ECLI:NL:GHAMS:2020:1227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
200.265.862/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders en de verantwoordelijkheden bij executie van een titel

In deze zaak gaat het om een klacht tegen twee gerechtsdeurwaarders die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De klacht van de klager, die betrekking heeft op de uitvoering van een echtscheidingsconvenant, werd in eerste instantie gegrond verklaard, waarbij de gerechtsdeurwaarders een geldboete van € 2.500,- kregen opgelegd. De klager betwistte de vordering van de opdrachtgeefster en stelde dat de gerechtsdeurwaarders onzorgvuldig hadden gehandeld door loonbeslag te leggen zonder voldoende bewijs van de vordering. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders een onjuiste afweging hebben gemaakt bij het leggen van loonbeslag, gezien de omstandigheden van de zaak en de betwisting van de vordering door de klager. Het hof verklaart klachtonderdeel ii gegrond en legt een berisping op aan beide gerechtsdeurwaarders. De beslissing van de kamer wordt gedeeltelijk vernietigd, en de gerechtsdeurwaarders worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de klager in hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.265.862/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/646837/DW RK 18/213
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 april 2020
inzake

1.[appellante sub 1] ,

gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
2.
[appellant sub 2],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellanten,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
tegen
[klager] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [naam] , juridisch adviseur

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna gezamenlijk: de gerechtsdeurwaarders en afzonderlijk: de gerechtsdeurwaarder en de toegevoegd gerechtsdeurwaarder) hebben op 12 september 2019 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 16 augustus 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:133). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders, elk afzonderlijk een geldboete ter hoogte van € 2.500,- opgelegd. Bij diezelfde beslissing zijn de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk veroordeeld in de kosten van klager (griffierecht € 50,-, overige kosten € 350,-, totaal € 400,-) alsmede in de proceskosten (€ 1.500,-).
1.2.
Klager heeft op 30 oktober 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2020. De gerechtsdeurwaarders, vergezeld van hun gemachtigde, en klager, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende:
2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 september 2005 is de echtscheiding tussen klager en diens ex-partner (de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarders) uitgesproken. In de beschikking is het door klager en zijn ex-partner opgemaakte echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) van 14 juli 2005 opgenomen.
Uit het convenant volgt, voor zover relevant:
“ 2.2. De man koopt de alimentatie die hij met ingang de datum van ontbinding van het huwelijk aan de vrouw verschuldigd zou zijn af door storting van een afkoopsom € 25.000,- bruto. De storting van dit bedrag vindt plaats voor een bedrag € 8000,- binnen twee weken na ondertekening van deze overeenkomst en het restant van € 17.000,- ten tijde van de notariële transport van de echtelijke woning zoals genoemd in artikel 5 (…).
(…) 4.1. De partijen gaan hierbij over tot verdeling van de gemeenschap. De verdeling en de daaruit voortvloeiende leveringen vinden plaats onder de opschortende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk. De waardestijgingen en dalingen komen vanaf 1 juli 2005 volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde.
4.2.
Aan de man wordt toegedeeld:
- (…)
4.3.
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
- (…)
4.4.
De door de man gehouden aandelen in (…) blijven onverdeeld gedurende een periode van in beginsel maximaal 5 jaar. (…) Partijen kunnen in onderling overleg die termijn verlengen. Na het verstrijken van de (verlengde) termijn, zal de man de vrouw de helft van de waarde van de aandelen vergoeden. De waarde zal worden vastgesteld door partijen gezamenlijk aan te wijzen accountant (…)
4.7.
Door deze verdeling wordt geen der partijen over- of onderbedeeld.
4.9.
De verdeling van de inboedel is reeds in onderling overleg geregeld en zowel de man als de vrouw verklaren hierbij. Dat zij géén goederen meer in hun bezit hebben welke toebehoren aan de ander en dat zij dienaangaande niets meer van elkander te vorderen hebben, tenzij anders schriftelijk is of wordt overeengekomen.
5.1.
De partijen geven hierbij opdracht aan een door mevrouw [X] aan te wijzen notaris of diens plaatsvervanger om, nadat de echtscheiding tot stand gekomen is, een notariële akte te verlijden waarbij de onroerende zaak aan [adres] te [plaats] aan de man geleverd wordt en daarbij te constateren dat de partijen ter zake van de verdeling niet meer van elkaar te vorderen hebben, over en weer kwijting hebben verleend en afstand hebben gedaan van het recht om ontbinding van de overeenkomst te vorderen. De kosten van deze akte en de verdere kosten in verband met de inschrijving worden gedeeld.
5.2.
