en houdt de zaak aan met het oog op een mogelijke schikking tussen partijen.

Het hof heeft in zijn eerdere tussenarrest geoordeeld dat het reglement van Boekel niet verbiedt om na vernietiging van de Kortingsbesluiten een nieuw besluit te nemen over de winstdelen van [appellante] over de jaren 2013 en 2014. Het hof heeft echter aangegeven dat het moeilijk te verbeelden is dat de gebreken in de onderhavige Kortingsbesluiten zich nog laten redresseren. De beslissing is aangehouden in afwachting van een mogelijke minnelijke regeling tussen partijen.

Daarnaast heeft het hof de vordering van [appellante] om het Vaststellingsbesluit nietig te verklaren, althans te vernietigen, aanhouden. Het hof heeft overwogen dat deze vordering nader onderzoek behoeft, maar dat het relatief geringe belang bij deze vordering en de mogelijkheid van een onderlinge regeling tussen partijen aanleiding geven om de beslissing aan te houden. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de vordering tot vernietiging van de Kortingsbesluiten afwees en heeft deze besluiten vernietigd, terwijl verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.203.361/01
zaaknummer / rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/585147 / HA ZA 15-370
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 april 2020
inzake
[appellante],
gevestigd te [woonplaats] ,
appellante,
tevens eiseres in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
BOEKEL N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam.

1.Het verder verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellante] en Boekel genoemd. Waar het hierna [appellante] zelf betreft wordt hij hierna, zoals in het tussenarrest, ook [appellante] genoemd.
Het hof heeft bij tussenarrest van 5 juni 2018 geoordeeld dat:
- grief I [appellante] niet baat;
- [appellante] geen belang heeft bij grief VI;
- de grieven II tot en met V en VII terecht zijn voorgedragen en dat het hof de Kortingsbesluiten bij eindarrest zal vernietigen.
Grief VIII, waar het hof nog geen eindbeslissing over heeft gegeven, ziet op de vordering van [appellante] gericht op een verklaring voor recht dat het Boekel na vernietiging van een of meer van de Kortingsbesluiten niet is toegestaan een of meer bevestigingsbesluiten te nemen en dat het Boekel evenmin is toegestaan een of meer nieuwe besluiten te nemen waarvan de strekking of het resultaat is dat [appellante] op enigerlei wijze opnieuw wordt gekort op zijn inkomen in de jaren 2013 en 2014. Naar aanleiding van deze grief heeft het hof geoordeeld dat het reglement Boekel niet verbiedt om na vernietiging van de Kortingsbesluiten een nieuw besluit te nemen over de winstdelen van [appellante] over de jaren 2013 en 2014 en dat het uiteindelijk aan arbiters is om te beslissen over de (financiële) gevolgen voor partijen van de vernietiging van de onderhavige Kortingsbesluiten (en over de financiële gevolgen van (een eventuele vernietiging van) een nieuwe kortingsbesluit). Aangezien Boekel het hof heeft verzocht om nadere aanwijzingen te formuleren voor een nieuw te nemen kortingsbesluit, heeft het hof uitgesproken dat het het hof voorkomt dat een nieuw besluit strekkende tot een korting op de aan [appellante] toekomende winst over de jaren 2013 en 2014 niet in de rede ligt, omdat het zich moeilijk laat voorstellen dat de gebreken in de onderhavige Kortingsbesluiten zich alsnog laten redresseren. Het hof heeft zijn beslissing aangehouden in afwachting van een mogelijke minnelijke regeling tussen partijen met inachtneming van de uitspraak van het hof.
Grief IX, die ook nog verdere behandeling behoeft, ziet op de vordering van [appellante] gericht op een verklaring voor recht dat het Vaststellingsbesluit nietig is, althans dat het Vaststellingsbesluit wordt vernietigd, wegens strijd met de wet althans strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist (deze kwestie wordt door partijen ook genoemd het "dossier Kan Palen"). Het hof heeft overwogen dat deze vordering, gezien de uiteenlopende standpunten over en weer en mede gelet op de daarvoor gevorderde inzage in bescheiden, nader onderzoek behoeft, maar heeft zijn beslissing aangehouden gezien het relatief geringe belang bij deze vordering en de mogelijkheid dat partijen met inachtneming van de in het tussenarrest gegeven beslissingen onderling tot een regeling kunnen komen ter beëindiging van deze procedure.
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- zijdens [appellante] : een memorie houdende uitlating na tussenarrest tevens overlegging producties met drie producties (verder ook “memorie na tussenarrest”);
- zijdens Boekel: antwoordmemorie na tussenarrest.

