Uitspraak
mr. W.H. Hogerzeil, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. G.J. Heussen, kantoorhoudende te Baarn.
1.Het verloop van het geding
2.De vaststaande feiten
“exploitatie-begroting totaal”Helen Parkhurst over 2019, met bijbehorende specificaties (hierna: de begroting 2019).
“m.b.t. begroting Helen Parkhurst 2019”.
jullie inhoudelijk op dit door jullie gevraagde advies te reageren, of de adviesaanvraag gemotiveerd formeel in te trekken.”
de kosten van een nalevingsgeschil over de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in een geschil bij de Commissie en de Ondernemingskamer in ieder geval (…) aangemerkt als redelijkerwijs noodzakelijke kosten, onafhankelijk van de vraag welke partij in het ongelijk wordt gesteld. Derhalve komen die kosten voor vergoeding door het bevoegd gezag in aanmerking. De MR heeft aangegeven dat het aantal aan het adviesgeschil en nalevingsgeschil bestede uren tezamen minimaal 20 en maximaal 50 uur zal kunnen bedragen. Dit zou in extremis een in rekening gebracht totaalbedrag van € 16.032,50 exclusief 8% kantoorkosten en btw inhouden. De Commissie is van oordeel dat het daarmee mogelijk in rekening gebrachte totaalbedrag in geen verhouding staat tot de aard en de omvang van het onderhavige geschil en dat de kosten, door de combinatie van het gehanteerde tarief en de bestede tijd, ook in absolute zin niet als redelijk kunnen worden aangemerkt. De Commissie zal daarom het door de MR in rekening te brengen bedrag matigen tot in totaal 7.000 euro inclusief btw. Aldus komt in verband met vergoeding van de kosten van de MR die zijn gemaakt ter beoordeling van de vraag of het redelijk is een deskundige te raadplegen alsmede de kosten van zowel de advisering van de MR als van de rechtsbijstand ter zake van de aanhangig gemaakte geschillen ex artikel 34 lid 3 Wms en het nalevingsgeschil een totaal bedrag van € 7.000, inclusief btw ten laste van het bevoegd gezag. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de Commissie geen aanleiding.”
3.De gronden van de beslissing
: ik zal u zeggen waar de verwarring zit. Dit document ken ik, dat heb ik gemaakt. (…) Ik heb daar de begroting 2019 uitgehaald omdat die officieel was vastgesteld door de ASG en dat de enige was die was vastgesteld voor mij. En die heb ik vervolgens gedeeld met de MR.
: Dus u heeft alleen 2019 overgelegd?
“een adviesaanvraag voor de begroting 2019”aan de MR heeft voorgelegd en de commissie is ook op basis daarvan tot haar oordeel gekomen.
“exploitatie-begroting totaal”Helen Parkhurst over 2019, met bijbehorende specificaties (de begroting 2019) aan de Ondernemingskamer en de MR toegezonden. Ter zitting hebben zowel de rector van Helen Parkhurst als de voorzitter van de MR desgevraagd bevestigd dat deze begroting 2019 het document is dat als bijlage was gevoegd bij de e-mail van 14 januari 2019.
“Onder hoofdlijnen van het financieel beleid wordt onder meer de begroting verstaan’’. De bewuste passage heeft echter geen betrekking op de hoofdlijnen van het
meerjarigfinancieel beleid. Bovendien blijkt uit de memorie van toelichting bij het (inmiddels ingetrokken) wetsvoorstel tot wijziging van de Wms in verband met het verlenen van instemmingsbevoegdheid op hoofdlijnen van de begroting in het funderend onderwijs (W7221.K-1) ondubbelzinnig dat het adviesbevoegdheid van artikel 11 lid 1 onder b Wms ziet op het meerjarig financieel beleid:
“De uitwerking van dit begrip is vooral een zaak van de praktijk, zoals het dat ook is bij de uitoefening van de huidige adviesbevoegdheid over de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid. De hoofdlijnen vloeien voort uit de voorziene ontwikkelingen in leerlingaantallen en de bijbehorende bekostiging enerzijds en beleidskeuzes en prioriteiten van het bestuur anderzijds. Het begrip ‘hoofdlijnen’ impliceert een focus op strategische beleidslijnen en financiële keuzes. Deze hoofdlijnen vormen een richtlijn voor het meerjarig financieel beleid, dat vervolgens onder andere vertaald wordt in een meerjarenbegroting”.Dit volgt overigens ook reeds uit de letterlijke tekst van artikel 11 lid 1 onder b Wms, nu daarin staat dat de adviesbevoegdheid ziet op het meerjarig financieel beleid. Het voorgaande betekent dat de MR ter zake van de op 14 januari 2019 ter advisering voorgelegde begroting voor (alleen) het jaar 2019, niet op grond van artikel 11 lid 1 onder b Wms adviesbevoegdheid toekomt.