De vrouw geeft hierbij onherroepelijk volmacht aan de man om namens het de bedoelde notariële akte te doen opmaken en te ondertekenen en voorts ter zake al datgene te verrichten wat de gevolmachtigde nodig of nuttig zal oordelen; een en ander met het recht van substitutie.
Artikel 8 Kwijting en vrijwaring
De partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijkse gemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
De man vrijwaart de vrouw en de vrouw vrijwaart de man voor aanspraken terzake van schulden die hij, respectievelijk zij krachtens dit convenant voor zijn, respectievelijk haar rekening neemt”.
2.2.
Op 22 januari 2007 is een notariële akte van verdeling en levering gepasseerd, die voor zover relevant, het volgende inhoudt:
“A. Algemeen
(….) De inmiddels ontbonden gemeenschap van goederen is bij convenant, getekend op veertien juli tweeduizend vijf verdeeld. Een kopie van gemeld convenant wordt aan deze akte gehecht. Ter uitvoering van het in voormeld convenant overeengekomene, wensen partijen thans over te gaan tot levering van onder andere na te melden onroerende zaak: (…)
F. Bepalingen
1. (…)
2. De in deling gebrachte woning, gemelde hypothecaire geldlening en gemelde polis van levensverzekering zijn hiermee tot volkomen genoegen van de partijen verdeeld en geleverd. De deelgenoten hebben het hun toebedeelde ontvangen, waaronder de tussen partijen te verrekenen bedragen - welke bedragen de man rechtstreeks aan de vrouw heeft voldaan - zodat zij terzake de in deze akte opgenomen verdeling niets meer van elkaar te vorderen hebben. De deelgenoten verlenen elkaar over en weer kwijting en decharge”.
Bij het passeren van deze akte is onder meer gebruikgemaakt van een schriftelijke volmacht die door de opdrachtgeefster was afgegeven aan een medewerkster van de desbetreffende notaris.
2.3.
Bij brief van 11 augustus 2017 heeft de advocaat van de opdrachtgeefster klager bericht dat het convenant niet was afgewikkeld en dat klager nog een bedrag verschuldigd was uit hoofde van de boedelverdeling (ter hoogte van € 25.000,-, vermeerderd met € 11.233,08 aan wettelijke rente).
2.4.
Bij brief van 24 augustus 2017 aan de advocaat van opdrachtgeefster heeft klager op de onder 2.3. genoemde brief gereageerd.
2.5.
Op 14 november 2017 heeft de opdrachtgeefster aan de gerechtsdeurwaarders de opdracht gegeven om de beschikking van de rechtbank Den Haag aan klager te betekenen. Bij exploot van 8 december 2017 (op het oude adres van klager) en 21 december 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders de grosse van voornoemde beschikking aan klager door een collega-gerechtsdeurwaarder doen betekenen, met bevel om de hiervoor onder 2.3 vermelde bedragen te betalen.
2.6.
Bij brief van 21 december 2017 aan de advocaat van opdrachtgeefster heeft de advocaat van klager de verschuldigdheid van de geldsom betwist onder indiening van (bewijs)stukken. Een afschrift van deze brief is per gelijke datum verzonden naar de gerechtsdeurwaarders.
2.7.
Bij e-mailbericht van 22 december 2017 heeft klager de notariële akte van verdeling naar de gerechtsdeurwaarders toegestuurd, waarna de gerechtsdeurwaarders te kennen hebben gegeven de stukken te bestuderen en te zullen wachten op een reactie van opdrachtgeefster, alvorens te reageren op de betwisting van klager.
2.8.
Tussen 3 en 30 januari 2018 is tussen de gerechtsdeurwaarders en (de advocaat van) klager gecorrespondeerd over, onder meer, het overleggen van een betalingsbewijs door klager en over beslagmaatregelen, die niet zouden worden getroffen voordat klager hierover was geïnformeerd.
2.9.
Op 7 februari, 17 april en 12 juni 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders hun opdrachtgeefster verzocht de eerder gevraagde informatie alsnog te verstrekken. Op 26 juni 2018 heeft opdrachtgeefster een toelichting en de brief van haar advocaat van 11 augustus 2017 toegezonden, waarna de gerechtsdeurwaarders dezelfde dag aan klager per brief hebben laten weten dat opdrachtgeefster haar onderzoek had afgerond en de vordering handhaafde.
2.10.
Op 28 juni 2018 is per e-mailbericht aangekondigd dat de beslagmaatregelen zouden worden doorgezet.
2.11.
Eind augustus 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders loonbeslag gelegd onder de werkgever van klager. De volgende dag heeft klager een executiegeschil aanhangig gemaakt.
