ECLI:NL:GHAMS:2020:1111

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
23-003568-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en witwassen na schietpartij in Amsterdam Zuid-Oost

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een schietpartij op 4 juli 2017 in Amsterdam Zuid-Oost, waarbij hij een slachtoffer in de buik heeft geschoten tijdens een poging tot beroving. De verdachte heeft zich beroepen op (putatief) noodweer, maar het hof verwierp dit beroep. De verdachte werd ook beschuldigd van witwassen, omdat hij op 9 januari 2018 aanzienlijke geldbedragen in zijn woning had, waarvan de herkomst niet kon worden vastgesteld. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot doodslag, wapenbezit en eenvoudig witwassen. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, maar het hof verhoogde de straf naar zes jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de feiten 2 en 3, maar bevestigde de bewezenverklaring van feit 1 primair en 3 subsidiair. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en de in beslag genomen voorwerpen werden verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003568-18
datum uitspraak: 27 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650680-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.primairhij op of omstreeks 4 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.subsidiairhij op of omstreeks 4 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer schotwonden buik/bil/bovenbeen) heeft toegebracht, door met een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten;

2.hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (Remington 1911A1 kaliber .45 ACP (Automatic Colt Pistol)), en/of munitie van categorie III, te weten zes, althans een of meer patro(o)n(en) (kaliber .45 ACP), voorhanden heeft gehad;

3.primairhij op of omstreeks 9 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer geldbedrag(en), te weten 3000 euro en/of 3500 euro en/of 1550 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) geldbedrag(en) was/waren en/of wie voornoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is/zijn/was/waren uit enig misdrijf;

3.subsidiairhij op of omstreeks 9 januari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met en andere of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 3.000 euro, en /of 3.500 euro en of 1.550 euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de feiten 2 en 3 tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring feit 1 en feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.primairhij op 4 juli 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels in het lichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.hij op 9 januari 2018 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (Remington 1911A1 kaliber .45 ACP (Automatic Colt Pistol)) en munitie van categorie III, te weten zes patronen (kaliber .45 ACP), voorhanden heeft gehad.

Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Overwegingen en bewezenverklaring ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft vrijspraak van feit 3 bepleit en daartoe aangevoerd dat de criminele herkomst van het geld niet kan worden vastgesteld.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 januari 2018 zijn bij een doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres] geldbedragen aangetroffen van in totaal € 8.050. Daarvan was € 1.550 opgeborgen in een sieradenkistje in een slaapkamer. In diezelfde slaapkamer bevond zich € 3.000 in een doosje van een Iphone in een lade(kast) in een kledingkast. En € 3.500 was opgeborgen in een damesportemonnee in een kist in een gangkast.
De verdachte woonde op voormeld adres samen met zijn vriendin en haar kinderen. Hij was sinds juli 2017 werkloos en verdiende voordien tussen de € 1.200 en € 1.600 per maand. Zijn vriendin had na jarenlange werkloosheid sinds kort weer werk. Samen hadden zij betalingsregelingen (het hof begrijpt: ter afbetaling van schulden).
Op grond van deze feiten en omstandigheden was het vermoeden dat de verdachte zich schuldig maakte aan witwassen gerechtvaardigd, maar kon niet worden vastgesteld uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig was. Van de verdachte kon dan ook worden gevergd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring zou geven omtrent de herkomst van het geld.
De verdachte heeft zich in diverse verhoren op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van o.a. de herkomst van het geld en heeft eerst ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de aangetroffen € 8.050,00 spaargeld van zijn salaris betrof en dat hij dit geld van zijn rekening had opgenomen en contant in huis bewaarde om het bij de hand te hebben voor noodgevallen in zijn (in de Dominicaanse Republiek woonachtige) familie.
Het hof acht de eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld hoogst onwaarschijnlijk, weinig concreet en niet verifieerbaar. De door de verdachte overgelegde bankafschriften tonen weliswaar aan dat de verdachte contante bedragen opnam, maar het is niet aannemelijk geworden dat het hierbij gaat om geld dat de verdachte spaarde. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte, naar eigen zeggen, financieel bijdroeg in de huishouding, dat zijn salaris tot juli 2017 niet ruim was, dat hij vanaf juli 2017 werkloos was en hij samen met zijn vriendin schulden afloste. Voorts heeft de verdachte niet inzichtelijk kunnen maken waarom het nodig was dat hij contant geld beschikbaar had voor noodgevallen binnen de familie en waarom dat geld niet op zijn bankrekening kon blijven staan totdat zo’n noodgeval zich zou aandienen.
Op grond hiervan komt het hof tot het oordeel dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat de verdachte dit wist.
Bewezenverklaring feit 3 primair
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2018 te Amsterdam geldbedragen, te weten 3.000 euro, 3.500 euro en 1.550 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Strafbaarheid van feit 3 primair
Met betrekking tot de kwalificatie van het witwassen overweegt het hof dat aannemelijk is dat de onderhavige geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een of meer door de verdachte zelf gepleegde misdrijven. Voorts moet worden geconstateerd dat de bewezenverklaarde gedragingen niet van dien aard zijn dat zij kunnen worden geacht (mede) gericht te zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Bij die stand van zaken kan het bewezenverklaarde niet worden gekwalificeerd en moet de verdachte terzake worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bewezenverklaring van feit 3 subsidiair
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2018 te Amsterdam geldbedragen ter hoogte van 3.000 euro, 3.500 euro en 1.550 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen onder 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Beroep op (putatief) noodweer(exces) ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte in noodweer, althans putatief noodweer, heeft gehandeld dan wel dat de verdachte, meer subsidiair, een succesvol beroep op noodweerexces toekomt. De raadsman heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de waarneming van de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden, die ook door de politie zijn beschreven, en de overige bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
De verdachte liep op 4 juli 2017 met een fiets aan de hand, samen met een kennis, (bij)genaamd [naam], over de Geerdinkhof in Amsterdam Zuid-Oost, toen het latere slachtoffer ([slachtoffer]) en de onbekend gebleven NN4 op hen af kwam lopen. [slachtoffer] spoot pepperspray in de richting van de verdachte, waarop de verdachte de fiets liet vallen en zowel de verdachte als het slachtoffer (in dezelfde richting) rechts uit beeld verdwenen. Bijna gelijktijdig viel NN4 [naam] aan met een taser, waardoor [naam] ten val kwam. NN4 rende meteen daarna naar de op de grond gevallen fiets, gooide de taser op de grond en begon in de fietstassen te graaien. Vervolgens verscheen [slachtoffer] vanuit rechts weer in beeld. Hij rende weg van de verdachte. Op dat moment werd een eerste schot door de verdachte gelost, waarop NN4 links uit beeld wegrende, weg van de verdachte. [slachtoffer] draaide zich om en spoot met de pepperspray in de richting van de verdachte. Kort daarop schoot de verdachte meermalen in de richting van [slachtoffer]. In totaal is vijf keer geschoten, [slachtoffer] is meermalen geraakt, waaronder drie keer in zijn buik. Toen [slachtoffer] op de grond was gevallen, liep de verdachte naar de fiets en pakte deze op, waarna hij en [naam] samen, met de fiets, wegliepen.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op het moment dat [slachtoffer] (de eerste keer) pepperspray in zijn richting spoot. Die noodweersituatie was echter al voorbij toen [slachtoffer] even later van de verdachte wegrende. Ook de aanval van NN4 jegens [naam] was voorbij toen NN4 de taser op de grond gooide. Er bestond derhalve voor de verdachte toen geen noodzaak meer zichzelf of [naam] te verdedigen op het moment dat hij ging schieten.
