Het hof zal de behoefte van de vrouw vaststellen aan de hand van de door haar in eerste aanleg overgelegde behoeftelijst en daarbij ingaan op de betwiste posten.
De vrouw heeft een aantal posten opgevoerd die zien op de voormalige echtelijke woning. Het betreft de premie voor de levensverzekering bij ASR ad € 181,- per maand en de onroerendezaakbelasting. Het hof begrijpt dat de vrouw zich op het standpunt stelt dat haar behoefte hoger is, zolang de voormalige echtelijke woning nog niet is verkocht en deze kosten (mede) voor haar rekening komen. Ter zitting in hoger beroep is aan de orde gekomen dat het opgevoerde bedrag voor de premie ASR de totale premie bedraagt en dat het de bedoeling is dat partijen de waarde van de levensverzekering zullen verdelen. Het hof zal daarom, zolang de voormalige echtelijke woning niet is verkocht, aan de zijde van de vrouw met de helft van de opgevoerde premie rekening houden. Uit de door de vrouw overgelegde factuur van de gemeentelijke belastingen (productie 8 bij het verweerschrift in eerste aanleg) volgt dat aan de vrouw de onroerendezaakbelasting voor de voormalige echtelijke woning ad € 531,- per jaar in rekening wordt gebracht, derhalve € 44,25 per maand. Het hof gaat ervan uit dat waar de vrouw een bedrag van € 35,- noemt, dit een rekenfout betreft, gelet op voornoemde factuur.
Zolang de voormalige echtelijke woning niet is verkocht, zal de behoefte van de vrouw verhoogd worden met € 134,75 (€ 90,50 ASR en € 44,25 OZB) per maand aan extra woonlasten.
Voor haar huidige woning wordt een bedrag van € 421,35 per jaar (€ 35,- per maand) aan afvalstoffenheffing en rioolheffing in rekening gebracht. Dit bedrag zal zij ook na verkoop van de voormalige echtelijke woning moeten blijven betalen.
Gebleken is dat de vrouw op dit moment geen hulp in de huishouding nodig heeft. Ook volgt de vrouw geen opleiding meer. Met de voor deze posten opgevoerde bedragen zal daarom geen rekening worden gehouden.
De man heeft verder de hoogte van de door de vrouw opgevoerde kosten voor boodschappen, vakantie en uitgaan betwist. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing door de vrouw zal het hof voor deze posten in redelijkheid rekening houden met respectievelijk € 350,-, € 200,- en € 100,-.
De man heeft voorts betoogd dat geen rekening moet worden gehouden met kosten voor de auto omdat de vrouw de auto heeft verkocht. De vrouw heeft de verkoop bevestigd, maar voert aan dat zij op termijn hoopt een praktijk als pedicure op te zetten. In dat geval heeft zij een auto nodig om klanten aan huis te kunnen behandelen. Ook nu heeft zij behoefte aan een auto omdat haar lichamelijke klachten vervoer per bromscooter niet altijd mogelijk maken.
In het licht van het verweer van de man is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de kosten voor een auto nu tot haar behoefte moeten worden gerekend. Voorts is onzeker of de vrouw een pedicurepraktijk zal kunnen opzetten, in welk geval bovendien de autokosten (al dan niet gedeeltelijk) tot kosten van de onderneming kunnen worden gerekend. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de opgevoerde autokosten. Wel zal het hof rekening houden met de kosten voor de scooter, waaronder een bedrag van € 25,- per maand als reservering voor de vervanging.
Ook zal het hof rekening houden met de kosten voor de verzekering bij Scildon. Het betreft een overlijdensrisicoverzekering op het leven van de man. Zo lang de vrouw afhankelijk is van partneralimentatie, heeft zij een belang bij het in stand houden van de verzekering. Ook de kosten voor het roken zullen worden meegenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw ook tijdens het huwelijk rookte en dat deze post derhalve deel uitmaakte van de uitgaven van partijen.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de behoefte van de vrouw vaststelt op (afgerond) € 2.607,- netto per maand zo lang de voormalige echtelijke woning nog niet is verkocht en op € 2.472,- netto per maand na verkoop van deze woning.