ECLI:NL:GHAMS:2020:1215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
200.270.634/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling na vertrouwensbreuk tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de vraag of de ouders gezamenlijk gezag over hun minderjarige dochter kunnen uitoefenen, ondanks een vertrouwensbreuk tussen hen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om de schorsing van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de ouders gezamenlijk gezag over hun dochter was toegekend. De vrouw stelt dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt en dat er een risico bestaat dat de dochter klem of verloren raakt tussen de ouders. De man, verweerder in hoger beroep, betwist dit en stelt dat er voldoende communicatie is en dat hij betrokken wil zijn bij de opvoeding van hun dochter.

De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarin onder andere vermoedens van seksueel misbruik door de man zijn geuit, wat heeft geleid tot hulpverlening en een begeleide omgangsregeling. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, inclusief de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de betrokken hulpverlening. Het hof concludeert dat, hoewel er zorgen zijn over de situatie, het gezamenlijk gezag het uitgangspunt van de wetgever is en dat er voldoende mogelijkheden zijn voor verbetering van de situatie met hulp van de betrokken instanties.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ouders gezamenlijk met het gezag over hun dochter zijn belast. De vrouw is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek met betrekking tot de zorgregeling, en het hof heeft de verzoeken van de man om de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij het hof de noodzaak van samenwerking tussen de ouders benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.270.634/01 en 200.270.634/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/284455 / FA RK 19-584
Beschikking van de meervoudige kamer van 31 maart 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Neervoort te Den Helder,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Tijseling te Utrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt: [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming, locatie Haarlem,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 23 oktober 2019 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 12 december 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 oktober 2019 (zaaknummer 200.270.634/01). Zij heeft daarbij tevens verzocht om de schorsing van de werking van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.270.634/02).
2.2
De man heeft op 9 januari 2020 een verweerschrift inzake het schorsingsverzoek ingediend.
2.3
De man heeft op 30 januari 2020 een verweerschrift in het hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van 6 februari 2020 van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 7 februari 2020;
- een journaalbericht van 6 februari 2020 van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van 12 februari 2020 van de zijde van de vrouw met een bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van 12 februari 2020 van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van Parlan Jeugdhulp (hierna: Parlan) van 11 februari 2020, met een bijlage, ingekomen op 12 februari 2020.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
Als informant is opgeroepen Parlan. Mevrouw [X] heeft bij e-mailbericht van 7 februari 2020 aan de griffie van het hof laten weten dat Parlan niet ter zitting zal verschijnen.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben een relatie gehad vanaf eind 2012. Uit hun relatie is [de minderjarige] geboren [in] 2015. De man heeft haar erkend. De ouders en [de minderjarige] hebben in [plaats C] samengewoond. De vrouw woont vanaf september 2016 met [de minderjarige] in [plaats A] . De ouders hebben in augustus 2017 hun relatie definitief verbroken. Vervolgens heeft [de minderjarige] tot december 2018 wekelijks gedurende ongeveer een halve dag omgang met de man gehad.