2.12.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Almelo van 26 september 2018 is de vordering tot opheffing van het beslag toegewezen waarbij de voorzieningenrechter heeft overwogen dat de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarders onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij uit hoofde van het convenant een executoriale titel heeft voor het gevorderde bedrag van € 25.000,-. Hierop is het loonbeslag opgeheven, het geinde bedrag door de gerechtsdeurwaarders teruggeboekt en het dossier op het gerechtsdeurwaarderskantoor gesloten.

3.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij:
i.onzorgvuldig hebben gehandeld door ondanks het wettig en overtuigend bewijs van het ontbreken van een vorderingsrecht, die vordering door te zetten in de vorm van een betekening aan klager van de echtscheidingsbeschikking van 21 december 2005 (klacht neergelegd in het initiële klaagschrift van 23 april 2018);
ii.ten onrechte loonbeslag hebben gelegd (klacht neergelegd in een aanvullend klaagschrift van 3 oktober 2018).
Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarders hem aldus schade hebben toegebracht en verzoekt de gerechtsdeurwaarders te bevelen hem schadeloos te stellen.

4.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Volgens artikel 2.2 van het convenant zou klager binnen 14 dagen na ondertekening van het convenant nog bedragen van € 17.000,- en € 8.000,- aan de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarders hebben moeten voldoen. Volgens de opdrachtgeefster is dat nooit gebeurd. Ondanks verzoeken van de gerechtsdeurwaarder heeft klager geen betaalbewijs van klager ontvangen.
Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, verder hieronder besproken.

5.Beoordeling

Verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder(s)
5.1.
De gerechtsdeurwaarders stellen zich in hoger beroep op het standpunt dat de door klager ingediende klacht niet is gericht tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder [appellant sub 2] . De kamer heeft hem daarom ten onrechte als beklaagde aangemerkt. Appellanten zijn bekend met de vaste rechtspraak van de kamer waaruit volgt dat de kamer een klacht tegen een deurwaarderskantoor kan behandelen als ware dit een klacht tegen alle aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders. Deze lijn mag in het onderhavige geval echter niet worden gevolgd nu uit de stukken blijkt, aldus de gerechtsdeurwaarders, dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder geen enkele rol heeft gespeeld bij de behandeling van het executiedossier.
5.2.
Indien door een klager een klacht wordt ingediend tegen een deurwaarderskantoor dient eerst te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder stelt – en ook uit de stukken blijkt – dat de meeste handelingen in deze kwestie zijn verricht door een medewerker van het kantoor. Dat is juist de reden dat niet een enkele gerechtsdeurwaarder, maar beide aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden dienen te worden aangemerkt. De positie als toegevoegd gerechtsdeurwaarder maakt dat op zichzelf niet anders, voor zover de toegevoegd gerechtsdeurwaarder zeggenschap heeft over het reilen en zeilen op een kantoor. Met de kamer is het hof dan ook van oordeel dat beiden appellanten als beklaagden dienen te worden aangemerkt.
Klachtonderdeel i
5.3.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door de echtscheidingsbeschikking van 21 september 2005 met daarin opgenomen het convenant, in december 2017 aan klager te betekenen en daarbij bevel te doen tot betaling van een vermeend verschuldigd bedrag. Uit artikel 4.7. van het convenant blijkt ondubbelzinnig, aldus klager, dat de partijen in het kader van de boedelverdeling hebben vastgesteld dat geen van de partijen is over- of onderbedeeld. Dit geldt eveneens voor de verdeling van de echtelijke woning, de hypothecaire geldlening en de polis levensverzekering ten aanzien waarvan partijen in artikel 5 van het convenant elkaar over en weer volledige kwijting hebben verleend. Voor zover ooit enige betalingsverplichting over en weer zou hebben bestaan, hebben de partijen hieraan voldaan door de opvolgende notariële leveringsakte, die op 22 januari 2007 is gepasseerd. Indien en voor zover de betekening wél had mogen plaatsvinden, hetgeen door klager wordt betwist, hadden de gerechtsdeurwaarders het exploot niet mogen afgeven aan een van de stiefkinderen van klager.
5.4.
