ECLI:NL:GHAMS:2020:1160

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
200.266.198/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verzoek tot billijke vergoeding en rehabilitatie na ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de arbeidsovereenkomst met Sanquin Plasma Products B.V. is ontbonden. [appellant] verzocht om een billijke vergoeding en om een verklaring van rehabilitatie, maar de kantonrechter wees deze verzoeken af. Het hof heeft op 21 april 2020 uitspraak gedaan. De appellant, die sinds 2013 in dienst was bij Sanquin, had een aantal klachten over zijn functioneren en de behandeling door zijn werkgever. Hij stelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld, wat volgens hem recht gaf op een billijke vergoeding. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De appellant had zelf bijgedragen aan de verstoorde arbeidsrelatie door herhaaldelijk terug te komen op de klachten van collega's. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht de verzoeken van [appellant] had afgewezen en bekrachtigde de beschikking. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.266.198/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7566316 EA VERZ 19-146
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 april 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.L. de Lange te Almere,
tegen
SANQUIN PLASMA PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.M. Hes te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Sanquin genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op 18 september 2019, onder aanvoering van elf grieven en aanbieding van bewijs in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovengenoemd zaaknummer op 19 juni 2019 heeft gegeven (hierna: de beschikking). Het beroepschrift strekt, samengevat weergegeven, ertoe dat het hof - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking zal vernietigen voor zover daarbij de verzoeken van [appellant] (zie hierna onder 3.2 en 3.3) zijn afgewezen en deze verzoeken alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Sanquin in de proceskosten in beide instanties.
Op 13 november 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met bijlage van Sanquin ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties, waaronder de nakosten, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Op 28 februari 2020 zijn van de zijde van [appellant] de producties 48 en 49 (nogmaals) ontvangen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020. Bij die gelegenheid hebben voornoemde advocaten namens partijen het woord gevoerd, mr. De Lange aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. [appellant] is verschenen, vergezeld van C.E.M. van Lingen, een tolk in de Engelse taal. Voor Sanquin zijn verschenen [A] (manager), hierna: [A] , [B] (HR-adviseur) en [C] (bedrijfsjurist). Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.20 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. [appellant] heeft met de grieven 1 tot en met 7 op onderdelen bezwaar gemaakt tegen de in rechtsoverwegingen 1.6, 1.9, 1.12, 1.14, 1.15, 1.16 en 1.19 vastgestelde feiten. Sanquin heeft hierop (vooral afwijzend) gereageerd. De in eerste aanleg vastgestelde feiten die niet zijn bestreden, dienen het hof in hoger beroep als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep nog van belang komen deze feiten neer op het volgende.
2.2.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1968, is op 15 oktober 2013 in dienst getreden van Sanquin op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van een jaar. Op 15 oktober 2014 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [appellant] was laatstelijk werkzaam in de functie van Process-Engineer tegen een salaris van € 3.849,- bruto per maand exclusief emolumenten op basis van een zesendertigurige werkweek.
2.3.
Op 11 augustus 2015 heeft [A] , toen leidinggevende van [appellant] , van een collega van [appellant] een klacht ontvangen over het (volgens de klacht manipulerende) gedrag van [appellant] .
2.4.
Op 17 augustus 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , [A] , [D] (hierna: [D] ) en een HR-adviseur van Sanquin. In dat gesprek heeft Sanquin aan [appellant] laten weten dat de arbeidsovereenkomst in 2014 per abuis was omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Sanquin had de arbeidsovereenkomst toen met een jaar willen verlengen. Redenen hiervoor waren onder meer: ‘
Not respecting supervision of [D](hof: [D] ), ‘
Disrespectful treatment of teammembers’en ‘
Not accepting feedback’. Verder heeft Sanquin aan [appellant] meegedeeld dat door verschillende collega’s klachten over hem waren geuit over onder meer onduidelijke communicatie en het niet accepteren van feedback.
2.5.
In november 2015 heeft een collega [appellant] beticht van ‘stalking’.
2.6.
In augustus 2016 heeft [appellant] geklaagd dat een collega op 9 augustus 2016 een meeting van hem had verstoord en hem publiekelijk voor schut had gezet.
2.7.
