ECLI:NL:GHAMS:2020:1100

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
23-000255-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzetheling van twee laptops na herkenning door verbalisanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van het medeplegen van opzetheling van twee laptops, die op 14 september 2016 in Amsterdam waren verworven. De verdachte en een medeverdachte werden herkend op camerabeelden door verschillende verbalisanten, wat leidde tot de verwerping van hun verweer dat deze herkenningen onvoldoende betrouwbaar waren. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de laptops door misdrijf waren verkregen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging nam. Het hof weigerde de toepassing van het jeugdstrafrecht, ondanks het advies van de reclassering, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000255-19
datum uitspraak: 27 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-100695-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 september 2016, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in verening met een of meer ander(en), althans alleen, (een) goed(eren), te weten een laptop (Apple MacBook toebehorend aan [slachtoffer 1]) en/of een laptop (HP toebehorend aan [slachtoffer 2]), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden hebben van dit/die goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat de herkenningen door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn, de beelden wazig zijn en omdat de verdachte het feit ontkent.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte en, nu onvoldoende bewijs aanwezig is om de verdachte aan te merken als pleger, ook om die reden vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de herkenningen
Het dossier bevat een proces-verbaal van een verbalisant die de verdachte heeft herkend op bewegende camerabeelden ter plaatse en processen-verbaal van vier verschillende verbalisanten die de verdachte hebben herkend op (via een interne aandachtsvestiging verspreide) stills van die beelden en (deels) bewegende videobeelden. De verdachte is onder meer herkend aan de vorm van zijn gezicht en mond, haardracht, postuur, motoriek en kleding. Naar het oordeel van het hof zijn de aan de herkenning ten grondslag liggende beelden van voldoende kwaliteit om als een deugdelijke basis voor herkenning te kunnen dienen, zeker door die verbalisanten die vaker met de verdachte te maken hebben gehad. Daarbij komt dat het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft waargenomen dat het gezicht van de verdachte karakteristiek is en overeenkomsten vertoont met de persoon die op de stills van de beelden is te zien. Op basis hiervan neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte de persoon is die op de beelden is te zien.
Ten aanzien van het medeplegen
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte en de medeverdachte op 14 september 2016 te Amsterdam samen een elektronicawinkel hebben betreden, samen naar de toonbank zijn gelopen, de laptops hebben aangeboden en samen de winkel weer hebben verlaten, met achterlating van de laptops. Daarnaast heeft de eigenaar van de winkel verklaard dat hij met beide jongens heeft gesproken, dat ze in eerste instantie tegen de eigenaar zeiden dat zij de computers ter reparatie kwamen aanbieden en vervolgens dat ze de computers wilden verkopen. Voorts heeft de eigenaar op 14 september 2019 tegenover de politie verklaard dat beide jongens de tas, waarin de computers bleken te zitten, hadden achtergelaten en dat ze de tas weer zouden komen ophalen.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat tussen beiden de voor medeplegen van heling vereiste bewuste en nauwe samenwerking bestond.
De verweren van de raadsman worden dan ook in al hun onderdelen verworpen.
Het hof overweegt voorts dat de laptops in de nacht voorafgaand aan het onderhavige feit waren gestolen, dat in ieder geval een van de laptops was beveiligd met een wachtwoord en dat de verdachte en de medeverdachte er kennelijk op uit waren hetzij toegang te krijgen tot die laptops (ten behoeve waarvan die “gerepareerd” moesten worden) hetzij die laptops te gelde te maken (door deze te verkopen). Het hof leidt hieruit af dat de verdachten ten tijde van het voorhanden krijgen van de laptops, die onmiskenbaar niet aan hen toebehoorden, wisten dat deze door misdrijf waren verkregen.

Voorwaardelijk verzoek

Met betrekking tot het voorwaardelijke verzoek van de raadsman de eigenaar van de elektronicawinkel te horen indien het hof waarde zou hechten aan diens verklaring, overweegt het hof dat de noodzaak die persoon te horen ontbreekt nu het hof zich voldoende geïnformeerd acht. Het voorwaardelijke verzoek wordt dan ook afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 september 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een laptop (Apple MacBook toebehorend aan [slachtoffer 1]) en een laptop (HP toebehorend aan [slachtoffer 2]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verkrijgen van die goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde schuldheling, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft, uitgaande van het jeugdstrafrecht, gevorderd dat de verdachte voor de subsidiair in feit 1 tenlastegelegde schuldheling zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland voorgesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heef zich tezamen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan opzetheling door twee laptops ter reparatie / te koop aan te bieden in een elektronicawinkel in de wetenschap dat deze laptops uit misdrijf afkomstig waren. Met de diefstallen die aan deze heling zijn vooraf gegaan, is inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de rechthebbenden. Met het helen van de gestolen laptops heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor door misdrijf verkregen goederen en heeft hij er blijk van gegeven zich niet te bekommeren om de hinder die het verlies van hun bezit oplevert voor de rechthebbenden. Opmerking verdient daarbij dat laptops waardevolle goederen zijn, niet alleen in geldelijke zin maar ook in persoonlijke zin aangezien een laptop persoonsgevoelige informatie kan bevatten.
Hoewel de reclassering in haar rapport van 31 januari 2020 heeft geadviseerd de verdachte te berechten met toepassing van het jeugdstrafrecht ziet het hof daartoe geen aanleiding. Het hof overweegt daartoe dat uitgangspunt is dat ten aanzien van de groep van 18- tot 23-jarigen in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is. Toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van deze groep blijft een uitzondering voor die gevallen waarbij de rechter in de persoonlijkheid van de adolescent of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe grond vindt. Het hof ziet die grond niet in de persoonlijkheid van de verdachte noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 5 februari 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld terzake vermogensdelicten.
Met deze justitiële voorgeschiedenis en gelet op de ernst van het feit acht het hof geen anders straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand in beginsel gerechtvaardigd.
In de tijd die is verstreken tussen het plegen van het feit en de berechting daarvan in hoger beroep, ziet het hof echter aanleiding de duur van de gevangenisstraf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende en met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. G. Oldekamp en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 februari 2020.
=========================================================================
[…]