3.2
Bij vonnis in kort geding van 1 juli 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) is, voor zover van belang, een voorlopige omgangsregeling bepaald waarbij de man wekelijks gedurende 2,5 uur aaneengesloten contact heeft met [de minderjarige] bij de vrouw thuis, welke regeling in overleg met de betrokken hulpverlening verder zal worden uitgebreid. Voorts is daarbij bepaald dat de man wekelijks op donderdag om 18:00 uur telefonisch contact met [de minderjarige] heeft.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 21 januari 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) is de vordering in conventie van de man de vrouw te veroordelen tot nakoming van de bestreden beschikking op straffe van verbeurte van een dwangsom, afgewezen. Overeenkomstig de vordering in reconventie van de vrouw is de werking van de bestreden beschikking geschorst voor zover deze ziet op de voorlopig vastgestelde zorgregeling, en is, totdat door de rechtbank nader is beslist op de onder zaaknummer C/15/284455 ingediende verzoeken dan wel totdat partijen afspraken hebben gemaakt en voornoemde verzoeken zijn ingetrokken, een zorgregeling vastgesteld aldus dat de man en [de minderjarige] gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben op de wijze die door het wijkteam van de gemeente [plaats A] wordt geadviseerd, waarbij partijen de aanwijzingen van het wijkteam zullen opvolgen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de man bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] worden belast. Bij de bestreden beschikking is bovendien een tijdelijke zorgregeling vastgesteld aldus - kort samengevat - dat de man [de minderjarige] (na een opbouw) bij zich heeft vanaf maart 2020 wekelijks gedurende 8 uur aaneengesloten. De man had de rechtbank verzocht een zorgregeling vast te stellen aldus dat [de minderjarige] bij hem verblijft gedurende een weekend per twee weken van vrijdag 16:00 uur (of na school) tot zondag 19:00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen. De vrouw had zelfstandig verzocht een zorgregeling vast te stellen van voorlopig 5 uur per twee weken op een dag in het weekend en te bepalen dat die omgang in overleg met de betrokken hulpverlening zal worden bekeken en uitgebreid indien dit in het belang is van [de minderjarige] . Voorts is in de bestreden beschikking bepaald dat de vrouw de man voorlopig, totdat nader wordt beslist, één keer per drie maanden per e-mail dient te informeren over de gezondheid, het algehele welzijn van [de minderjarige] , haar vorderingen op school en eventuele bijzonderheden. De rechtbank heeft de (verdere) beslissing over de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling aangehouden in afwachting van nader bericht van de advocaten van de ouders over het verloop van de tijdelijke regelingen en de daaraan te verbinden gevolgen.
4.2
In de zaak met zaaknummer 200.270.634/01 verzoekt de vrouw, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van de man (naar het hof begrijpt: ten aanzien van het gezag en de zorgregeling) alsnog af te wijzen.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek over de tijdelijke zorgregeling, dan wel dit af te wijzen, en het verzoek van de vrouw over het gezag eveneens af te wijzen.
4.4
In de zaak met zaaknummer 200.270.634/02 verzoekt de vrouw de werking van de bestreden beschikking te schorsen totdat in hoger beroep is beslist.
4.5
De man verzoekt het schorsingsverzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.270.634/02:
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek ingetrokken. Zij zal in haar verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
In de zaak met zaaknummer 200.270.634/01:
5.2
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek met betrekking tot de zorgregeling ingetrokken. Het hof zal de vrouw in haar verzoek op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
5.3
Tussen de ouders is in geschil of de rechtbank hen terecht met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] heeft belast.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de ouders met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] heeft belast. Zij voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan. De communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam en de ouders wantrouwen elkaar. Het risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders is aanwezig. De vrouw heeft zich ingespannen om regelmatig contact tussen [de minderjarige] en de man te laten plaatsvinden. De ouders kunnen niet meer communiceren over [de minderjarige] . De man verzet zich tegen hulpverlening en laat zich negatief uit over de vrouw. Op 1 december 2018 heeft [de minderjarige] uitlatingen gedaan die de vrouw deden vrezen dat [de minderjarige] seksueel was misbruikt door de man. Naar aanleiding van deze uitlatingen heeft de vrouw de huisarts ingeschakeld, die [de minderjarige] heeft verwezen naar het ziekenhuis voor lichamelijk onderzoek. De man heeft aanvankelijk geweigerd toestemming te geven voor lichamelijk onderzoek naar eventueel seksueel misbruik. Seksueel misbruik is in het onderzoek door de kinderarts (dat alsnog heeft plaatsgevonden) niet bevestigd. Met de hulpverlening is evenwel afgesproken dat de omgang voorlopig onder begeleiding diende plaats te vinden om [de minderjarige] én de man te beschermen. [de minderjarige] is verwezen naar Kenter Jeugdhulp (KJTC). KJTC heeft de ouders bij brief van 19 november 2019 laten weten dat seksueel misbruik en/of grensoverschrijdend gedrag door de man mogelijk heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft geen vertrouwen meer in de man. De communicatie tussen hen is door de loop van de gebeurtenissen verslechterd en de spanningen zijn toegenomen. Gezamenlijk gezag is niet in het belang van [de minderjarige] , aldus de vrouw.