De gerechtsdeurwaarders hebben als verweer gevoerd dat zij op 14 november 2017 van hun opdrachtgeefster de opdracht hebben ontvangen om tot betekening van de beschikking van 21 september 2005 over te gaan. Het betrof een langdurige echtscheidingsprocedure, waarbij veel advocaten betrokken zijn geweest. De opdrachtgeefster heeft contact met de gerechtsdeurwaarders opgenomen omdat volgens haar laatste advocaat klager niet aan zijn betalingsverplichtingen uit het convenant. Na overleg met hun opdrachtgeefster is het exploot opgesteld en ter betekening verzonden aan een collega gerechtsdeurwaarder. Nadat de gerechtsdeurwaarders van de advocaat van klager op 21 december 2017 een e-mailbericht hadden ontvangen met de mededeling dat klager het niet eens was met de gestelde vordering en dat de betekening moest worden ingetrokken, hebben de gerechtsdeurwaarders nog dezelfde dag aan de advocaat van klager bericht dat zij inhoudelijk op haar brief zullen reageren nadat zij hierover overleg hadden gehad met hun opdrachtgeefster. Op 22 december 2017 hebben zij een e-mailbericht met dezelfde strekking aan klager zelf gestuurd, aldus de gerechtsdeurwaarders.
5.5.
In artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is bepaald dat, behoudens de uitzonderingen zoals in dit artikel genoemd, de gerechtsdeurwaarders dienen te voldoen aan hun zogenoemde ministerieplicht. Dit houdt in dat, nu de gerechtsdeurwaarders de beschikking hadden over de grosse van de beschikking van de rechtbank, de gerechtsdeurwaarders niet anders konden dan gevolg geven aan de opdracht van hun opdrachtgeefster. Ten tijde van de betekening bestond er voor de gerechtsdeurwaarders onvoldoende grond om de opdracht naast zich neer te leggen. In dit verband is van belang dat de opdrachtgeefster om tot betekening te kunnen komen op de diensten van een gerechtsdeurwaarder was aangewezen, terwijl klager door de betekening zelf niet in zijn belangen werd geschaad. Ditzelfde geldt voor het bij de betekening gedane bevel tot betaling. Ook het feit dat het exploot van betekening is afgegeven aan een van de stiefkinderen van klager maakt de betekening op zichzelf niet onzorgvuldig, nu de wet deze mogelijkheid nu eenmaal biedt. Klachtonderdeel i is dus ongegrond.
Klachtonderdeel ii
5.6.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij ondanks de door en namens hem overgelegde bewijzen dat hij niets meer verschuldigd was aan zijn ex-partner, toch zijn overgegaan tot het leggen van loonbeslag. Klager is genoodzaakt geweest om een executiegeschil aanhangig te maken met alle kosten van dien. Klager heeft naast de geleden financiële schade ook als hoogleraar reputatieschade opgelopen omdat het beslag op zijn salaris impact heeft gehad op zijn aanzien en functioneren. Klager wenst de geleden schade op de gerechtsdeurwaarders te verhalen.
5.7.
De gerechtsdeurwaarders voeren aan dat zij in de periode januari 2018 – juni 2018 diverse malen aan hun opdrachtgeefster hebben gevraagd alle stukken aan te leveren die haar vordering konden onderbouwen. Dat hun opdrachtgeefster op deze herhaalde verzoeken pas met grote vertraging reageerde, kan hun niet worden aangerekend. De gerechtsdeurwaarders hebben daarnaast meermalen bij klager het verzoek neergelegd betalingsbewijzen aan te leveren. Klager heeft zelf ervoor gekozen aan deze verzoeken geen gehoor te geven. De gerechtsdeurwaarders hebben klager geadviseerd een executiegeschil aanhangig te maken om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de gerechtsdeurwaarders een titel hadden om tot het leggen van loonbeslag over te kunnen overgaan . Ook dit advies heeft klager in eerste instantie niet opgevolgd. Pas nadat daadwerkelijk loonbeslag was gelegd, heeft klager de rechtmatigheid van het beslag door de executierechter laten toetsen, aldus de gerechtsdeurwaarders.
5.8.
Het hof stelt voorop dat een gerechtsdeurwaarder bij de uitvoering van een opdracht tot het leggen van loonbeslag gehouden is een eigen afweging te maken, waarbij hij zowel met de belangen van zijn opdrachtgever als met die van de wederpartij rekening dient te houden. Uit de stukken blijkt dat de gestelde vordering door klager en zijn advocaten werd betwist. In een dergelijk geval is het aan een gerechtsdeurwaarder om op basis van een marginale toetsing te beslissen of de aan hem verstrekte gegevens voldoende grond bieden voor het te leggen van loonbeslag. Naar het oordeel van het hof zijn de gerechtsdeurwaarders in dit geval tot een onjuiste afweging gekomen. Daartoe is het volgende redengevend.
