In deze zaak gaat het om een klacht tegen een notaris die klagers niet voldoende heeft voorgelicht over het verschil tussen een notariële akte van geldlening met borgtocht en een onderhandse akte van geldlening met borgtocht. De notaris, die als appellant optreedt, heeft op 23 augustus 2019 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 25 juli 2019 de klacht van de klagers gegrond verklaarde op bepaalde onderdelen en de notaris een waarschuwing oplegde. De klagers, die de notaris beschuldigen van het niet informeren over de juridische implicaties van de gekozen aktevorm, hebben op 17 oktober 2019 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op een openbare zitting op 5 maart 2020, waar zowel de notaris als de klagers vertegenwoordigd waren.
Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kamer overgenomen, waarbij de klagers hun onderneming hebben verkocht aan een derde partij, en de notaris betrokken was bij de opstelling van de overeenkomst van geldlening. De klagers stellen dat de notaris hen niet heeft geïnformeerd over de voordelen van een notariële akte, die hen zou beschermen in geval van een geschil. Het hof oordeelt dat de notaris in strijd heeft gehandeld met zijn zorgplicht door de keuze voor een onderhandse akte niet aan de klagers voor te leggen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de klachtonderdelen gegrond zijn, met uitzondering van één onderdeel dat ongegrond werd verklaard. De notaris wordt veroordeeld tot betaling van kosten aan de klagers en de kosten van de behandeling van de klacht door het hof.