5.5
De man stelt zich op het standpunt dat de ouders terecht met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] zijn belast. De man betwist dat [de minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. Er is communicatie tussen de ouders. Zij zijn in staat om afspraken te maken over het contact tussen de man en [de minderjarige] . De man herkent zich niet in het beeld dat de vrouw van hem schetst en vreest dat de vrouw hem buiten spel wil zetten. Zo stond zij omgang tussen de man en [de minderjarige] alleen toe bij haar thuis, stuurde zij hem enkel onduidelijke foto’s van [de minderjarige] en heeft zij [de minderjarige] op school ingeschreven onder de naam van de vrouw. Uiteindelijk heeft zij de omgang abrupt beëindigd na de uitlatingen van [de minderjarige] op 1 december 2018. De man ontkent dat hij [de minderjarige] seksueel heeft misbruikt, of anderszins mishandeld. De man betwist dat hij zich verzet tegen hulpverlening. Hij heeft toestemming voor lichamelijk onderzoek aanvankelijk geweigerd omdat hij dit ingrijpend voor [de minderjarige] vond en de zorgen van de vrouw niet begreep. Nu hulpverlening is ingeschakeld en de ouders bereid zijn daaraan mee te werken, zijn zij terecht met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] belast, aldus de man.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep medegedeeld dat een beschermingsonderzoek zal worden gedaan. De raad kan de vraag naar de voorziening in het gezag in dat onderzoek meenemen. Het betrokken wijkteam heeft getwijfeld over het inschakelen van de beschermtafel. De ouders hebben ieder andere verwachtingen van de hulpverlening. Het is de vraag of de hulpverlening in een vrijwillig kader in deze situatie genoeg kan bieden. Het vermeende misbruik is nog onderwerp van onderzoek. Het is onduidelijk hoe de zorgregeling moet worden ingevuld. [de minderjarige] heeft hier last van en zit klem tussen de ouders. Het is wenselijk dat de ouders gezamenlijk gezag hebben en dat ook de man wordt betrokken bij beslissingen over [de minderjarige] in het kader van de hulpverlening. Er zijn contra-indicaties voor gezamenlijk gezag, maar het belang dat de man door de hulpverlening bij de situatie van [de minderjarige] wordt betrokken, weegt zwaarder.
5.7
Het hof overweegt dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep het volgende is gebleken. Na het uiteengaan van de ouders hebben [de minderjarige] en de man doorgaans wekelijks omgang met elkaar gehad. Naar aanleiding van eerdergenoemde uitlatingen van [de minderjarige] heeft de vrouw in december 2018 vanwege vermoedens van seksueel misbruik hulpverlening ingeschakeld. [de minderjarige] is op 4 januari 2019 door de kinderarts onderzocht. Bij dit onderzoek zijn geen bijzonderheden geconstateerd, zo heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep bevestigd. De vrouw heeft daarnaast Veilig Thuis (VT) ingeschakeld. VT heeft eind maart 2019 geadviseerd om voorlopig de omgang tussen de man en [de minderjarige] onder begeleiding te laten plaatsvinden en om het Kinder- & Jeugd Traumacentrum van Kenter (KJTC) in te schakelen. De omgang tussen de man en [de minderjarige] heeft na het vonnis van de voorzieningenrechter van 1 juli 2019 onder begeleiding van de vrouw plaatsgevonden. Het KJTC heeft op 19 november 2019 in een tussentijdse rapportage aan de ouders geschreven: “
Op basis van de afname van een systematisch screeningsinstrument, bedoeld om onderzoek te doen naar verschillende vormen van mishandeling en verwaarlozing is er aanleiding om strafbare feiten te veronderstellen. De context waarin deze mogelijke strafbare feiten hebben plaatsgevonden is niet geheel duidelijk geworden. Wel heeft [de minderjarige] aangegeven dat het handelingen vanuit vader betrof. Het verdient aanbeveling om hierover contact op te nemen met de politie”. Daarop heeft de vrouw medio januari 2020 aangifte gedaan tegen de man. Deze is thans in onderzoek. De begeleide omgang is vervolgens op advies van het wijkteam [plaats A] (na overleg met Veilig Thuis) opnieuw tijdelijk gestopt. In het onderzoeksverslag diagnostiek en traumascreening heeft het KJTC als advies voor behandeling gegeven om een verhaal in woord en beeld voor [de minderjarige] te maken. Dit betekent dat beide ouders in samenwerking met hulpverlening een verhaal maken voor [de minderjarige] waarin hun zorgen