De gerechtsdeurwaarders zijn benaderd door de opdrachtgeefster zelf en niet door haar (voormalige) advocaat, die wel nog de brief van 11 augustus 2017 had geschreven. Verder betrof de opdracht een zaak tussen ex-echtelieden, een soort zaak waarin het gevaar van chicaneuze vorderingen altijd op de loer ligt. Voorts bood weliswaar het convenant zelf geen duidelijkheid over de betaling van het aan de opdrachtgeefster toekomende bedrag van (in totaal) € 25.000,-, doordat de deelbetalingen door klager dienden te geschieden respectievelijk binnen twee weken na de ondertekening van het convenant en bij gelegenheid van de levering van de voormalige echtelijke woning, maar is in de notariële akte van verdeling en levering van 22 januari 2007 vermeld dat de partijen bij die akte toen niets meer van elkaar te vorderen hadden ter zake van de in de akte opgenomen verdeling. De gerechtsdeurwaarder is daarop bij brief van 4 januari 2018 ook gewezen door de advocaat van klager, onder verwijzing naar de specifieke bepaling in de akte. Deze akte is bijna anderhalf jaar na de ondertekening van het convenant gepasseerd, waarbij gebruik is gemaakt van een door de opdrachtgeefster daartoe aan een medewerkster van de notaris afgegeven en dus uitdrukkelijke volmacht. Deze gang van zaken wijst erop dat de opdrachtgeefster in 2007 van mening was dat zij het haar toekomende reeds had ontvangen. Daarop wijst ook het extreem lange tijdsverloop tussen de echtscheiding en de overdracht van de woning enerzijds en de opdracht aan de gerechtsdeurwaarders anderzijds, in welke periode het kennelijk nooit tot enige vorm van executie was gekomen. Ten slotte is van belang dat de opdrachtgeefster zich ter onderbouwing van haar gestelde vordering beriep op berekeningen van een overbedelingsvordering die dateren van vóór de ondertekening van het convenant, terwijl in dat convenant niet alleen die overbedelingsvordering niet is opgenomen, maar bovendien uitdrukkelijk is vermeld dat geen der partijen was onder- of overbedeeld (het aan de opdrachtgeefster toekomende bedrag is daarin omschreven als afkoop alimentatie).
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden hadden de gerechtsdeurwaarders niet op grond van het enkele feit dat klager na zovele jaren niet in staat of bereid was betalingsbewijzen over te leggen, mogen besluiten de verweren van klager en diens advocaten te passeren en over te gaan tot inning van de betwiste vordering door middel van het ingrijpende middel van loonbeslag. Dat zij dat toch hebben gedaan is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel ii is daarom gegrond.
Conclusie en maatregel
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel ii gegrond is. Gelet op de ernst en de aard van de laakbare handelingen van de gerechtsdeurwaarders acht het hof, anders dan de kamer, de maatregel van een berisping voor ieder van de gerechtsdeurwaarders passend en geboden. Het tuchtrecht kent niet de mogelijkheid om de klager schadeloos te stellen en de oplegging van een geldboete is een ongeschikt middel om hetzelfde te bereiken. Het hof zal daarom geen geldboete opleggen, waarbij het hof mede heeft laten meewegen dat de gerechtsdeurwaarders door de verweten gedragingen op geen enkele wijze een economisch voordeel hebben behaald.
5.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing van de kamer voor zover het klachtonderdeel i en de opgelegde maatregel betreft, niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kamer in zoverre vernietigen.
Kostenveroordeling
5.11.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Gdw heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is na een eerste evaluatie in het voorjaar van 2019 verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782; hierna: de Richtlijn).
5.12.
Nu het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarders ten dele, maar niet geheel slaagt, een klachtonderdeel gegrond is verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders een maatregel is opgelegd, ziet het hof aanleiding de gerechtsdeurwaarders wel te veroordelen in de kosten die klager heeft gemaakt, maar niet in de kosten van de behandeling in hoger beroep.
Het hof zal de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw jo. artikel 47 Gdw jo. de richtlijn hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, veroordelen tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep, bestaande uit
€ 1.000,- kosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.13.
De gerechtsdeurwaarders dienen de kosten van klager binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klager aan de gerechtsdeurwaarders op te geven rekeningnummer.
5.14.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover klachtonderdeel i daarbij gegrond is verklaard en wat betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel i ongegrond;
- legt ieder van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige, met inbegrip van de door de kamer aan de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk opgelegde proceskostenveroordeling en met inbegrip van de door de kamer aan de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk opgelegde veroordeling tot de betaling aan klager van zijn proceskosten, bestaande uit € 50,- aan kosten griffierecht en € 350,- aan kosten rechtsbijstand, derhalve in totaal € 400,- binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep, bestaande uit
€ 1.000,- aan kosten rechtsbijstand, binnen vier weken na heden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020 door de rolraadsheer.