In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 30 januari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was eerder veroordeeld voor bedreiging en had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 500 euro. De advocaat-generaal vorderde een geldboete van 500 euro, waarvan 250 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De raadsman van de verdachte pleitte voor een geheel voorwaardelijke geldboete, verwijzend naar een geslaagde bemiddeling tussen de verdachte en het slachtoffer.
Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ernst van de bedreiging die de verdachte had geuit. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het publiekelijk bedreigen van het slachtoffer voor haar woning, wat een angstige situatie voor het slachtoffer had gecreëerd. Ondanks de geslaagde bemiddeling, oordeelde het hof dat een geheel voorwaardelijke geldboete niet passend was, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof heeft uiteindelijk een deels voorwaardelijke geldboete opgelegd, met de bedoeling de verdachte te weerhouden van herhaling van dergelijk gedrag.
De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en een nieuwe beslissing genomen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, waarvan 250 euro voorwaardelijk, en 10 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.