In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 4.897,9 gram cocaïne op 12 april 2019 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het bevestigen van het vonnis zou leiden tot een onoverzichtelijk geheel van beslissingen en motiveringen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit, waarbij het hof de bewijsmiddelen heeft beoordeeld en de verklaring van de verdachte in hoger beroep heeft meegenomen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van 37 maanden geëist. Het hof heeft de straf vastgesteld op 38 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Het hof heeft benadrukt dat de invoer van harddrugs een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en de samenleving. De verdachte had haar koffer door een ander laten inpakken om de drugs Nederland binnen te smokkelen, wat het hof als een ernstige misdaad beschouwde. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.