Tussen partijen is niet in geschil dat zij in 2009 een bedrag van € 10.000,- naar Marokko hebben meegenomen en dat dit bedrag aldaar, na in de lokale valuta te zijn gewisseld, voor de helft op een bankrekening van de man is gestort en voor de helft in een enveloppe aan de man is overhandigd. De vraag is van wie dit vanuit Nederland meegenomen geld was.
De vrouw heeft als getuige verklaard dat het geld van haar is, dat zij het van haar loon en de door haar ontvangen ontslagvergoeding heeft gespaard en dat zij het geld in delen heeft opgenomen van haar bankrekening en thuis in een holle tafelpoot heeft bewaard alvorens het mee naar Marokko te nemen. Uit de door de vrouw overgelegde afschriften van haar bankrekening blijkt dat gedurende een aantal jaar (meer dan) € 10.000,- van haar rekening is opgenomen. De enkele omstandigheid echter dat het geld is opgenomen, leidt nog niet tot het oordeel dat de vrouw het geld ook heeft gespaard; te minder nu het geld over een periode van verschillende jaren is opgenomen en het opgenomen geld ook, zoals de vrouw zelf heeft verklaard, is besteed aan de aankoop van een auto en een vakantie in Marokko. Ook overigens wordt de verklaring van de vrouw dat zij het opgenomen geld heeft gespaard, niet door bewijsmiddelen gesteund. De vader van de vrouw heeft verklaard dat hij niet weet of zijn dochter spaarde en voorts dat de vrouw hem vertelde dat ze ‘geld’ in de tafelpoot bewaarde. Hieruit volgt nog niet dat het door de vrouw opgenomen geld is gespaard en dat het in de tafelpoot bewaarde geld van de vrouw is. De zus van de vrouw heeft voorts slechts verklaard dat de vrouw haar heeft verteld dat zij spaargeld in een tafelpoot bewaarde. De waarde van deze verklaring van horen zeggen is beperkt, nu de zus van de vrouw slechts kan verklaren wat de vrouw haar heeft verteld en zij niet uit eigen wetenschap verklaart. Daarenboven geldt dat de zus van de vrouw niet (uit eigen wetenschap) verklaart dat het spaargeld in de tafelpoot van de vrouw was. Daarmee is de getuigenverklaring van de zus van de vrouw onvoldoende sterk om de verklaring van de vrouw dat zij het opgenomen geld heeft gespaard, in voldoende mate te ondersteunen.
Verder geldt dat de man, als getuige gehoord, heeft weersproken dat de vrouw het opgenomen geld spaarde en in een tafelpoot bewaarde. Daarnaast heeft de man als verweer gevoerd dat de vrouw - in elk geval in de periode van januari 2007 tot en met augustus 2008 - het maandelijks door haar opgenomen geld aan haar vader gaf, omdat haar vader dit van haar eiste ten behoeve van de verbouwing en uitbreiding van zijn woning in Marokko. De vrouw kan daarom volgens de man nooit het door haar gestelde bedrag hebben gespaard. Ook als getuige heeft de man verklaard dat de vrouw het door haar opgenomen geld aan haar vader gaf. De vrouw heeft weliswaar weersproken dat zij geld aan haar vader gaf, maar deze enkele ontkenning is een onvoldoende betwisting van het gemotiveerde, en met zijn als getuige afgelegde verklaring onderbouwde, verweer van de man. Dat de vader van de vrouw in enquête heeft verklaard dat hij nooit geld van zijn dochter heeft ontvangen, doet daaraan niet af. Nadat de man had aangevoerd de vader van de vrouw over zijn eerder afgelegde verklaring, waaronder over de financiering van de verbouwing van zijn woning in Marokko, nader te willen horen, heeft de vader van de vrouw zich in contra-enquête op zijn verschoningsrecht beroepen. De man heeft hierdoor de vader van de vrouw niet nader over zijn eerdere, algemene ontkenning kunnen bevragen. Gelet hierop, bezien in het licht dat de verklaring van de vader van de vrouw met de nodige behoedzaamheid moet worden bezien omdat zijn relatie tot zijn dochter van invloed kan zijn geweest op de inhoud van de door hem afgelegde verklaring, kent het hof aan de ontkenning van de vader van de vrouw geen overtuigend gewicht toe.
Gelet op het voorgaande volgt noch uit de overige getuigenverklaringen, noch uit de overige stukken van het dossier dat de vrouw het van haar rekening opgenomen geld heeft gespaard, laat staan dat dit geld op een later moment, in 2009, is meegenomen naar Marokko. Er is dan ook geen sprake van aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuige-verklaring van de vrouw, mede in het licht van het door de man bijgebrachte tegenbewijs, voldoende ondersteunen. Niet is derhalve komen vast te staan dat het naar Marokko meegenomen geld van de vrouw is. Voor dit oordeel is mede van belang dat de man door middel van de in contra-enquête afgelegde getuigenverklaringen heeft weerlegd de stelling van de vrouw dat de man geen, althans nauwelijks inkomsten had en dat het (daarom) niet anders kan zijn dan dat het naar Marokko meegenomen geld van de vrouw afkomstig is. De verschillende in contra-enquête afgelegde verklaringen sluiten niet de mogelijkheid uit dat de man over voldoende financiële middelen kon beschikken om een groot bedrag als € 10.000,- in zijn bezit te hebben. Zo hebben de getuigen [A] en [B] beiden verklaard dat de man inkomsten had en heeft de getuige [C] verklaard dat de man eigenlijk altijd aan het werk was en veel spaarde.