2.De verdere beoordeling

2.1
Ter beslissing zijn nog de grieven VIII (inzake eventuele nieuwe besluiten aangaande korting) en IX (aangaande het "dossier Kan Palen").
2.2.
[appellante] heeft in zijn memorie na tussenarrest betoogd, kort weergegeven (i) dat hem op 18 december 2013 is gevraagd om
of counselte worden, (ii) dat [appellante] bereid was om met het bestuur van Boekel te overleggen en (iii) dat een eerlijke en objectieve hernieuwde besluitvorming van Boekel over de Kortingsbesluiten niet te verwachten is.
2.3
Deze betogen onder (i) en (ii) zien niet op de nog te behandelen grieven VIII en IX. Het hof zal deze dan ook niet in zijn verdere beoordeling betrekken.
2.4
Ten aanzien van
grief VIIIblijft het hof bij zijn oordeel dat het reglement Boekel niet verbiedt om na vernietiging van de Kortingsbesluiten een nieuw besluit te nemen over de winstdelen van [appellante] over de jaren 2013 en 2014 en dat het uiteindelijk aan arbiters is om te beslissen over de (financiële) gevolgen voor partijen van de vernietiging van de onderhavige Kortingsbesluiten (en over de financiële gevolgen van (een eventuele vernietiging van) een nieuwe kortingsbesluit). Deze grief faalt dan ook en de afwijzing van deze vordering door de rechtbank zal het hof dan ook bekrachtigen.
2.5
Boekel heeft evenwel in haar antwoordmemorie na tussenarrest haar verzoek aan het hof herhaald om aanwijzingen te geven voor het nemen van een nieuw besluit, en daaraan toegevoegd (in de alinea’s 4.4 en 4.5) dat een hernieuwde besluitvorming conform de aanwijzingen van het hof zal plaatsvinden. Gezien dit herhaald verzoek en de toezegging dat een nieuw besluit conform de aanwijzingen van het hof zal plaatsvinden, geeft het hof de volgende aanwijzing.
2.6
In aanmerking nemende (i) dat het alsnog horen van [appellante] en de sectievoorzitter na jaren aan betekenis zal hebben ingeboet, (ii) dat het beleid dat slechts een omzet onder 75% van de gemiddelde omzet een reden was voor een korting terwijl [appellante] slechts 0,2 % onder die grens van 75% zat, (iii) dat niet blijkt dat de overige twaalf criteria aanleiding geven tot enige korting, (iv) dat niet blijkt dat [appellante] voorafgaand is gewezen op de beweerde tekortkomingen, (v) dat, aangezien aan andere partners niet of slechts voor een gering percentage kortingen zijn opgelegd, ook niet blijkt van een evenwichtig beleid dat dwingt tot een aan [appellante] op te leggen korting, geeft het hof de aanwijzing om geen nieuw besluit tot korting te geven althans geen besluit dat een korting meebrengt.
2.7
Grief IXziet op de afwijzing door de rechtbank van de vordering gericht op een verklaring voor recht dat het Vaststellingsbesluit nietig is, althans dat het Vaststellingsbesluit wordt vernietigd. Aan deze vordering legt [appellante] ten grondslag het standpunt dat de krachtens het Vaststellingsbesluit opgenomen voorziening getroffen voor een mogelijke claim inzake het "dossier Kan Palen" strijdt met de wet althans strijdt met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist.
2.8
