ECLI:NL:GHAMS:2020:1116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
23-002122-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing en vuurwapenbezit met vrijspraak voor munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte en zijn mededaders hebben op 28 januari 2019 in Amsterdam de aangever onder bedreiging met een vuurwapen gedwongen tot afgifte van waardevolle spullen, waaronder een iPhone X, een Gucci horloge en een Moncler jas. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van afpersing en het medeplegen van vuurwapenbezit, maar heeft hem vrijgesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van munitie, omdat niet kon worden vastgesteld dat de aangetroffen munitie zich op het moment van de afpersing in het wapen bevond. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en er is een schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen aan de benadeelde partij. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van spijt en verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002122-19
datum uitspraak: 3 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-650049-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 28 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg (Ms. van Riemsdijkweg), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 1200 euro) en/of een telefoon (iPhone X) en/of een horloge (Gucci) en of een halsketting en/of een pet (Versace) en/of een trui (Stone Island) en/of een jas (Moncler) en/of een heuptas en/of een portemonnee met een of meer pasje(s) op naam van [benadeelde], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 1200 euro) en/of een telefoon (iPhone X) en/of een horloge (Gucci) en of een halsketting en/of een pet (Versace) en/of een trui (Stone Island) en/of een jas (Moncler) en/of een heuptas en/of een portemonnee met een of meer pasje(s) op naam van [benadeelde], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of een ander(en) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (onder andere) hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) (opzettelijk dreigend)
- die [benadeelde] een of meer klap(pen) op zijn gezicht en/of hoofd heeft/hebben gegeven en/of
- die (op de grond liggende) [benadeelde] naar de waterkant heeft/hebben getrokken en/of
- die [benadeelde] een (op een) wapen (gelijkend voorwerp) op/tegen het hoofd heeft/hebben gezet en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd "of wil je dat ik hem doorlaad", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.hij op of omstreeks 28 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een (geladen) vuurwapen van categorie III (te weten een omgebouwd alarmpistool, merk Röhm, model RG13), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een hoeveelheid munitie van categorie III (te weten een of meer patro(o)n(en), kaliber .22 Long Rifle) voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank. Tevens hanteert het hof een andere bewijsconstructie dan de rechtbank, nu de verdachte in hoger beroep het tenlastegelegde grotendeels heeft bekend.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de medeverdachten op 28 januari 2019 tijdens de onder 1 tenlastegelegde afpersing een vuurwapen voorhanden hebben gehad, welk wapen met daarin twee patronen op 31 januari 2019 onder de medeverdachte [medeverdachte] in beslag is genomen. Onvoldoende is echter komen vast te staan dat de aangetroffen patronen zich ook op 28 januari 2019 in het wapen bevonden, dan wel dat de verdachte en zijn medeverdachten die patronen anderszins op die dag voorhanden hadden. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van munitie op 28 januari 2019.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 28 januari 2019 te Amsterdam op de openbare weg (Ms. van Riemsdijkweg), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (iPhone X), een horloge (Gucci), een ketting, een pet (Versace), een trui (Stone Island), een jas (Moncler), een heuptas met pasjes op naam van [benadeelde] en een portemonnee, toebehorende aan [benadeelde],

welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders opzettelijk dreigend
- [benadeelde] klappen op zijn gezicht hebben gegeven,
- die (op de grond liggende) [benadeelde] naar de waterkant hebben getrokken,
- [benadeelde] een wapen tegen het hoofd hebben gezet, en
- tegen [benadeelde] hebben gezegd "of wil je dat ik hem doorlaad”.

2.hij op 28 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een vuurwapen van categorie III (te weten een omgebouwd alarmpistool, merk Röhm, model RG13) voorhanden heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor de in eerste aanleg onder 1 tenlastegelegde afpersing en het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte en zijn mededaders hebben de aangever op gewelddadige wijze en onder dreiging van een vuurwapen gedwongen tot afgifte van diverse waardevolle spullen. Dit moet voor de aangever een zeer beangstigende ervaring zijn geweest, waarvan hij, naar algemene ervaring, nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kan ondervinden. Bovendien worden door het voorhanden hebben van en het dreigen met een vuurwapen op de openbare weg de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid versterkt. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, temeer daar hij degene was die het vuurwapen tijdens de afpersing hanteerde en daarbij tegen het hoofd van de aangever heeft gezet.
Gelet op het voorgaande en op de straffen die in soortgelijke gevallen worden uitgesproken, acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 15 maanden in beginsel passend. Daar staat tegenover dat de nog relatief jonge verdachte in hoger beroep openheid van zaken heeft gegeven en zijn spijt heeft betuigd. Niets afdoende aan de ernst van de onderhavige feiten, heeft het hof de indruk gekregen dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en het kwalijke van zijn handelen inziet. Daarin, en in de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld, ziet het hof aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen, waarbij het hof tevens beoogt de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.640,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Nu de vordering niet door de verdediging is betwist en het hof het gevorderde bedrag billijk acht, zal dit worden toegewezen. Het hof zal de schadevergoedings-maatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 28 januari 2019.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2020.
mr. J.H.C. van Ginhoven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]