over haar beschreven staan, erkenning gegeven wordt voor haar uitspraken over lichamelijk grensoverschrijdende ervaringen, en waarin afspraken staan over het aanraken van privéplekken en waarin ouders uitleggen welke afspraken zij gemaakt hebben om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] emotioneel en fysiek veilig is en blijft, aldus dit verslag. De voorzieningenrechter heeft met haar vonnis van 21 januari 2020 de zorgregeling als vastgesteld in de bestreden beschikking geschorst. Inmiddels vindt weer omgang tussen de man en [de minderjarige] plaats, nu onder begeleiding van Parlan. Uit de overgelegde werkplan evaluatie van Parlan van 6 februari 2020 volgt dat [de minderjarige] blij is om haar vader te zien en dat ook overigens het contact tussen [de minderjarige] en haar vader tijdens de begeleide omgang goed verloopt. Parlan adviseert in deze evaluatie, mede gelet op het advies van het KJTC, systeemtherapie waarbij ook solo therapie gegeven gaat worden. De ouders hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij achter het advies staan en zich willen inzetten voor het welslagen van verdere hulpverlening om zo een uitweg te vinden uit een situatie die voor henzelf en [de minderjarige] heel stressvol is.
5.8
Het hof heeft geconstateerd dat het nog steeds de vraag is wat nu precies heeft geleid tot de uitlatingen die [de minderjarige] heeft gedaan en de signalen die zij laat zien. Het is mogelijk dat deze vraag ook in de toekomst niet zal kunnen worden beantwoord. Duidelijk is in ieder geval dat het vertrouwen van de ouders in elkaar ernstig is geschaad. De vrouw is bezorgd, wil [de minderjarige] beschermen en houdt contact tussen de man en [de minderjarige] af. De man ontkent het vermeende seksueel misbruik, of andere mishandelingen, te hebben gepleegd en wenst onbezorgd en onbelemmerd contact met [de minderjarige] . Het hof neemt dan ook aan dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders. Hulpverlening is al geruime tijd bij de ouders en [de minderjarige] betrokken en is erop gericht de samenwerking tussen de ouders te verbeteren, de omgang tussen de man en [de minderjarige] voort te zetten en te monitoren en de veiligheid van [de minderjarige] te garanderen. Uit de aangehaalde evaluatie van Parlan blijkt dat de man goed aansluit bij [de minderjarige] en dat zij het goed hebben met elkaar. Er zijn op dit moment evenmin zorgen over de opvoedvaardigheden van de vrouw. Daarbij hebben de ouders beiden ter zitting in hoger beroep verklaard de geadviseerde hulpverlening te accepteren en zich daarvoor te willen inzetten. De raad zal een beschermingsonderzoek doen. Het hof gaat er vanuit dat met hulp van hulpverlening (zo nodig in het gedwongen kader) de situatie van [de minderjarige] binnen afzienbare termijn kan verbeteren.
5.9
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat, hoewel [de minderjarige] klem zit tussen de ouders, te verwachten is dat hierin binnen afzienbare termijn verbetering zal komen. Daarbij is onvoldoende gebleken dat het gezamenlijk gezag moet worden afgewezen omdat dit anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. De tijdelijke weigering van de man (in december 2018) om onderzoek bij [de minderjarige] te laten doen, is daarvoor onvoldoende en voorts is niet gebleken dat de man nodeloos belemmeringen wenst op te werpen tegen beslissingen die de vrouw of de hulpverlening in het belang van [de minderjarige] vinden. Nu gezamenlijk gezag het uitgangspunt van de wetgever is, waarvan alleen bij uitzondering mag worden afgeweken, komt het hof tot de conclusie dat de rechtbank de ouders terecht met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] heeft belast. Het hof acht zich door de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding de opdracht te geven voor onderzoek naar het gezag. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.270.634/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover dit de beslissing omtrent het gezag betreft;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep met betrekking tot de zorgregeling;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.270.634/02:
verklaart de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, A.N. van de Beek en
J.F. Miedema in tegenwoordigheid van de griffier en is op 31 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.