Krachtens het Vaststellingsbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 22 april 2015 is in de jaarrekening over 2014 een voorziening getroffen van € 500.000 (dan wel € 560.000, partijen strijden over het juiste bedrag) voor een mogelijke vordering van een voormalige cliënt van Boekel (het "dossier Kan Palen"). [appellante] verwijt Boekel dat deze voorziening niet nodig was – stellende dat deze vordering was verjaard en ook de accountant van Boekel aanvankelijk te kennen had gegeven dat deze voorziening niet nodig was – en alleen erop gericht was om het bedrag over te hevelen naar latere jaren zodat het pas in de winst zou vrijvallen als [appellante] geen partner meer zou zijn en daar dan geen aanspraak meer op zou kunnen maken. Boekel heeft dit met verschillende argumenten betwist. Deze kwestie heeft in dit hoger beroep een vlucht genomen. [appellante] heeft in dit verband bij wege van een incident overlegging van documenten gevorderd en partijen hebben aan de hand van een reeks van incidentele memories en aktes onder overlegging van producties en het aanbieden van getuigenbewijs debat gevoerd, dat zich bij pleidooi heeft voorgezet.
2.9
Boekel heeft benadrukt dat deze kwestie van ondergeschikt belang is omdat binnen Boekel tussen de advocatuur en het notariaat eertijds een gescheiden winstdeling bestond en in het verlengde daarvan was afgesproken dat de voorziening bij vrijval aan de notarissen zou toevallen aangezien de kwestie alleen hen aanging, zodat de vrijval voor een advocaat-partner slechts € 5.000 zou opleveren. [appellante] heeft deze afspraak aanvankelijk – naar hij stelde bij gebrek aan wetenschap – betwist, maar Boekel heeft vervolgens correspondentie overgelegd waar deze afspraak uit blijkt, waarna [appellante] deze afspraak niet langer heeft betwist. Het hof acht deze afspraak dan ook bewezen. Aangezien [appellante] evenmin heeft betwist dat vanwege deze afspraak de vrijval voor een advocaat-partner slechts € 5.000 zou belopen, stelt het hof vast dat deze kwestie – in het licht van de vorderingen van [appellante] aangaande zijn winstdelen – inderdaad van ondergeschikt belang is.
2.1
Desondanks voorziet het hof, dat voor partijen nog een lange weg van debat en mogelijk getuigenverhoren (en zelfs deskundigenberichten) in het verschiet ligt – met de kosten van dien – over de nog uitstaande vragen zoals die aangaande de hardheid van de vordering van de voormalige cliënt, de opvatting van de accountant van Boekel over de voorziening, de inhoud van de door [appellante] gestelde schikking met deze cliënt (en wanneer deze is getroffen), of en in hoeverre de vordering van de cliënt verzekerd was, het jaar waarin de voorziening is vrijgevallen en of die niet al in een eerder jaar had moeten vrijvallen waardoor [appellante] nog wel een aanspraak geldend zou hebben kunnen maken, enz. Om deze reden zal het hof zijn beslissing over deze grief nogmaals aanhouden waarbij het partijen (nogmaals) aanspoort om deze kwestie onderling te regelen, waarvoor te meer reden zou moeten bestaan nu het hof bij dit arrest zal beslissen over de vordering tot vernietiging van de Kortingsbesluiten, een aanwijzing inzake een nieuw kortingsbesluit heeft gegeven en heeft beslist over de afspraak met de notarissen waardoor de kwestie "dossier Kan Palen" nog slechts van ondergeschikt belang is.
2.11
Het voorgaande brengt mee dat grief VIII faalt en dat het hof zijn beslissing over grief IX, alsmede over de vordering van [appellante] op de voet van artikel 843a Rv en over de proceskosten zal aanhouden.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 31 augustus 2016 voor zover daarbij de vordering tot vernietiging van de Kortingsbesluiten is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
vernietigt de Kortingsbesluiten,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, A.C. Faber en J.B. Huizink en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 14 april 2020.