ECLI:NL:GHAMS:2020:1123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
200.258.905/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake opheffing beslag en nevenvorderingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de Ontvanger van de Belastingdienst. [appellant] heeft in eerste aanleg een verstekvonnis verkregen waarbij het beslag dat op zijn bankrekening was gelegd door de Ontvanger, werd opgeheven. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de Ontvanger niet tijdig had gehandeld om het beslag op te heffen, wat leidde tot een veroordeling tot betaling van dwangsommen. De Ontvanger heeft echter in hoger beroep verzet aangetekend tegen dit vonnis, met als argument dat het beslag op de bankrekening op het moment van de uitspraak al was opgeheven. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de Ontvanger op 3 augustus 2018, vóór de zitting, het beslag had opgeheven en dat de vertraging in de communicatie met [appellant] niet aan de Ontvanger kan worden toegerekend. De vorderingen van [appellant] worden dan ook afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.258.905/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank: C/13/653473 / KG ZA 18-918 AB/EK
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 april 2020
inzake
[appellant],
zonder bekende woon- of verblijfplaat in Nederland,
appellant,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST,
kantoorhoudend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.E. Schipper te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de Ontvanger genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 november 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis in verzet van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 218, in kort geding onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen de Ontvanger als eiser in verzet en [appellant] als gedaagde in verzet.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Tot slot is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, zo verstaat het hof, opnieuw rechtdoende:
( i) het verzet van de Ontvanger alsnog ongegrond zal verklaren en het verstekvonnis van 3 augustus 2019 zal bekrachtigen;
(ii) voor recht zal verklaren dat de Ontvanger een bedrag van € 15.000 aan dwangsommen aan [appellant] verschuldigd is;
(iii) de Ontvanger zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties, met nakosten.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn met uitzondering van de vaststelling onder 2.3, waartegen
grief 1zich richt, niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het hof zal hierna met deze grief rekening houden bij de weergave en de vaststelling van de feiten. Daarmee is deze grief afdoende besproken. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
De Ontvanger heeft op 31 juli 2018 executoriaal derdenbeslag doen leggen onder Triodos Bank N.V. (hierna: Triodos) met betrekking tot een aan [appellant] opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting. De openstaande bedragen waren op dat moment
€ 5.813 en € 7.554.
2.2
[appellant] heeft beide bedragen kort na de beslaglegging aan de Ontvanger overgemaakt. [appellant] en zijn advocaat hebben vervolgens contact gezocht met de Ontvanger om het beslag te doen opheffen. Dit laatste is niet gebeurd.
2.3
Bij dagvaarding van 1 augustus 2018, hersteld bij exploot van 2 augustus 2018, is [appellant] het onderhavige kort geding tegen de Ontvanger gestart waarbij hij heeft gevorderd, samengevat, dat alle ten laste van [appellant] door de Ontvanger gelegde conservatoire beslagen worden opgeheven en de Ontvanger, op straffe van verbeurte van een dwangsom, veroordeeld wordt om de derden waaronder deze beslagen zijn gelegd mee te delen dat de beslagen zijn opgeheven.
2.4
Voorafgaand aan de zitting op vrijdag 3 augustus 2018 is er om 9.00 uur telefonisch contact geweest tussen [appellant] en de Ontvanger, waarbij de Ontvanger heeft medegedeeld dat de beslagen zouden worden opgeheven. Bij e-mail van 9.03 uur heeft de Ontvanger Triodos verzocht om met spoed (in verband met de zitting) het bankbeslag op te heffen. In het bericht, dat in kopie is verstuurd aan het kantoor van mr. Tuithof, staat voorts dat de schuld geheel is voldaan. De Ontvanger is niet ter terechtzitting (aanvang 9.30 uur) verschenen. Bij e-mail van 9.32 uur heeft Triodos aan de Ontvanger bericht dat het beslag is opgeheven. Om 9.44 uur heeft de Ontvanger daarop geantwoord dat per post nog een formele opzeggingsbrief zal volgen.
2.5
Bij verstekvonnis van 3 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter op vordering van [appellant] , kort gezegd, de beslagen opgeheven, de Ontvanger veroordeeld om “
binnen een dag na betekening van dit vonnis aan derden waaronder door gedaagde ten laste van eiser beslag is gelegd, mee te delen dat de beslagen zijn opgeheven, alsmede dit aan [mr. Tuithof] te mailen (…)”.Tevens is de Ontvanger veroordeeld om aan [appellant] een dwangsom te betalen van € 5000 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hiervoor weergegeven veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000. De Ontvanger is veroordeeld in de proceskosten met nakosten.
2.6
Het verstekvonnis is op vrijdag 3 augustus 2018 om 15.15 uur betekend aan de Ontvanger.
2.7
Op maandag 6 augustus 2018 om 12.29 uur heeft de Ontvanger de e-mail van Triodos van vrijdag 3 augustus 2018 van 9.32 uur (zie hierboven onder 2.3) aan mr. Tuithof doorgestuurd.
2.8
Bij e-mail van 7 augustus 2018 heeft mr. Tuithof de Ontvanger bericht dat met de e-mail van 6 augustus 2018 aan de veroordeling van het verstekvonnis is voldaan, dat [appellant] pas op 6 augustus 2018 gebruik heeft kunnen maken van zijn bankrekening bij Triodos en dat hij aanspraak maakt op betaling van proceskosten, deurwaarderskosten en op een bedrag van € 15.000 aan verbeurde dwangsommen, in totaal een bedrag van € 16.961,54.
