3.12.Gebrek O:
3.12.1.In overweging 4.5 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] , in het licht van het verweer dat de vloerverwarming is aangelegd conform de installatievoorschriften van de leverancier en dat de installatie voldoet aan het Bouwbesluit, gebrek O onvoldoende heeft toegelicht. Tegen dat oordeel richt zich grief 4.
3.12.2.De rechtbank heeft in voormelde overweging, in zoverre door [appellant] niet bestreden, tevens – en overigens met juistheid – vastgesteld dat het rapport van Bouwpathologie niets over het onderhavige gebrek vermeldt. In eerste aanleg heeft [appellant] de gestelde tekortkoming van ABN Bouw uitsluitend gebaseerd op de (door het hof zojuist, 3.11, verworpen) stelling dat de toevoerleiding slechts 14 mm dik was, terwijl deze 20 mm dik had moeten zijn: “Dit heeft als consequentie dat de radiatoren niet de maximale capaciteit kunnen leveren. Hiermee staat vast dat ook de aangelegde verwarming (ketel in combinatie met radiatoren) niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk vakmanschap”. Terecht heeft de rechtbank dit onderdeel van de vordering, mede in het licht van het door de rechtbank genoemde verweer van ABN Bouw c.s., als onvoldoende toegelicht aangemerkt. In zoverre faalt de grief dus.
3.12.3.In appel heeft [appellant] allereerst aangevoerd dat geen althans – zo begrijpt het hof – onvoldoende isolatie is aangebracht tussen de nieuw aangebrachte vloerverwarming en de ondervloer. Een medewerker van [X] zou dat op 17 november 2016 hebben vastgesteld na de door [appellant] in appel als productie 4 overgelegde foto’s te hebben bekeken. De overgelegde foto’s bieden ter zake echter onvoldoende duidelijkheid, terwijl [appellant] zijn onderhavige stelling voor het overige niet met stukken, in het bijzonder et met een verklaring van de betrokken medewerker van [X] , heeft toegelicht. Nu ABN Bouw c.s. bovendien de desbetreffende stelling gemotiveerd heeft betwist, zal deze worden verworpen. Het hof ziet, mede gelet op de gebrekkige toelichting door [appellant] van de onderhavige stelling, geen aanleiding om met betrekking tot deze kwestie een deskundigenbericht te doen uitbrengen. Dit laatste geldt eveneens ten aanzien van de in appel door [appellant] geponeerde stelling dat de capaciteit van de installatie te gering was. Het betreft hier immers niet meer dan een vermoeden, gebaseerd op de stelling dat [appellant] “op een koude winterdag moeite heeft om zijn woning goed te verwarmen”. Het rapport [X] verschaft hieromtrent geen concrete onderbouwing. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] aldus zijn stellingen ter zake onvoldoende onderbouwd en dus niet aan zijn stelplicht voldaan. Hieraan doet niet af dat ABN Bouw [appellant] de door deze gevraagde specificatie van de aangelegde vloerverwarming niet heeft verschaft, te minder omdat de geaccordeerde offerte van 2 februari 2015 de nodige specificaties van de aan te leggen verwarming bevat en niet is gesteld of gebleken, hetzij, dat op basis van deze offerte geen deugdelijke installatie kon worden aangelegd, hetzij, dat ABN Bouw de installatie niet overeenkomstig de offerte heeft aangelegd.
3.12.4.De conclusie is dat grief 4 faalt.
3.13.1.Grief 6 mist zelfstandige betekenis maar biedt het hof het kader voor de volgende conclusies.
3.13.2.De door [appellant] gevraagde verklaring voor recht is door de rechtbank terecht afgewezen ten aanzien van de gebreken G, H, I, O en P maar ten onrechte wat betreft de gebreken B, C en F. In zoverre zal deze vordering, onder vernietiging van het bestreden vonnis, voor zover in conventie gewezen, bij het eindarrest alsnog worden toegewezen.
3.13.3.De voor het eerst in appel ingestelde vordering tot benoeming van een deskundige om gebrek O te onderzoeken zal bij het eindarrest worden afgewezen.
3.13.4.Hoewel [appellant] ter zake een schadestaatprocedure heeft gevorderd en ABN Bouw c.s. daartegen op zichzelf geen verweer hebben gevoerd, acht het hof in beginsel wenselijk, mede gelet op de te verwachten (betrekkelijk) geringe omvang van het toe te wijzen schadebedrag, de schade zelf te begroten. Om die reden zal [appellant] in de gelegenheid worden gesteld zijn schade ten aanzien van de gebreken B, C en F nader (in bedragen) te specificeren, toe te lichten en met stukken te onderbouwen, waarna ABN Bouw c.s. daarop bij antwoordakte zullen mogen reageren. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. Partijen wordt echter in overweging gegeven de zaak op basis van dit arrest thans in der minne te regelen.
3.14.1.Grief 7 heeft betrekking op de kostenveroordeling in conventie en op de veroordeling van [appellant] – in reconventie – tot terugbetaling van hetgeen ABN Bouw c.s. hem op basis van het verstekvonnis hadden voldaan.
3.14.2.De grief faalt, voor zover deze betrekking heeft op de kostenveroordeling in conventie. In aanmerking genomen dat de afgewezen vorderingen van [appellant] in eerste aanleg op (nog) meer tekortkomingen betrekking hadden dan thans in appel aan de orde zijn en het hof heeft geoordeeld dat ABN Bouw c.s. voor het merendeel van de door [appellant] gestelde tekortkomingen, voor zover in appel aan de orde, niet aansprakelijk is, is [appellant] terecht als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie veroordeeld. In zoverre zal het bestreden vonnis in conventie daarom bij het eindarrest worden bekrachtigd.
3.14.3.Uit het voorgaande volgt tevens dat ABN Bouw c.s. bij het verstekvonnis ten onrechte in de proceskosten van [appellant] zijn verwezen. De bij het bestreden vonnis in reconventie uitgesproken veroordeling van [appellant] tot terugbetaling van het door hen ingevolge het verstekvonnis aan hem voldane bedrag van € 1.101,67, met rente, is dan ook terecht. Ook in zoverre faalt de grief dus en zal het bestreden vonnis in reconventie bij het eindarrest worden bekrachtigd.