In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1988, was beschuldigd van diefstal van een loktelefoon die toebehoorde aan de Politie Eenheid Amsterdam. De tenlastelegging betrof de diefstal op of omstreeks 3 augustus 2019 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd, omdat het bevestigen van het vonnis zou leiden tot een onoverzichtelijk geheel van beslissingen en motiveringen. Het hof kwam tot dezelfde bewezenverklaring als de politierechter, maar paste de bewijsmiddelen aan en kwam tot een andere beslissing over de strafoplegging.
Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde diefstal had gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd niet betwist, en het hof kwalificeerde de daad als diefstal. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van 90 dagen geëist, waarvan 21 dagen voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereisten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte dat de verdachte door zijn handelen een gevoel van onveiligheid in de samenleving had veroorzaakt, ondanks het feit dat de gestolen telefoon een loktelefoon was.