ECLI:NL:GHAMS:2020:1177

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
23-000517-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van strafoplegging in zaak van bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 30 januari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was eerder veroordeeld voor bedreiging en had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 500 euro. De advocaat-generaal vorderde een geldboete van 500 euro, waarvan 250 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De raadsman van de verdachte pleitte voor een geheel voorwaardelijke geldboete, verwijzend naar een geslaagde bemiddeling tussen de verdachte en het slachtoffer.

Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ernst van de bedreiging die de verdachte had geuit. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het publiekelijk bedreigen van het slachtoffer voor haar woning, wat een angstige situatie voor het slachtoffer had gecreëerd. Ondanks de geslaagde bemiddeling, oordeelde het hof dat een geheel voorwaardelijke geldboete niet passend was, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof heeft uiteindelijk een deels voorwaardelijke geldboete opgelegd, met de bedoeling de verdachte te weerhouden van herhaling van dergelijk gedrag.

De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en een nieuwe beslissing genomen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, waarvan 250 euro voorwaardelijk, en 10 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000517-18
datum uitspraak: 24 maart 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-214513-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 500 euro.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, waarvan 250 euro voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het ten laste gelegde een gevolg is geweest van een reeds langer lopend conflict tussen de kinderen van de verdachte en van aangeefster en dat die context van belang is. De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte een uitgebreide verklaring heeft afgelegd over die moeizame situatie en dat de verdachte en aangeefster door middel van een bemiddelingsgesprek onderling tot een oplossing zijn gekomen. Daarmee is het conflict ook tot een einde gekomen. De raadsman verzoekt in dat verband om rekening te houden met die geslaagde bemiddeling op de voet van artikel 51h, tweede lid Sv.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] door naar het huis van [slachtoffer] te rijden en haar publiekelijk voor de deur van haar woning en tevens in het bijzijn van kinderen een doodsbedreiging toe te voegen. De verdachte heeft door aldus te handelen een voor aangeefster angstige situatie geschapen. Het hof heeft acht geslagen op hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, maar acht de omstandigheden dusdanig dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete. Daarnaast is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 maart 2020 eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gelet op het voorgaande acht het hof een deels voorwaardelijke straf passend. Het voorwaardelijke deel dient de verdachte ervan te weerhouden nogmaals dergelijk gedrag te vertonen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2020.
mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================
[…]