Op 10 februari 2017 heeft [A] in een overleg [appellant] verweten een leidinggevende niet met respect te hebben behandeld.
2.8.
Bij e-mail van 11 mei 2017 heeft [appellant] zijn beklag gedaan bij de Werknemersklachtencommissie van Sanquin (hierna: de WCK) met het doel opheldering te krijgen over diverse jegens hem geuite beschuldigingen. In een brief van 18 juli 2017, gericht aan Sanquin, heeft de WCK partijen geadviseerd gezamenlijk een nieuwe start te maken en te bezien hoe [appellant] in de organisatie kon worden geïntegreerd. [appellant] heeft kritiek geleverd over de behandeling en vastlegging van zijn klacht door de WCK.
2.9.
Bij e-mail van 5 december 2017 heeft de toenmalige leidinggevende van [appellant] , te weten [E] , aan [appellant] medegedeeld dat hij nog steeds negatieve feedback ontving over de samenwerking met [appellant] en over de wijze waarop [appellant] communiceerde.
2.10.
Vanaf september 2015 heeft [appellant] verschillende e-mails gezonden aan (voormalig) leidinggevenden en collega’s, waarbij [appellant] telkens op de diverse tegen hem gerichte klachten van collega’s is teruggekomen. Hierover hebben partijen verschillende gesprekken gevoerd.

3.Beoordeling

3.1.
Sanquin heeft in eerste aanleg verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] op zo kort mogelijke termijn vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, met compensatie van de proceskosten.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair - in het geval van ontbinding - heeft hij verzocht Sanquin te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 8.208,83 bruto en van een billijke vergoeding ad € 25.000,- bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag vanwege ernstig verwijtbaar handelen van Sanquin, de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft [appellant] verzocht te bepalen dat Sanquin een schriftelijke verklaring diende te verstrekken waarin [appellant] werd gerehabiliteerd. Ten slotte heeft [appellant] verzocht Sanquin te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2019 ontbonden en Sanquin veroordeeld tot betaling aan [appellant] van de verzochte transitievergoeding. De overige verzoeken van [appellant] zijn afgewezen. Volgens de kantonrechter is van ernstig verwijtbaar handelen van Sanquin als bedoeld in artikel 7:671b lid 8, sub c, BW (hof: thans lid 9) geen sprake geweest en is niet komen vast te staan dat de door collega’s geuite beschuldigingen over het gedag van [appellant] niet juist waren. De proceskosten zijn gecompenseerd.
3.4.
Tegen de afwijzing van zijn verzoeken tot toekenning van een billijke vergoeding en tot veroordeling van Sanquin tot afgifte van een verklaring ter rehabilitatie en de daaraan ten grondslag gelegde motivering, komt [appellant] met de grieven 8 tot en met 11 op. Met deze grieven betoogt [appellant] in de kern dat de kantonrechter ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Sanquin en dat hij wel recht heeft op de billijke vergoeding van artikel 7:671b lid 9, sub c, BW. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Geen grieven zijn gericht tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarin [appellant] heeft berust, en (in een incidenteel appel) tegen de toegekende transitievergoeding. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst staat dus tussen partijen vast.
3.5.
[appellant] voert ter onderbouwing van zijn grieven aan dat hij ten onrechte wordt gepresenteerd als de enige die bij zijn werkzaamheden verkeerde dingen heeft gedaan. Sanquin heeft alleen tegen [appellant] opgetreden en niet tegen de personen die de (volgens hem valse) beschuldigingen jegens hem hebben geuit. [appellant] heeft de e-mails, waarvan hem nu een verwijt wordt gemaakt, gestuurd in reactie op de tegen hem geuite beschuldigingen. Door de vele ongefundeerde beschuldigingen aan zijn adres is een onjuiste beeldvorming op de werkvloer ontstaan. Dat had Sanquin kunnen voorkomen door actie te ondernemen en zich voldoende in te spannen om de problemen op de werkvloer op te lossen en de verhoudingen tussen [appellant] en zijn collega’s te normaliseren. Sanquin had eerst onderzoek naar de klachten moeten doen alvorens tot een plan van aanpak te komen. Door dat niet te doen, was elke oplossing gedoemd te mislukken, met uiteindelijk de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg. Bovendien heeft Sanquin op verschillende momenten gedreigd met ontslag. Dat betekent volgens [appellant] dat de ontstane verstoring in de arbeidsverhouding Sanquin ernstig kan worden verweten.
