ECLI:NL:GHAMS:2020:1178

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
23-000485-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van strafoplegging en schadevergoeding in zaak van straatroof en andere delicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2019. De verdachte, geboren in 1994 op Curaçao, was eerder ontslagen van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid en was thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte was schuldig aan straatroof, waarbij hij samen met een ander een ketting van een slachtoffer heeft getrokken, en had ook meerdere winkeldiefstallen en bedreigingen gepleegd.

De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de advocaat-generaal vorderde dezelfde straf. De raadsman pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien de eerdere ontslag van rechtsvervolging en de noodzaak voor psychiatrische zorg. Het hof oordeelde dat het onwenselijk was om het zorgtraject van de verdachte te doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar dat de ernst van de feiten een schuldigverklaring zonder strafoplegging niet toeliet. Daarom werd een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 1.270,00 aan schadevergoeding eiste, toegewezen. Het hof oordeelde dat de vordering voldoende onderbouwd was en dat de verdachte tot vergoeding van de schade gehouden was. De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte de schadevergoeding moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat niet wordt opgeheven door eventuele gijzeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000485-19
datum uitspraak: 24 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-009820-18 en 13-129409-18 en 13-172073-18 en 13-177779-18 tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboorteplaats] 1994,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de verdachte geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen, nu de rechtbank afgelopen december in een andere zaak de verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft aan de verdachte opgelegd de maatregel om de verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. De raadsman heeft betoogd dat in het geval de verdachte na afloop van die maatregel terug de gevangenis in moet, hij niet de zorg krijgt die hij nodig heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof door een ketting van de nek van het slachtoffer te trekken. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin zonder erbij stil te staan dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Het slachtoffer heeft geruime tijd last gehad van gevoelens van angst, achterdocht en verdriet om het verlies van de voor het slachtoffer zeer dierbare ketting. Daar komt bij dat dit soort delicten zorgen voor gevoelens van onveiligheid bij de maatschappij. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen en aan bedreiging van een zorgverlener.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte op 18 december 2019 door de rechtbank ontslagen is van alle rechtsvervolging waarbij hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd. Hoewel het hof niet de beschikking heeft over rapportages die zien op de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van onderhavige feiten, heeft de rechtbank klaarblijkelijk afgelopen december geoordeeld dat de verdachte intramurale psychiatrische zorg behoeft. Het hof acht het bij die stand van zaken onwenselijk om dat zorgtraject van de verdachte te doorkruisen door hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De ernst van de feiten verzet zich echter tegen een schuldigverklaring zonder strafoplegging. Het hof zal de verdachte daarom een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen in de hoop dat deze ertoe bijdraagt verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te begaan. Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.270,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-009820-18 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De raadsman heeft de vordering niet betwist en de vordering is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-009820-18 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.270,00 (duizend tweehonderdzeventig euro) bestaande uit € 970,00 (negenhonderdzeventig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-009820-18 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.270,00 (duizend tweehonderdzeventig euro) bestaande uit € 970,00 (negenhonderdzeventig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
16 september 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2020.
mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]