Maar ook indien zou moeten worden aangenomen dat nog steeds sprake was van een (dreigende) aanranding van [slachtoffer] en/of NN4, dan kan dat niet leiden tot de door de raadsman bepleite conclusie, te weten ontslag van alle rechtsvervolging. Het hof is namelijk van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als verdedigingshandelingen maar als aanvallend moet worden beschouwd. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat het er alle schijn van heeft dat het de verdachte erom te doen was de inhoud van de fietstassen veilig te stellen, hetgeen hij (en uiteindelijk met succes) wist te bewerkstelligen door met zijn pistoolschoten te beletten dat [slachtoffer] of NN4 die inhoud in handen kreeg.
Dit staat aan een geslaagd beroep op noodweer(exces) en putatief noodweer in de weg.
De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
eenvoudig witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in hoger beroep sprake is van schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, hetgeen strafmatigend zou moeten werken, en heeft verzocht in elk geval geen hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door meermalen, op korte afstand, met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer te schieten, waarbij het slachtoffer in ieder geval drie keer in zijn buik is geraakt. Hiermee heeft de verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer deze brute aanval van de verdachte heeft overleefd, is geenszins aan de verdachte te danken. Uit een verklaring van het slachtoffer blijkt dat zijn rechterbeen verlamd is geraakt. Naast deze onomkeerbare gevolgen voor het slachtoffer hebben schietincidenten als de onderhavige tevens impact op grotere schaal. Het incident vond immers plaats in een woonwijk op klaarlichte dag, zodat de kans dat toevallige voorbijgangers door rondvliegende kogels geraakt zouden worden niet denkbeeldig is.
Voorts brengt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie grote veiligheidsrisico’s met zich, zoals uit het voorgaande reeds heeft mogen blijken. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen door een groot bedrag aan contant geld voorhanden te hebben in de wetenschap dat dit geld afkomstig was uit misdrijf. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast.
Op grond van het voorgaande acht het hof geen andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd. Het hof heeft voorts acht geslagen op gevangenisstraffen die in het recente verleden zijn opgelegd ter zake van doodslag. In strafmatigende zin heeft het hof meegewogen dat in het onderhavige geval sprake is van een poging in plaats van een voltooid delict.
Al met al is het hof van oordeel dat met de gevangenisstraf zoals door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd niet kan worden volstaan. De rechtspraak waarnaar de raadsman heeft verwezen, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
De raadsman heeft, in zijn beroep op schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn, niet gesteld op welk moment die (op de redelijkheid te beoordelen) termijn in zijn visie is aangevangen. Nu alleen het openbaar ministerie – en niet ook de verdachte – hoger beroep heeft ingesteld, moet die aanvang worden bepaald op het moment dat de verdachte kan worden geacht op de hoogte te zijn geraakt van de (voortzetting van de) vervolging in hoger beroep. Dat is in deze zaak niet de datum waarop de aanzegging van het hoger beroep van het openbaar ministerie aan de verdachte is betekend (1 maart 2019), nu deze datum is gelegen na 20 november 2018 waarop de eerste terechtzitting in hoger beroep plaatsvond. Uit het dossier blijkt dat de dagvaarding voor deze zitting in hoger beroep op 14 november 2018 is uitgegaan en dat de verdachte op 20 november 2018 afstand heeft gedaan van zijn recht op de zitting aanwezig te zijn. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte op zijn vroegst op 14 november 2018 geacht kan worden op de hoogte te zijn van de vervolging/berechting in hoger beroep. Bij gebreke van informatie die duidt op een andere aanvangsdatum zal het hof uitgaan van 14 november 2018 als datum van de aanvang van de op de redelijkheid te beoordelen termijn. Gelet daarop kan worden geconstateerd dat in hoger beroep de redelijke termijn, die 16 maanden bedraagt, niet is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard:
  • goednummer 5512503 - Geld Euro, 3.000,00;
  • goednummer 5512522 - Geld Euro, 3.500,00;
  • goednummer 5512526 - Geld Euro, 1.550,00.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang:
  • goednummer 5412680 - 1.00 STK Huls;
  • goednummer 5412682 - 1.00 STK Huls.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 45, 57, 287 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 primair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Goednummer 5512503 - Geld Euro, 3.000,00
2. Goednummer 5512522 - Geld Euro, 3.500,00
3. Goednummer 5512526 - Geld Euro, 1.550,00.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. Goednummer 5412680 - 1.00 STK Huls
5. Goednummer 5412682 - 1.00 STK Huls.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. A.M. van Woensel en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 februari 2020.
=========================================================================
[…]