3.6.
Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever in de zin van artikel 7:671b lid 9 onder c BW zich alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zal voordoen. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier geen sprake geweest. [appellant] is vanaf september 2015 tot in december 2018 in verschillende e-mails aan collega’s en/of leidinggevenden telkens teruggekomen op de in het verleden tegen hem geuite beschuldigingen. Hiermee heeft [appellant] telkens het conflict weer opgezocht en, in ieder geval, het herstel van werkbare verhoudingen met collega’s belemmerd. Het hof acht het niet onbegrijpelijk en evenmin in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap dat Sanquin [appellant] daarop heeft aangesproken. Een en ander staat los van het antwoord op de vraag of de tegen [appellant] geuite beschuldigingen al dan niet terecht waren. Een ernstig verwijt kan Sanquin op dit punt dus niet worden gemaakt. Dat Sanquin al vanaf 2015 naar een einde van het dienstverband van [appellant] heeft gestreefd, zoals [appellant] heeft betoogd, is niet aannemelijk geworden. Naast coaching heeft Sanquin mediation en een verbetertraject voorgesteld, voor welke opties [appellant] niets voelde. Het feit dat Sanquin met deze voorstellen is gekomen, kan niet als ernstig verwijtbaar worden aangemerkt. Binnen de grenzen van goed werkgeverschap kwam Sanquin (beleids)vrijheid toe om te gaan met de veelheid aan klachten over en door [appellant] geuit, ook waar dat niet overeenkwam met de eigen verwachtingen en of verlangens van [appellant] daaromtrent. Dat Sanquin telkens klakkeloos de kant heeft gekozen van de collega’s die beschuldigingen tegen [appellant] hadden geuit en consequenties heeft verbonden aan het feit dat [appellant] een procedure bij de WCK was gestart, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat Sanquin zich tegenover [appellant] aan intimidatie en/of pesten heeft schuldig gemaakt en daarmee haar zorgplicht een veilige werkomgeving te creëren heeft verzaakt. Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat Sanquin hem diverse malen heeft gedreigd met ontslag. Deze stellingen heeft [appellant] volstrekt onvoldoende met feiten onderbouwd. Er is daarom geen reden aan [appellant] een billijke vergoeding toe te kennen. Het verzoek van [appellant] hiertoe is in eerste aanleg terecht afgewezen en ook in hoger beroep niet toewijsbaar. De grieven 8 tot en met 11 falen.
3.7.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat hij zijn verzoek om te bepalen dat hij moet worden gerehabiliteerd, niet alleen op wanprestatie maar mede op onrechtmatige daad baseert. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden vanwege een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van Sanquin niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst (wanprestatie) aan de zijde van Sanquin is daarbij - gezien het onder 3.6 overwogene - niet aan de orde. De door [appellant] gestelde onrechtmatige daad heeft betrekking op gedragingen die alle zijn terug te voeren op (volgens hem) uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen. Dat de onrechtmatige daad ziet op buitencontractuele gedragingen, respectievelijk volgt uit feiten die hebben plaatsgehad buiten het kader van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, is gesteld noch gebleken. Van een onrechtmatige daad is reeds om die reden geen sprake. Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat het verzoek met betrekking tot de rehabilitatie niet toewijsbaar is.
3.8.
[appellant] heeft ter weerlegging van de diverse tegen hem geuite beschuldigingen aangeboden bewijs door het doen horen van getuigen te leveren. Op de zitting in hoger beroep heeft [appellant] verzocht daartoe nog een akte te mogen nemen. Daartegen heeft Sanquin bezwaar gemaakt. Het bewijsaanbod van [appellant] ziet op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, niet tot een ander oordeel dan het voorgaande kunnen leiden, om welke reden aan het bewijsaanbod en aan het verzoek om een nadere akte te mogen nemen voorbij wordt gegaan.
3.9.
De grieven falen. De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Sanquin gevallen, op € 741,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordeling en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, W.H.F.M. Cortenraad en A.M.A. Verscheure en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.