2.9
Op 8 augustus 2018 heeft de Ontvanger onder protest € 16.961,54 overgemaakt aan [appellant] .

3.Beoordeling

3.1.
Kern van het geschil tussen partijen is of voldoende grond bestaat de in 2.3 omschreven vorderingen van [appellant] in kort geding toe te wijzen. Met betrekking tot de vraag of dit het geval is, dient het hof zich als in kort geding beslissende rechter te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure.
3.2
In het bestreden vonnis in verzet heeft de voorzieningenrechter het verzet van de Ontvanger gegrond verklaard, het verstekvonnis van 3 augustus 2018 vernietigd, behalve voor zover het de kostenveroordeling betreft, de door [appellant] gevraagde voorzieningen alsnog geweigerd en hem veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat Triodos op 3 augustus 2018 om 9.32 uur heeft medegedeeld dat het beslag daadwerkelijk was opgeheven, dat er geen andere beslagen waren en dat de in het verstekvonnis uitgesproken opheffing van de beslagen achteraf gezien dus onjuist was. De nevenvorderingen (mededelingen aan Triodos en aan mr. Tuithof) waren achteraf gezien evenmin toewijsbaar. Dat [appellant] pas op 6 augustus 2018 over zijn geld kon beschikken, is een kwestie tussen hem en de bank en mag niet voor rekening en risico komen van de Ontvanger, die op 3 augustus om 9.32 uur had gedaan wat hij moest doen. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat [appellant] ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op dwangsommen.
3.3
Het hoger beroep keert zich tegen de hierboven weergegeven beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
3.4
In zijn
tweede griefheeft [appellant] aan de orde gesteld dat de Ontvanger, zelfs na de betekening aan de Ontvanger van het verstekvonnis op vrijdag 3 augustus 2018 om 15.15 uur, niets aan [appellant] heeft laten weten. Pas op maandag 6 augustus 2018 om 12.29 uur heeft de Ontvanger aan mr. Tuithof bericht dat het beslag was opgeheven. Pas vanaf dat moment kon [appellant] weer pinnen en over zijn saldo beschikken. Volgens [appellant] had de Ontvanger dit al op 3 augustus 2018 kunnen en moeten doen. Deze trage manier van handelen komt voor rekening en risico van de Ontvanger. Voor het vrijgeven van de bankrekening was nodig dat de Ontvanger aan Triodos meldde dat het beslag was opgeheven. Er kon dus niet worden volstaan met een verzoek om het beslag op te heffen. Gelijktijdig had mr. Tuithof bericht moeten krijgen dat de beslagen waren opgeheven, zodat het voor [appellant] duidelijk was dat Triodos was geïnformeerd en dat de opheffing geëffectueerd was. Dat Triodos op vrijdag 3 augustus 2018 om 9.32 uur aan de Ontvanger een e-mail heeft gestuurd dat het beslag was opgeheven (zie hierboven onder 2.3), maakt dit niet anders omdat de opheffing van het beslag daarmee nog niet was geëffectueerd. Nu de beslagen door de voorzieningenrechter zijn opgeheven en de opheffing pas op 6 augustus 2018 is geëffectueerd, zijn ook de nevenvoorzieningen toewijsbaar [appellant] heeft terecht aanspraak gemaakt op de verbeurde dwangsommen.
3.5
Het hof overweegt als volgt en zal daarbij hetgeen door de Ontvanger naar voren is gebracht betrekken. Triodos heeft op 3 augustus 9.32 uur de Ontvanger bericht dat het beslag was opgeheven. Dit bericht volgde in reactie op het verzoek van de Ontvanger aan Triodos om de beslagen op te heffen, waarbij tevens aan Triodos is bericht dat de schuld van [appellant] geheel is voldaan. Uit de berichten in onderling verband bezien moet worden afgeleid dat het beslag in ieder geval op dat moment was opgeheven dan wel was komen te vervallen, dat er geen grond meer was voor de Ontvanger om de rekeningen van [appellant] te laten blokkeren en dat Triodos die blokkade kon opheffen. Daarmee is het alleszins aannemelijk dat, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, de in het verstekvonnis uitgesproken opheffing van het beslag achteraf bezien onjuist was. Dat verstekvonnis kon dus niet in stand blijven. Aangezien de nevenvordering (inzake het informeren van derden waaronder ten laste van [appellant] beslag is gelegd en het informeren van mr. Tuithof over de opheffing van de beslagen) direct met de vordering tot opheffing zijn verbonden, zijn die vorderingen, evenmin toewijsbaar, daargelaten dat ook het belang daaraan inmiddels is komen te ontvallen omdat de Ontvanger inmiddels zowel Triodos als mr. Tuithof heeft meegedeeld dat het beslag is opgeheven. De omstandigheid dat [appellant] niet op vrijdagmiddag 3 augustus 2018, maar op maandagmiddag 6 augustus 2018 over zijn tegoeden kon beschikken, kan niet aan de Ontvanger worden toegerekend. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen: dat is een kwestie tussen Triodos en [appellant] . Dat er mogelijk een eerder moment is geweest waarop mr. Tuithof of [appellant] door de Ontvanger had kunnen worden geïnformeerd over de opheffing of het verval van het beslag, maakt dit niet anders. De conclusie is dan ook dat de door [appellant] gevraagde voorzieningen niet toewijsbaar zijn.
3.6
De grieven zijn zonder succes voorgesteld. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, zoals door de Ontvanger gevorderd, als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 741 aan verschotten en € 1.074 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, C.A.H.M. ten Dam en B.J.P.G Roozendaal en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 april 2020.