In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2019. De verdachte, geboren in Suriname in 1964 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, was veroordeeld voor de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de bewijsoverweging en een gedeeltelijke vervanging van de strafmotivering.
De verdachte had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne in zijn handbagage en dat hij 'er in is geluisd'. Hij stelde dat zijn trolley op verzoek van de bemanning in het ruim van het vliegtuig was geplaatst, waarna de citrusvruchten met cocaïne in zijn handbagage zouden zijn gestopt. Het hof achtte dit scenario ongeloofwaardig en oordeelde dat de verdachte bekend moest zijn met de inhoud van zijn bagage. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de verdachte op 2 september 2019 met een vlucht vanuit Suriname was aangekomen op Schiphol, waar in zijn trolley citrusvruchten met cocaïne werden aangetroffen.
Het hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de verdachte vrijpleiten van zijn verantwoordelijkheid. De stelling van de verdachte dat de verbalisant niet naar waarheid had gerapporteerd, werd eveneens verworpen. Het hof bevestigde de straf van dertig maanden gevangenisstraf, waarbij het de ernst van het bewezen verklaarde feit in aanmerking nam. De beslissing van het hof werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.