ECLI:NL:GHAMS:2020:1213
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding over eigendom honden na relatiebreuk
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de eigendom van twee honden, [X] en [Y], na een relatiebreuk tussen de vrouw en de man. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam aangevochten, waarin de man, geïntimeerde, was veroordeeld tot afgifte van de honden aan de vrouw. De vrouw stelt dat zij de eigenaar is van de honden, omdat zij deze in 2017 uit een asiel in Kroatië heeft gehaald en als zodanig geregistreerd staat in de hondenpaspoorten en het dieren gegevensregister van het Kroatische Ministerie van Landbouw. De man betwist dit en stelt dat hij de honden heeft aangeschaft en dat de vrouw slechts tijdelijk voor hen zorgde.
Tijdens de procedure zijn verschillende feiten naar voren gekomen, waaronder het feit dat de vrouw na een geweldsincident met de man in een blijf-van-mijn-lijfhuis verbleef en de honden tijdelijk in een opvang waren. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de vordering van de man toegewezen, maar het hof oordeelt dat de vrouw voorshands aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigenaar van de honden is. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het de afgifte van de honden betreft en veroordeelt de man om de honden binnen vijf dagen af te geven op het kantoor van de advocaat van de vrouw, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-naleving.
De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof concludeert dat de vrouw in april 2017 eigenaar van de honden is geworden en dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim op eigendom. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.